still going strong forward
still in symbolic fiction
File X-007 / Deel 3
Ik was verbaasd. Thom bleef me verbazen. Geven in plaats van nemen. Ik kende het niet van mijn heimelijk seksvriendjes. Pas vannacht was het me overkomen met Thom, maar dat leek een droom. Nu? Nu was het als een bevestiging. Was het echt.
Hoe lief hij was, die stoere asblonde Thom, in het vrijen daarna weer, het bijna absurde voorzichtige, het gevoelige.
‘Zullen we douchen?’ vroeg hij fluisterend en schor.
‘Thom?’, vroeg ik.
‘Ik ben hier niet goed in, Giles… maar dit!… het had jaren eerder moeten zijn…’
Ik trok zijn hoofd naar me toe. Zoende hem. Verlegen Thom met de langzame glimlach.
*
Het was nog maar een etmaal geleden. Gisteren om deze tijd was ik binnengekomen en had hem in de open douche zien afdrogen, stonden we aan het begin. Nu douchten we samen, vrijend en plagend, als pubers verliefd.
En erna zaten we in onze shorts tegenover elkaar aan het tafeltje, met de laptops tussen ons in.
Ik opende het thuisfront.
Enkelen waren online. Bovenal mijn beide heimelijke vrienden, die ongetwijfeld nieuwsgierig waren naar mijn nieuwe roommate. Ik had gisteren immers die ene foto van Thom en mij aan iedereen verstuurd.
En toch. Ik had geen behoefte om met hen te chatten. Opeens stonden die twee ver van me af, kon ik het me niet meer voorstellen dat ze me hadden opwonden.
Ik verzond een algemeen berichtje.
>Alles wél hier, binnenkort meer.<
Thom tegenover me, hing met zijn langzame glimlach onderuit. Geen propje papier meer, wel bevredigd geluk. Het verwarmde me en ik legde mijn voet onder het tafeltje door op zijn ene dij. Hij glimlachte, tikte intussen op het toetsenbord, streelde mijn tenen.
In de verte klonk een zacht diepbrommend geluid. Een bekend geluid dat geleidelijk aanzwol. Het konvooi, dat vanaf De Haven kwam, dat hier zou overnachten, dat we morgen zouden escorteren naar De Stad.
‘Ze zijn vroeg,’ zei Thom.
Ik knikte en zuchtte een zucht van geluk terwijl zijn vingers tussen mijn tenen streelden.
Een konvooi. Het stond zover van me af.
‘Hé Giles. Kom e’s. M’n moeder wil je zien,’ zei Thom.
‘Hè?’, zei ik geschrokken.
‘Kom. Doe niet zo kinderachtig.’
‘Heb je ’t haar van ons verteld. Weet ze dat je zo bent…?’
Zó. Het woord kwam niet over mijn lippen.
‘Nee. Maar ze ziet het gewoon aan me, zag het gisteren al van onze foto… of ik wel even heel voorzichtig en heel aardig wil zijn voor mijn nieuwe kamergenoot, schrijft ze…’
Thom kneep zo hard in mijn tenen dat ik wel moest opstaan. En hij stond voor me op, en drukte me op zijn eigen stoel neer en kwam geknield achter me bukken, een arm om mijn ene blote schouder, zijn kin op mijn andere schouder.
Ik zag ons zelf terug in het kleine beeldje. Verliefden. Terwijl het zweet me uitbrak. Want ik zat tegenover een vrouw met een langzame glimlach. Thoms moeder. Ze knipoogde naar mij, naar ons, typte tekst in.
‘Thom…’ zei ik intussen, ‘… dit is niks voor me. Echt.’
Hij zoende mijn schouder en grinnikte.
> Mag ik jaloers zijn? <, typte ze.
Ik hoorde haar bijna grinniken. Zoals Thom.
Thom kwam overeind, boog zich over me heen en liet zijn vingers over de toetsen razen.
> Mag??? Dat moet!!! Maar jij blijft van hem af!!! <
Ik zag haar lachen terwijl Thom weer achter me knielde, me tegen zich aantrok, mijn schouder zoende en mij bijna het zweet uitbrak.
Ze typte.
Op dat moment piepte mijn laptop. Er melde zich iemand. Met een zucht van verlichting maakte ik me los van Thom, stond op. Want ik zag het nog niet gebeuren, dat ik Thom aan mijn ouders zou voorstellen…
“Xavian meldt zich, vraagt om toestemming,” stond er op mijn screen.
