BLANCO deel 3 - hoofdstuk 19

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Lucky Eye
Berichten: 683
Lid geworden op: za 03 jan 2009, 19:35

BLANCO deel 3 - hoofdstuk 19

Bericht door Lucky Eye » do 05 dec 2013, 06:16

BLANCO deel 3

Een verhaal van Lucky Eye

Disclaimer:
Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.



Hoofdstuk 19

Martin heeft alles geregeld voor die middag. Zelf zorgt hij ervoor om al voor drie uur, de afgesproken tijd met de jongens, in het ziekenhuis te zijn. Als hij bij Jaspers deur staat, komt er een verpleegkundige naar buiten. Ze zegt hem dat Jasper nog slaapt maar dat hij gerust naar binnen mag gaan. Dat doet hij. Hij hangt zijn jas op en gaat naast het bed zitten. Jasper slaapt heel erg rustig. Heel anders dan gisterochtend. De jongen is mager geworden, zo ziet hij. Niet alleen in het gezicht maar ook de armen lijken dunner dan vroeger. Als hij geluid op de gang hoort, staat hij voorzichtig op en loopt de kamer uit. Op de gang staan de vijf jongens en de vader van Nick te wachten. Hij begroet hen met een stevige handdruk.

“Ik heb het zootje ongeregeld afgeleverd en zal beneden in het restaurant op hen wachten,” zegt Ben van Dijk.

“Niet nodig, Ben. Ga straks gewoon mee naar binnen. Dat gespuis houdt Jasper wel bezig terwijl wij samen een beetje kunnen bijpraten,” is Martin van mening. “Maar Jasper slaapt nog op dit moment en dus moeten jullie nog even wachten. Daar,” en hij wijst een deur aan, “is het dagverblijf. Haal gerust koffie, thee of chocolademelk uit het apparaat als je wilt. Zodra Jasper wakker is, kom ik jullie halen.” Als de bezoekers zich in beweging zetten, gaat hij terug naar zijn zoon. Die slaapt nog steeds. Wel iets minder rustig. Waarschijnlijk duurt het niet lang voor hij echt wakker zal worden.

Als Jasper zijn ogen voorzichtig opent, ziet hij zijn vader. Eerst nog wat wazig maar dan toch steeds duidelijker. Hij glimlacht naar hem. “Hoi, pap! Ben blij dat je er bent. Geef me nog eventjes om echt goed wakker te worden.”

“Haast je niet, jongen. Ik heb alle tijd en je vrienden hebben iets te drinken genomen als ze verstandig zijn, dus die vervelen zich ook nog niet.”

“Zijn ze er allemaal?”

“Ja, niet één uitgezonderd. Allemaal hadden ze nog geen andere plannen gemaakt.”

“Moet ik ergens rekening mee houden? Ik wil geen stomme dingen zeggen of zo.”

“Het zijn je vrienden, Jasper. Je allerbeste vrienden en die nemen je zoals je bent.”

“Ja, maar… “

“Nee, dat is een feit, jongen. Tegenover hen kun je geen stomme dingen doen. Je vertelde hen als eerste dat je verliefd werd op jongens. Niet aan ons. Dat zegt heel veel. Niet dat je ons niet vertrouwde maar… ze zijn leeftijdgenoten en vrienden. Echte vrienden!”

“Ik snap het, pap. Wil je ze halen?”

Martin doet wat hem gevraagd wordt en komt even later met de anderen terug.

Job wordt door de anderen heel duidelijk naar voren geduwd. De leidersrol wordt hem weer eens opgedrongen. Hij schudt de hand van Jasper voorzichtig en krijgt te horen dat het noemen van zijn naam niet nodig was geweest. Jasper zou hem herkend hebben vanwege zijn lengte. “Ja, dat heb ik altijd,” klinkt het gemelijk.

Dan is Leo aan de beurt. De altijd rap pratende en nooit om een woord verlegen zittende jongen, is nu toch behoorlijk stil. En ook wit, zo vindt Jasper. Een paar woorden en dan duwt hij Gustav naar voren. Volgens Linda is hij degene met het meeste voetbaltalent. “En nog steeds niet naar A1?” vraagt Jasper hem verbaasd. Gustav kijkt op zijn neus.

“Euhh… nee. Te veel trainen, hè. Dat doe ik niet zo graag.”

“Het is iets anders hoor,” mengt Nick zich ineens in het gesprek.

“En dat is dus Nick,” zegt Gustav. “Die kan nooit zijn mond houden. Bemoeit zich altijd overal mee en kan nooit zijn beurt afwachten.”