Xavian, het chatvriendje van Thom. De studievriend van Thoms stiefbroer. De jongen waar ik gisteren van schrok, om een rare treffende herkenning, als een herbeleving van toen ikzelf in dienst ging.
‘Xavian,’ zei ik tegen Thom.
Thom schoot in de lach terwijl hij met z’n moeder in contact bleef.
‘Toe! Neem op. Ik zei toch al dat ‘ie je leuk vond,’ zei hij.
Ik gaf toestemming en de jongen verscheen in beeld terwijl ik achter mijn laptop ging zitten, met een bezwaard gemoed. Om alles. Om m’n verliefdheid, om de openheid van Thom met z’n moeder, om een jongen die opeens tegenover me zat te stralen.
> Ik bijt niet hoor <, schreef Xavian.
Ik schoot in de lach. Om mezelf, om mijn eigen inzetbeeldje van verschriktheid dat mee veranderde in de lach.
> Gelukkig <, typte ik.
> Giles of Endo? < , schreef Xavian.
> Zie maar. Wat je wilt. <
> Giles, ok? <
> Ok, Xavian. <, typte ik.
> Je bent véééééééél leuker dan Ruud. Wat een kastanje is dat!!!! <, typte hij.
Ik schoot in de lach, om de vervanging van “eikel”. De zeef van de contraspionage werd handig omzeild.
> Het weer!!!… was het een warme nacht bij jullie??? <, schreef Xavian.
Allemachtig, dacht ik. Hoever was Thom met die jongen gegaan.
> Gewoontjes. <
> Eten jullie echt zoveel komkommers met elkaar?<, typte hij en grijnsde naar me, van ver, maar heel dichtbij.
> Nee, hoor. Alleen oesters. <, schreef ik, serieus kijkend.
> Ik geloof je niet. <
Even zag ik een brede grijns op die ondeugende jongenskop. Toen keek ik over de laptops heen naar Thom die nog steeds met z’n moeder in gesprek was.
‘Thom…’ vroeg ik, ‘…wat moet ik met die jongen?’
‘Gewoon ouwehoeren…’ grinnikte Thom met een knipoog en zijn heerlijke langzame glimlach, ‘…vraag maar of hij zijn keuringsoproep al heeft gekregen.’
> Ben je al opgeroepen voor de keuring? <, vroeg ik.
> Ja, vandaag binnen. Ben al jaren in training. Schaatsen en skeeleren, hardlopen. Doe nu krachttraining erbij. Wil bij de commando’s. Gaat lukken. <, schreef hij.
Ik zag hem opstaan en weglopen. Ik zag hem een keer ronddraaien. Showend. Een langbenige gespierde slanke jongeman in een versleten jeans en shirtje. Het leek niet te passen bij dat jongenshoofd. Was ik zo geweest? Vroeger. Toen.
> Is de machowereld wel wat voor je? <, vroeg ik.
> Tuurlijk <, schreef hij en keek verontwaardigd.
> Hoe oud ben je? <
> Achttien. Al een week. <, antwoordde hij.
> Nog gefeliciteerd. <
> Dank je. <
Ouwehoeren. Ik kon het even niet.
Was het in de eerste maanden, wanneer we op hier het kamp waren, dodelijk saai geweest, even dodelijk als de harde realiteit er buiten. Eén etmaal met Thom en mijn leven leek op z’n kop de staan.
> Wat is er? <, typte Xavian.
Een vragende blik in beeld.
> Niks. <, antwoordde ik.
> Jij bent toch óók van de endorfine <
Een brede grijns straalde me tegemoet. Thom had hem gisteravond over me ingelicht, begreep ik. Ik grinnikte. Hij was ontwapenend, die Xavian.
> Je ziet er goed uit. Ik kan Thom best begrijpen.<, typte hij.
Dit was op het randje.
> Weet je wel heel zeker dat je militair wil worden? <
> Ja hoor. Jij bent het toch ook? Of twijfel je? <
Ouwehoeren? Dit had niks luchtigs meer.
> Nee. <, antwoordde ik.
Ik typte het standvastig en met een vastberaden gezicht. Maar opeens leek er voor het eerst, nu ik tegenover een herinnering zat, een aarzeling in mijn gemoed.
> ‘k Ga nu hangen. <, typte ik.
> Waarom? Toch nog komkommers eten? <
Ik schoot in de lach. Hij was ontwapenend.
> De nachten zijn hier koud. <, typte hij.
> Bikkel. Je wou commando worden? <, merkte ik op.
> Lollo. Morgen weer? <
> Als ik online ben. <, schreef ik, want van de acties hier mocht niks naar buiten.
> Ok. Leuk. <
> Ja, doei <
> Doei <
Toen zag ik hem een shirtje ophouden. Een shirtje met een tekst naast zijn stralende kop.
“I’m the gay your father warned you about, ” stond er op.
Mijn laatste glimlach bevroor, terwijl hij afsloot en het beeld donker viel. Xavian.
Ik sloot mijn laptop met een zucht, strekte m’n benen langs die van Thom, vouwde mijn handen achter mijn hoofd en staarde naar het plafond. De ene na de andere confrontatie…
‘Wat is er?’, vroeg Thom.
‘Misschien is deserteren toch een goed plan van je,’ glimlachte ik.
Ik zag Thom opstaan, naar me toe lopen, zag en voelde hem schrijlings op mijn schoot komen zitten. Die stoere mooie asblonde macho met z’n langzame en iedereen inpakkende glimlach. Het moest een droom zijn, zoals hij zich naar me toe boog, me zoende, z’n vingers in m’n korte haar drukte.
Buiten zwol het geluid aan. De colonne reed het kamp binnen.
*
Onze tweede nacht samen, voorlopig de laatste.
Naakt.
De schaamte en het shortje waren we voorbij. Maar dat Thom, fysiek en mentaal toch zoveel sterker lijkend dan ik, zo tegen me aanlag, in mijn armen en met een been tussen mijn benen, overgevend aan een bescherming, aan mij… Soms even een zoen, zo heerlijk warm en vlammend.
Buiten was er het opstellen van de vrachtauto’s, chauffeurs die opzoek gingen naar een late maaltijd, een slaapplek voor een kort nachtje.
‘Giles?... vertel e’s… wat is er?’
Thom fluisterde het in m’n oor, als was het ademen, zo zacht. Toch schrok ik.
Pff…
‘Nou ja… ’t is zo plotseling allemaal… jij bent net van je vriendin af, je fokt het vriendje van je stiefbroer op die een heel verkeerde keus lijkt te maken … en dan je moeder waar je me aan voorstelt, die het allemaal zomaar begrijpt… en onze Luit…’
Het plofte er zo ineens uit, dat wat me dwars zat en waar ik normaliter gewoon mee zou zijn blijven rondlopen.
Maar dat Thom het me vroeg!? Mij doorzag!
Hij gaf me een zoen op de ene wang, streelde m’n andere.
‘’k Ben er ook zo vol van…’, bromde hij in mijn oor, ‘…sorry dat ik je zo overdonder… maar zo ben ik…
Maar het komt niet zomaar uit de luchtvallen, hoor. ‘k Loop er al jaren mee rond… en half leven al denk ik… dat gedonder met m’n vriendin, daar heb ik het met m’n moeder wel e’s over gehad… ze liet toen iets doorschemeren. Ik denk dat zij me beter begreep dan ikzelf, of dat zij meer lef had, of me wilde forceren…’
(Ik bleef stil, terwijl hij voort fluisterde in mijn hals)
…en ik had gedacht dat jij verder was dan ik. Om die beide chatvrienden van je, waar het vanaf druipt. En omdat ik alleen maar wat gerommeld heb met Ruud, hier, sinds een paar weken… maar dat die zo egocentrische kon zijn… zo egoïstisch… ik knapte echt helemaal op hem af…
En ik voelde het gewoon, naar jou toe, en van jou… ik besefte het nu pas… dat het al jaren zo was… ‘k wist alleen niet dat het gescheiden hield…’
(Ik bleef stil, terwijl hij voort fluisterde in mijn hals)
…en het kwam ook door Xavian. Ik geloof dat ik een beetje te ver met hem ben gegaan. Maar die charmeur lokte het uit. Omdat hij er zo open in is… en omdat ik voelde hoe jij en hij op elkaar lijken…
Ik eh… godsamme… wat lul ik toch allemaal… ik wil alleen maar zeggen dat ik nog nooit heb geweten dat het zo perfect kan zijn… Ik ben goddomme bijna achtentwintig… en ik heb me nog nooit zo lekker gevoeld… dat het zo vertrouwd kan zijn… Hier! Voel je ‘t? Ik heb spontaan weer een stijve van je… zomaar…’
En ik? In mijn verstilde verbijstering? Ongeloof? Warmte? Compleetheid? Ik was stil en liep over van iets… kon er niks mee… Behalve Thom strelen en hem een zoen geven.