“Hè, helemaal niet waar!” verdedigt Nick zich. En dan ineens is het toch wel vormelijke begin van hun hernieuwde kennismaking voorbij en ontspint zich het gesprek als vanzelf. Van alles en nog wat komt aan de orde terwijl twee vaders met een glimlach op het gezicht toekijken en zelf ook wat gegevens uitwisselen.

Martin houdt de tijd echter goed in de gaten en al heel snel moet hij de voetballers terugfluiten.

“Shit!” moppert Nick, “Ik had nog zoveel te vertellen!”

“Ja, dat gebeurt hem altijd, Jasper,” reageert Leo. “Hij verbeuzelt zijn tijd met allerlei onzinnig geklets en komt er dan te laat achter dat hij nog iets zinvols had moeten vertellen.”

“Daar geloof ik niets van, Leo! Ik denk dat het anders is maar ik ga daarover niet met jou of jullie discussiëren nu. Ik moet weer gaan rusten. Doktersvoorschrift. Vergeet me alsjeblieft niet, jongens, want het ziet ernaar uit dat ik hier nog wel een tijdje lig.”

“Hè, makker, ga geen onzin uitkramen! Jouw vergeten is niet mogelijk,” zegt Alfred. Jij en wij, we zijn de drie musketiers maar dan met z’n zessen. Onlosmakelijk aan elkaar gesmeed. Dus, je ziet ons vast nog vaak terug. Misschien niet altijd in deze samenstelling maar je zult ons absoluut vaker zien.”

“Ja, dat vind ik ook!” klinkt het stellig uit Nicks mond.

“Nog zoiets onhebbelijks van hem,” komt Leo nog een keer. “Nick wil altijd het laatste woord hebben!”

“Helemaal niet waar!”

En zo heeft Nick toch het laatste woord als Martin met een brede glimlach op zijn gezicht de ziekenhuiskamer schoon veegt. Op de gang neemt hij afscheid van het hele stel inclusief Ben waarbij hij de boodschap afgeeft dat hij steeds contact met hen zal zoeken op de afgesproken manier. Als hij Jaspers kamer weer inloopt, ziet hij hoe Jasper met de achterkant van zijn hand zijn ogen droog veegt. “Heftig nietwaar?”

“Ja, zulke goede vrienden en ik ken ze niet eens!”

“Jawel, Jasper. Je kunt ze nu weer. Het plaatje van al die herinneringen zullen ze voor jou inkleuren. Vraag hen. Bevraag hen. Je hebt gezien dat het een kleurrijk gezelschap is, die vijf vrienden van jou. Vraag ze iets en er is altijd wel één die zijn mond opent.”

Jasper glimlacht. “Ja, en soms alle vijf tegelijkertijd.”

---

’s Avonds laat Jan Nelissen Pieter alleen de trappen op lopen terwijl hij in het restaurant een kop koffie koopt. Hij is met hem meegereden maar gunt de jongens eerst even wat tijd alleen. Jan heeft een boodschap voor Jasper waarmee hij niet gelukkig is. Veel liever had hij gewild dat commissaris Zwerver nog wat langer had gewacht maar het is hem niet gelukt de politieman nog langer aan het lijntje te houden. Die had Jasper afgelopen maandag al willen verhoren. Dat had hij gelukkig wel kunnen voorkomen. Telkens had hij de man er weer opgewezen dat een verhoor zinloos zou zijn omdat Jasper zich nou eenmaal niets kan herinneren. Telkens ook had de man hem erop gewezen dat het zo nou eenmaal moest, dat dat de regels waren. En dat zo’n verhoor zo snel mogelijk plaats moest vinden. De eerste dagen had hij Zwerver kunnen weerhouden van zijn verhoor door een beroep te doen op Van Haastrecht maar die had vrijdag aangekondigd dat het wat hem betreft wel zou kunnen. Hij had echter twee voorwaarden ingebouwd: De arts wilde bij het verhoor aanwezig zijn en Jasper zou in goede conditie moeten zijn. Dat betekende ook dat Van Haastrecht zou ingrijpen indien nodig en dat stelde Jan weer enigszins gerust.

Pieter treft Jasper aan op dezelfde manier als zijn moeder en het kleine grut ’s ochtends: recht op zittend en bladerend in een boek. Als hij hem een kus op de lippen drukt, voelt hij meteen dat Jasper in is voor een intiemere begroeting. De tong van zijn vriend streelt namelijk langs zijn lippen en ja, dat kan hij niet weerstaan. Hij legt een hand achter Jaspers hoofd en doet zijn lippen vaneen. Het boek glijdt Jasper uit de handen en valt van het bed op de grond. Hun tongen vinden elkaar. Het voelt prima voor Pieter. Het gevoel, het verlangen is er helemaal, zo merkt hij. Als Jasper dan de tongzoen verbreekt, bedankt hij hem.