‘Giles!’, fluisterde hij, áls je na deze Missie wat anders wilt… een ander beroep… dan doen we dat! Gaan we samen…’k ga met je mee…’
Ik kon niks zeggen. Het bleef ongelooflijk. Een onbereikbaar lijkende Thom die ik altijd gemeden had… te mooi en te stoer, te sociaal makkelijk… en dan dit!! Opeens begreep ik hem toen hij gisteren zei, dat hij samen met me dood wilde gaan.
‘Nou overdonder ik je alweer, hè?’
Thom bewoog.
Het bedlampje werd aangeknipt. Fel licht, even, terwijl ik hem op me neer zag kijken.
‘Zeg e’s wat, Giles…’
Ik knipperde even, glimlachte verlegen terwijl ik zijn hals streelde.
‘…vertel dan e’s wat van jezelf…’
Mezelf?
‘Ik … eh. Nou, ik heb m’n werk. Ik heb een paar vrienden en vriendinnen… stiekem een paar bedmaatjes… Ik wil maar zeggen, dat het allemaal niks voorstelt. Dat het saai was… tot gisteren.’
Thom grinnikte.
‘Jij en saai!…’
‘Maar dit doe jij, hoor!’, zei ik verontwaardigd.
‘Nou dan weet ik nog wel wat… moet ik je ballen eraf knijpen voor je wat geluid gaat geven?’
‘Lekker,’ glimlachte ik.
‘Lig ik me hier te verantwoorden. Letterlijk bloot te geven…’
Ik vouwde mijn handen achter zijn hals, trok me aan hem op en zoende hem, liet me weer zakken, om te praten:
‘Ik weet nu, dat ik nog nooit echt verliefd ben geweest…’, zei ik, ‘…in ieder geval niet zo, omdat het beantwoord wordt… en dan nog wel de leukste vent van het peloton:
Een onmogelijke droom die als een héééél lief ventje bij me in bed ligt… en die dan nog héééél lief en attent aan mij vraagt: “Giles… vertel e’s… wat is er?”… alleen dat al… Thom.
En dan heb ik het nog helemaal niet over ons homofobe wereldje buiten dit hok.’
Ik zag zijn langzame glimlach terug komen. Hij grinnikte. Hij boog zich even voorover en zoende me.
Wat was het toch, dat er zoveel geluk door je heen kan stromen om de kleinste kleinigheden.
Ik drukte hem wat opzij, zodat het licht beter viel, we weer op gelijk hoogte kwamen.
Kijken. Zwelgen en verzwolgen worden. Kleine strelingen, voelen en aftasten, gedachteloos. Vertrouwelijk open tot in het intiemste.
Hij beet met zijn lippen in mijn vinger. Zijn hoofd trok bijna schichtig opzij toen ik zijn oorlelletje streelde omdat het hem te intens was, hij trilde toen ik zijn tepeltjes raakte, verder omlaag, over zijn harde lul, over zijn ballen waar ik mijn hand omheen sloot en langzaam liet rollen.
Ik zag het aan zijn ogen en ik begreep mezelf niet. Dat dit kon en dat ik dit deed. Ik wilde het ook niet begrijpen, waarom zijn ogen even dichtvielen van genot toen ik zijn ballen zacht kneedde en met mijn vingers tussen zijn dijen gleed, er de dunne haartjes kietelde waardoor hij naar adem hapte en zijn lijf trilde toen ik nog verder ging en even zijn gevoelige aarsje raakte.
Ik deed het bedlampje uit, trok het laken over ons heen. Warmte.
De adem was nog het bewegen. En zelfs buiten in de zandbak was het stil geworden. De wereld zweeg voor ons. Ik glimlachte erom in het donker. Ik fluisterde het in Thoms platte oortje.
‘Iedereen is nu ademloos… om ons.’
Hij klemde me vaster, zoende me.
‘Je bent mijn mysterie, Giles… en dat moet je blijven.’
Ik zuchtte. Van geluk.
Plotseling begon Thom te grinniken.
‘We geven een afscheidsfeest voor het hele peloton. En dan laten we onze Luit twee ringen op een kussentje binnenbrengen…’
Ik schoot in de lach. Ik zag het helemaal voor me, al die verbaasde gezichten en onze lange neus.