“Hoef je me niet voor te bedanken, schat. Het was een experimentje.”

“Wat? Een experiment?”

“Ja, Jennie had me aangeraden iets uit te proberen.” Als Jasper het verbouwereerde gezicht van Pieter ziet, glimlacht hij breed om daarna pas met een uitvoerige uitleg te komen.

“Ohhhh, nu snap ik het. En?”

“Het werkte nog niet bij mij? Ben nog te moe. Bij jou werkte het wel, hè?”

“Echt wel! Ik houd heel veel van je Jasper.”

“Dat weet ik. Maar… is seks belangrijk?”

Even schiet Pieter terug in een herinnering. Toen Jasper voor de eerste keer bij hem bleef slapen, was er een soortgelijke vraag gekomen de volgende ochtend. Lang tijd om in gedachten te blijven heeft hij echter niet want Jasper gaat al verder.

“Want ik bedoel maar, ik zeg nu wel dat het komt door vermoeidheid dat ik niet reageerde op die tongzoen maar… stel nou eens dat het iets anders is.”

“Waarom blijf je niet bij dat wat je nu weet, schat.”

“Omdat ik een antwoord van jou wil. Stel dat ik… dat ik echt geen erectie meer kan krijgen, wat dan?”

“Kijk me eens aan, als je wilt?” Pieter ziet hoe Jasper hem recht in de ogen kijkt. “Zou je je dan kunnen voorstellen dat ik je zou verlaten?”

“Eigenlijk niet,” zegt Jasper zonder zijn ogen van die Pieter af te halen.

“Maar toch wil je het graag horen van mij, nietwaar?” Pieter ziet Jasper knikken. “Toen we elkaar leerden kennen, hebben we heel veel gepraat. Ook over seks. Je had een prachtige definitie die je later, toen we voor het eerst seks met elkaar hadden, bij hebt gesteld. Niet dat hij er slechter op werd hoor, veel beter juist!”

“En wat was onze conclusie?”

“Seks is belangrijk. Maar, en ik weet niet meer of we dat toen wel zo uitgesproken hebben beiden, niet het allerbelangrijkste. Seks is leuk. Hartstikke leuk! Als ik terug denk aan onze seks dan… nou ja… dan kan ik er nu nog van genieten. Omdat het gewoon enorm goed was. Maar liefde is belangrijker. Veel belangrijker. En dan bedoel ik de liefde die gericht is op die ene speciale figuur waar je de rest van je leven mee wilt delen. Alles mee wilt delen, dat is het allerbelangrijkste. En als het zo zou zijn dat we geen seks meer kunnen hebben, dan is dat jammer maar het belangrijkste is dat we de liefde voor elkaar niet verliezen.”

“Wauw! Ik had je ingeschat als een man van weinig woorden maar… dat heb ik dus verkeerd gehad.”

“Nee, dat klopt wel. Maar als je om een antwoord vraagt, dan kun je er ook één krijgen. Bovendien heb ik er de afgelopen weken op kunnen oefenen natuurlijk.”

“Dus je had er zelf ook al wel over nagedacht?”

“Ja.” De tranen prikken achter zijn ogen nu en hij wendt zijn blik af. “Natuurlijk wel. Mijn eerste gedachte was dat het nooit meer goed zou komen. Dat je daar in het van de mist natte gras gewoon dood zou gaan. Maar dat gebeurde niet.” Opnieuw zoekt hij Jaspers ogen en ziet een ietwat afwezige blik in de ogen van zijn vriend nu. “Maar je redde het wel. En ja, dan komen er allerlei andere gedachten. Wat kan Jasper straks nog wel? En dat weten we nog steeds niet natuurlijk. Maar het allerbelangrijkste is dat je er nog bent. De je heel veel wel kunt! Dat we samen nog kunnen praten. Lachen. Huilen. Dat we ervoor elkaar kunnen zijn. Dat je mij al heel snel troost kon bieden. Laten zien dat mijn gedachtegang fout was. Dat je nog steeds van me houdt! En ja, ik ook van jou! Mijn liefde voor jou is voor altijd, Jasper!”

“Kom hier! Kus me!”

Heel lang houden ze hun kus aan. Er vloeien ook tranen maar het is niet nodig de zoen daarvoor te verbreken. Dat doen ze pas als er op de deur geklopt wordt.

“Ben ik te vroeg?” vraagt Jan als hij zijn hoofd om de hoek van de deur heeft gestoken.

“Nee, hoor!” zegt Jasper terwijl hij zijn tranen weg veegt. “Je bent mooi op tijd. Het was tijd voor ons om de tranen achter ons te laten en over te gaan op iets anders.”

“Ik kan rustig nog even wachten hoor.”

“Doe nou eens gewoon wat die jongen zegt, Jan! Kom binnen, begroet de patiënt die je neef gaat worden, ga zitten en doe je verhaal!”

Jan kijkt de twee hoofdschuddend aan maar doet wat hem door Pieter gezegd werd. Na de begroeting - met zoen op de wang - gaat hij zitten en vertelt meteen wat hij kwijt moet. Hij merkt dat Jasper aandachtig luistert en hoewel hij ziet dat de jongen vragen heeft, komen die niet meteen. Hij laat hem rustig uit praten. Pas als hij zegt: “En ja, dat was het zo’n beetje, dat moest ik aan je kwijt,” komt er een reactie.

“Waarom wil zo’n man me verhoren! Ik weet ja helemaal niets!”

“Heb ik ook steeds gezegd maar het helpt. Het is iets wat moet gebeuren. Maar je moeder heeft een voorstel.”

“Oké, laat maar horen.”

Jan vertelt dat Marion met hem heeft gepraat. Dat zij dat wat zij via Maarten heeft gezien wel over wil dragen aan de politie. Dat zij als het ware de rol van getuige wil spelen.

“Denk je dat het werkt?” klinkt het sceptisch.

“Ja. Ik heb bepaalde dingen van haar gehoord en geloof me, die zijn veel meer waard dan een ooggetuigenverslag. Een ooggetuige wil nog wel eens dingen niet zien, of uit het verband rukken, terwijl hij of zij er met zijn neus boven op staat maar je moeder heeft het nou ja… van enige afstand gezien en de details die zij kan noemen, zijn werkelijk verbluffend.”

“Oké, stel dat ik het goed vind dat zij het doet, want ik denk dat ik daar wel iets over te zeggen heb,” klinkt het waarna Jasper Jan met een vragende blik aankijkt.

“We doen niets buiten jou om. En in dit geval al helemaal niet.”

“Ik wil niet dat zij het als een verplichting ziet. Omdat er nou eenmaal iemand verhoord moet worden. Begrijp je?”

“Helemaal. Zo voelt je moeder het ook niet. Ze wil alleen dat jij er niet mee belast wordt. Bovendien wil zij de politie graag helpen bij het oplossen van deze zaak. Duidelijkheid geven waar die er nu nog niet is. De rol van de vier arrestanten is nog steeds niet helemaal duidelijk namelijk. En zij kan daar heel veel licht op werpen.”

“Aan mijn eerste voorwaarde is dus voldaan,” zegt Jasper glimlachend.

“Hoeveel heb je er?” vraagt Pieter nieuwsgierig.

Jan moet lachen en zegt dat Jasper maar op moet komen met zijn lijstje.

“Hè, zo gek maak ik het echt niet hoor. Er is nog één voorwaarde maar ik denk dat jullie daar ook wel aan gedacht hebben.” Hij kijkt Jan aan.

“Ja, als je zo naar mij kijkt, kan ik het aardig schatten en daar hebben we het inderdaad over gehad.”

“Zeg, ik wil niet veel zeggen hoor,” reageert Pieter, “maar ik snap het nog niet dus spreek het uit. Laten we geen stommetje met elkaar spelen.”

“Het gaat om Maarten, Pieter. Ik wil niet dat er een link naar hem gelegd gaat worden. Dat wat mijn moeder heeft gezien, heeft ze gezien via hem. Mijn moeder voelt dingen. En dat is al heel bijzonder. Dat kan al heel verrassend zijn, maar hij heeft die beelden gezien. En ik wil absoluut niet dat de politie daar achter komt, want dan willen ze misschien ook met hem praten.”

“Die garantie kan ik je geven, Jasper. Zo ver laten we het niet komen.”

“Denk je dat de politie dat wat Marion weet, zal willen horen?” vraagt Pieter aan Jan.

“Als ze verstandig zijn wel. Ze tastten nu nog in het duister. Van de vier gearresteerden is er maar één die volledig meewerkt. De andere drie spreken elkaar op diverse punten tegen. Schuiven elkaar de schuld in de schoenen en naar wat ik gehoord heb van Marion, weet zij aardig precies wat er zich heeft afgespeeld die nacht.”