‘…of morgenvroeg, als we naar het appèl lopen. Gewoon hand in hand omdat we verliefd zijn…’
‘’k Moet er niet aan denken,’ fluisterde ik.
‘Nee, ik ook niet. Maar idioot is het wel…’ bromde Thom, ‘…weet je dat er hier in de regio gewoon de doodstraf op staat? Op liefde!’
Het gloeide in me. Een zware pijnlijke warmte…
- ESCORTE NAAR DE STAD -
Mijn pantservoertuig was het commandovoertuig van het peloton. De Luit had het zo gewild, had het er zo door gedrukt, naar het scheen. Van mijn manschappen had ik er nog maar drie over.
Joachim, mijn jonglerende blonde chauffeur.
Dan nog mijn boordschutter die we Arendsoog noemden.
En Manus-van-alles, die beide functie kon overnemen, maar het prima vond om binnen onder het luik te zitten, om alles te doen waar wij niet aan toe kwamen.
Wij vieren waren overgebleven.
De Luit was er aan toegevoegd, samen met een Nurd-achtige jong sergeantje die de ingebouwde verbinding met peloton en brigade in stand hield, gek was met computers, codeerde en decodeerde als een razende, ook onder het luik. Minco heette hij.
Routine was het geworden. Twee verkenningsvoertuigen voorop, met Thom in de eerste. Wij in ons commandovoertuig erachter als derde. Dan een sliert vrachtwagens, met her en der daartussen en vooral erachter de rest van onze escorte.
Met bijna achterin het konvooi de sergeant plaatsvervangend pelotonscommandant. Johan. Misschien was het wel daarom, meende ik, die verandering van mijn voertuig.
Want tussen mij en de Luit, lag op het pantserdek, steevast de kaart, lag de route tussen ons Zandkamp en De Stad. En steevast gaf hij het met een vinger aan. Plaatsen, gebieden met de gevarencodes die de brigade had opgegeven.
Het maakte de overspannen saaiheid een stuk interessanter en afwisselender, zijn informatie en al de berichten die onderweg via de radio binnen kwamen. Waarom er opeens vliegtuigen langs scheerden, we soms stapvoets moesten rijden, of juist tempo hadden te maken.
Daarom, omdat ik van veel meer op de hoogte werd gehouden, dan gebruikelijk voor een voertuigcommandant, omdat de sergeant plaatsvervangend pelotonscommandant achterin reed, maar ook omdat het tussen die sergeant Johan en de Luit niet zo boterde.
En deze rit, met Thom onherkenbaar ingepakt in het voorste voertuig… met de herinneringen van een anderhalf etmaal verrukkelijke verliefdheid in twee nachten…
‘Wakker Giles?’ kraakte de stem van de Luit door de intercom in mijn koptelefoon.
Iedereen noemde me Endo. Behalve de Luit. En behalve dan gistermiddag, toen we dat vreemde gesprek hadden, ‘zonder rang of stand’.
Ik wist precies wat hij bedoelde, trok even mijn stofkap omlaag en grijnsde door mijn stofbril naar hem. En hapte zand.
Hij stak een duim op.
‘Slecht geslapen Endo? Weer te lang gechat met je vriendinnetjes? Of is Thom ondeugend.’
Dat was chauffeur Joachim. Natuurlijk.
Zijn chauffeurs helm, vlak voor beneden me, schudde heen en weer als een smiley in de chat, terwijl ik mijn mond uitspoelde van de zandhap, het water liet weg wapperen met de rug in de wind.
Ik grinnikte. Opeens kon ik het makkelijk hebben, merkte ik. Zonder enige spanning. Onder het stalen pantser stak ik voorzichtig een voet naar voren en drukt mijn kistje tegen Joachims rug.
‘Au’ piepte Joachim door de intercom.
Arendsoog achter z’n boordwapen hoorde ik grinniken.
Hier, waar het nog rustig was terwijl we over het grijze lint voortjoegen, waar dit kon, daar liet de Luit ons begaan.
Routine, telkens anders. Berichten over de plaatselijke situaties onderweg, over Het Hoofdkamp bij De Stad, over De Stad zelf waar veel aan puin lag, waar dagelijks wel iets ontplofte, waar slachtoffers vielen, ook militaire.
Ook nu. Zulke berichten.
De harde wereld, die spanningen opleverde, weerstand opriep, onbegrip, agressie, vechtlust.
Dat de ingang van een ziekenhuis in De Stad was opgeblazen, gewonden nog meer gewond waren gemaakt, zieken zieker.
We kregen het te horen, gecodeerd en vertaald door Nurd Minco, de sergeant verbindingen onder de luiken, via de intercom.
Boordschutter Arendsoog vloekte in de intercom.
Het Hoofdkamp haalde grootscheeps uit, na deze heilloze attaque op het ziekenhuis, was druk met beveiliging, gevechten, onderzoek, evacuaties, zo vernamen we.
Routine. Maar het wendde nooit.
We zouden straks, aan het eind van de dag weer in een nieuwe chaos terechtkomen.
Onderweg vier Apache helikopters in de lucht als nijdige insecten omdat er ergens een “Anouchka”, een zwabber raket, langs de weg was ingeslagen.
Waar na uren en uren het gele zand overging in groen was er meer bebouwing, wachtposten, versterkingen. Leeg lijkende dorpjes waar we doorheen raasden, slingerden.
Was het anders dan anders omdat Thom als zo vaak voor opreed, maar toen niet als mijn warme alles.
Het wás anders. Merkte ik, merkten wij, merkte de Luit.
Alsof er in Het Hoofdkamp niet op ons gerekend was: een colonne vol met voedsel, medicijnen, onderdelen, drinkwater, post en cadeautjes, brandstof.
Men leek er niet op te wachten.
Zo druk was men er met de ontstane chaos in De Stad.
In de verte klonk er soms gedonder. Er werd geschoten met zwaar geschut.
We groepeerde onze voertuigen. We konden nog ergens te eten krijgen, terwijl de Luit op onderzoek uitging;
later met berichten over ontreddering terugkwam.
En hij riep ons bij elkaar, de voertuigcommandanten, de sergeant plaatsvervangend pelotonscommandant Johan, de Nurd sergeant Minco van de verbinding.
Ze, de Amerikanen, kwamen handen te kort. Letterlijk. Bij het uitladen en het weer inladen met dat wat terug moest naar De Haven.
Maar ook was er morgen escorte nodig, twee vrachtwagens met medicatie en apparatuur voor één van de andere ziekenhuizen, omdat het drama van het getroffen ziekenhuis enorm scheen te zijn, en een ander als opvang moest dienen.
Vier pantservoertuigen, morgenochtend bij het krieken van de dag, in vliegende vaart.
Ik keek naar de Luit. En ik wist dat ik geen keus had. Het commandovoertuig ging sowieso. De plaatsvervangende Johan keek zuur, die ging sowieso niet. Want iedereen wilde wel, iets meer beleven dan escorteren. Zo las ik het in de blikken.
Ik maakte het mee. Vier voertuigen die in de avond apart werden gezet bij twee vrachtwagens, nog voor het donker inviel, de nonchalance van de Amerikaanse verkenner die voorop zou gaan rijden in het gemak van een route door een halve puinstad, onze nuchterheid dat we ook nog terug moesten, de stroperig berichtgeving naar de Brigade, omdat er een planning in de war werd gegooid.
Thom was er ook bij. Het was vreemd om in de schemer buiten bij de voertuigen nog even samen te praten. In het openbaar. Ons deserteren waren we beiden vergeten. Een fluisterend “love you,” dat me verwarmde, dat kon nog net.
De jongens hadden het voertuig al gereed toen ik terugkwam van het korte overleg. Ze lagen al in hun slaapzakken.
Boordschutter Arendsoog op de ene bank, Manus-van-alles op de andere, chauffeur Joachim er tussen op de vloer.
De Luit en zijn Nurd sergeant Minco verbindingen waren nergens te bekennen, sliepen elders bomvrij.
‘Schuif e’s op, blondje,’ zei ik tegen Joachim.
Ik rolde mijn matje en slaapzak naast hem uit, trok de stalen deur dicht, kleedde me zittend uit bij het lichtje van een zaklantaarn.
Het was niks ongewoons. Want ongewoonheid was ook routine, bij ons. Maar na twee nachten met Thom voelde het anders. Het leek leger, en toch ook niet. En dat was het dubbele. Want dit was ook mijn leven. Hoe dat samen te passen…?
‘Om vijf uur koffie?’, hoorde ik Manus boven me brommen.
‘Tuurlijk. Niet die drab van hier,’ antwoordde Arendsoog vanaf de andere bank.
‘Slijmbal,’ bromde chauffeur Joachim naast me.
Ze waren op dreef. Ze hadden er zin in. Er was weer e’s wat nieuws te beleven.
Ik zette mijn horloge, de trilwekker, op tien minuten voor vijf en ging liggen, trok de slaapzak dicht.
Pas toen ik opzij keek naar mijn blonde chauffeur, met zijn fris blozende jongenskop, zijn stralende energie zelfs na een lange vermoeiende dag, dat voorover op de onderarmen rustend mij aankeek, moest ik even aan Thoms woorden denken.
“Er wordt openlijk met Joachim geflirt”.
Manus knipte de zaklantaarn uit.
‘Trusten.’
‘Ja, trusten.’
Op de banken was er geritsel van het vinden van een slaaphouding.
Maar in het donker lag nog steeds die onderzoekende open blonde blik van Joachim op mijn netvlies. Want wat ik zag, wat ik had gezien… hadden twee dagen, of eigenlijk twee nachten van liefde met en om mijn Thom me zo veranderd?
Dat ik het zag, het durfde te zien. Wat dat “het”dan ook mocht zijn? Maar dat Joachim, vooral in deze maanden van onthouding, voor bepaalde mannen een aantrekkingskracht had… als in een mannengevangenis…
Ik dacht aan Thom. Ik verlangde naar hem, hier in het donker op de harde vloer van ons pantservoertuig. Ik zou met hem willen praten, hem willen voelen. Hoe lag hij? En met wie? Was ik nu jaloers?
Arendsoog snurkte. Ineens wist ik het weer.
Boven me hoorde ik de langzame ademhaling van Manus.
Joachim naast me bewoog in z’n slaap.
‘Is het morgen veilig?’
Joachim sliep dus niet, was nog wakker dus, sprak fluisterzacht.
Het was als een warme adem in mijn oor, bijna als van Thom, maar totaal anders.
‘Zit je erover in?’, voeg ik zacht.
‘Nou, die Amerikanen… weet jij wat we morgen allemaal tegenkomen… zijn de risico’s afgedekt?… wat kun je nou zien op een stafkaart als de helft in puin ligt…’
Echt dom was ‘ie niet. Joachim. Hij sprak er alleen nooit over. behalve nu hij h’m kneep, zich ons avontuur begon te realiseren.
‘De Luit heeft ze genoeg doorgezaagd. We hebben voldoende details… en we hebben een andere terugroute bedongen… en we hebben Arendsoog toch?’, grinnikte ik fluisterzacht terug, ‘…die schiet wel van zich af.’
Ik voelde een zucht op mijn schouder ademen.
‘’s Ochtends vroeg is echt de beste tijd,’ zei ik.
‘Heb jij de route in je kop!?’, siste hij, ‘want als ze dat Amerikaanse blikautootje voor ons aan barrels schieten…’
Ik glimlachte in het donker.
‘Wij allemaal,’ zei ik, de vier voertuigcommandanten bedoelend, met de Luit.
‘Je hebt het toch wel e’s gezien!? Eén zo’n zelfmoordbom… en al die tulbandlui die hier op het kamp rondlopen. Die hebben echt al wel in het snotje dat we klaar staan… en waar we naar toe moeten…’
‘Ga je me nu ongerust maken?’, vroeg ik.
‘Als ik morgen een vrouw in zo’n wijde tent zie, en die loopt als een kerel, dan gooi ik het luik dicht.’
Ik schoot bijna in de lach.
‘Hebben we eindelijk e’s wat bijzonders te doen… ‘zei ik omdat Joachim stil bleef, ‘…begin je het hier zat te worden?’
‘Nee!… maar wel e’s van kanonnenvoer gehoord?… ‘t is een kutklus waar ze zelf geen trek in hebben.’
‘Met jou aan de stuurknuppels…’ grinnikte ik fluisterzacht.
‘Praat me niet over knuppels,’ bromde hij fluisterend.
‘Vertel…’, fluisterde ik en gelijk schrok ik van me zelf. Want waar was mijn veiligheidsscherm gebleven.
‘Moet ik jou dat vertellen? Jij met je nieuwe slapie Thom. Als ik Ruud moet geloven…’
Ik viel even stil. Want dit had ik echt niet verwacht. Ik en mijn nieuwe slapie, die schijnbaar op straat lagen, hoe mijn verhouding met Thom ook was en wat niemand wist, behalve dan de Luit.
Roddel was het laatste… zo van: waar rook is, is vuur…
‘’k Heb gezegd dat ‘ie z’n bek moet houden, ‘ fluisterde Joachim, ‘en dat ik anders zou gaan rondbazuinen dat ‘ie mij als zijn holmaatje wil. Die oversekste gefrustreerde klootzak.’
Dat laatste begreep ik. Want dat hadden Thoms woorden kunnen zijn. Maar…
‘’k Zie echt wel dat het bij jullie anders is,’ fluisterde hij.
Jullie. Thom en ik dus. Anders dan Ruud en wie weet nog meer. Opeens ontroerde hij me. Omdat ‘ie een vermoeden had gekregen en het voor me op had genomen.
‘’k Moet morgen nog rijden…’, grinnikte hij zacht.
‘Ja. Trusten,’ zei ik getroffen.
‘Trusten.’
Het werd stil. Tussen ons, want in de verte, in De Stad rumoerde het als een verre donder.
‘Is de acceleratie van de vrachtwagens afgestemd?’, begon hij opnieuw.
Ik glimlachte. Omdat het zo ontwapenend eerlijk en doorzichtig was, om dat hij deze actie als zijn vuurdoop zag.
‘Gecheckt,’ fluisterde ik.
‘En de internationale radiokanalen?’
‘Dubbel gecheckt, generaal.’
Ik trok mijn arm tussen ons uit om hem even aan z’n blonde haar te trekken. Mijn eigen probleem, de plotselinge relatie van Thom en mij in het militante keurslijf, dat was voor Joachim geen probleem. Hij deed er makkelijk over, fietste er aan voorbij.
‘Zou jij niet e’s aan een andere opleiding gaan denken, slimmerik?’, vroeg ik.
Mijn hand zakte vanuit dat blonde haar doelloos op de schouder van Joachim, bleef er liggen, werd niet weggewimpeld.
‘Dat moet jij zeggen. De Luit betrekt jou overal bij… ‘k Ben niet gek!…’
Nee, gek was Joachim zeer zeker niet. Nog wat onstuimig, soms.
‘…Heeft ‘ie gedonder met die klojo?’, vroeg Joachim.
Die klojo dat was de sergeant Johan, de plaatsvervangend pelotonscommandant.
‘Vraag het h’m zelf es,’ fluisterde ik, hem in zijn schouder knijpend terwijl ik zijn blonde haar in mijn oksel voelde kriebelen. Terwijl het voor mij zo vreemd voelde nu. Een amicaliteit die ik altijd uit de weg was gegaan, die Thom had aangeboord, en die voor Joachim gewoon leek. Een gewoon lijfelijk vertrouwen…
‘Endo… heb jij wel e’s iemand doodgeschoten?’
‘Ik dacht dat je wilde slapen,’ fluisterde ik omdat ik opeens beelden voelde opdoemen die ik niet wilde.
Joachim bewoog. In het donker kwam hij met een elleboog op mijn borst leunen.
‘Nou?!’
Ik zuchtte.
‘We zijn e’s ingevlogen als versterking…’ fluisterde ik zacht, ‘… een vredesmissie die het niet was dus… maar ik heb het er nu liever niet over.’
‘O,’ fluisterde hij.
‘Een andere keer. Goed?’
Ik zuchtte. Ik wilde dit wegzuchten en niet opnieuw zien.
En ik begreep niet waarom Joachim toen gewoon zijn hoofd op mijn schouder legde en in mijn arm tegen me aan bleef liggen.
En dat terwijl ik een film zag die in niets op een film leek.
Een bebloede soldatenmaat. En ik in mijn woede reagerend en mijn vinger aan de trekker: het wezenloze achteruit deinzende en om mijn kogel samenvouwende vijandlijf. Twee paar dode ogen… en mijn verbijstering.
‘Sorry,’ hoorde ik Joachim fluisteren, terwijl hij gewoon zo tegen me aan bleef liggen. Lijfelijk vertrouwelijk, wat altijd mijn andere angst was geweest, hier zo open en bloot in de militante wereld waar ik niet zonder kon. Een driedubbele verwarring. Want ik dacht aan Thom…
‘Joachim…?’ fluisterde ik, ‘…wil je niet anders liggen?’
‘Nee.’
Prompt kwam er nog een arm over mijn borst liggen, schurkte hij nog e’s heen en weer, tot hij goed lag, met zijn blonde hoofd op mijn schouder.
Ik begreep het niet. Ik wilde het ook niet begrijpen. Omdat dit ook zo goed voelde.
De donder buiten rommelde nog steeds, drong door het dikke pantser…
© Wisse