“Denk je dat die commissaris openstaat voor paranormale gaven?”

“Dat is afwachten. Misschien moet je moeder hem overtuigen.”

---

De volgende ochtend is Van Haastrecht om negen uur bij Jasper. Hij neemt - zoals bijna altijd - plaats op de rand van Jaspers bed en begint een praatje met hem. Het lijkt te gaan over koetjes en kalfjes maar dat blijkt alleen maar een inleiding te zijn. Gerald wil weten hoe het met zijn patiënt is en of hij op dit moment in staat is verhoord te worden.

“Kom, Gerald, laat die agenten nou maar binnen. Ik weet dat ze wachten op dat verhoor en ja, ik kan het wel hebben op dit moment.”

“Zodra je merkt dat je moe begint te worden of als je vindt dat ze doordrammen, wil ik dat je mij een seintje geeft. Dan kap ik het verhoor meteen af en wijs ik hen de deur. Begrepen? “

Jasper knikt en ziet hoe Gerald van het bed wipt om vervolgens eerst zijn moeder en Jan binnen te laten. Jassen hebben ze niet bij zich, zo merkt Jasper op. Het moet dus mooi weer zijn buiten. Ze begroetten hem en gaan dan naast zijn bed zitten. Zijn moeder rechts van hem en Jan links. Jasper interpreteert deze opstelling als een soort van bescherming.

“En ik ga straks hier bij het raam staan,” zegt Gerald wijzend naar het raam. “Ik zal je goed in de gaten houden en als ik merk dat het jou te veel wordt, grijp ik in. Kijk af en toe naar mij en houd oogcontact met mij.”

“Ja, dokter.”

“Pas op, jongetje! Laatst kreeg ik om die opmerking haast ruzie met iemand maar dat was in een heel andere zetting. Oké, ik ga de sterke arm der wet binnenhalen. Ze zijn met z’n tweeën: De commissaris in gewoon tenue en een agent in uniform. Hij was die nacht heel snel ter plaatse en heeft met zijn collega voor de eerste hulp gezorgd tijdens het wachten op de ambulance.”

Jasper kijkt naar zijn moeder en krijgt te horen dat het niet de jonge agent is met wie Pieter een gesprek heeft gehad maar diens collega.

“Klaar?” En als Gerald ziet dat Jasper knikt, loopt hij de gang op en komt meteen weer terug.

Commissaris Zwerver geeft Jasper een hand en stelt zichzelf en zijn collega Spijkstra voor die dan Jasper ook de hand schudt. Ze gaan zitten op de door Gerald aangewezen stoelen: de commissaris naast Marion en Spijkstra, die meteen een aantekenboekje pakt, naast Jan. Zwerver steekt meteen, zonder zelfs maar te informeren naar hoe Jasper zich voelt, van wal. “We zijn hier om van jou te vernemen wat er die nacht precies gebeurd is.”

“Het spijt me, commissaris, maar daarover kan ik u niets vertellen. Toen ik afgelopen maandag wakker werd, wist ik niet eens wie ik zelf was. Ik heb geen herinneringen van voor die dag. Ik heb diverse keren geprobeerd of ik me ook maar iets kan herinneren maar het is allemaal één groot zwart gat.”

“Oké. Dat is jammer. Soms helpt het als ik iets van de situatie die wij aangetroffen hebben schets. Vind je het goed dat ik dat doe?”

“Nee!” klinkt het heel pertinent. “Ik wil dat niet opnieuw horen. Omdat ik het wilde weten, heeft dokter Van Haastrecht het mij die eerste dag verteld. En dat wat ik hoorde, zorgde ervoor dat ik me flink beroerd voelde. Ik wil er dus niet opnieuw aan herinnerd worden.”

“Maar… “

“Meneer Zwerver,” onderbreekt Gerald de politeman, “de gemaakte afspraak is duidelijk. Niet aandringen alstublieft.”

“Jasper, ik leid het politieonderzoek en op dit moment is er ons nog heel veel onduidelijk. Eén van de vier verdachten die wij gearresteerd hebben, heeft een vrij nauwkeurige verklaring afgelegd maar dat wat de andere drie beweren gaat daar soms lijnrecht tegen in. Ik sta dus voor een levensgroot probleem.”

“Uw probleem kunt u niet verschuiven naar mijn patiënt, commissaris,” is Van Haastrecht van mening. “Hij heeft u gezegd dat er geen enkele herinnering is. Iets wat u vooraf wist. Daarmee zult u het moeten doen.”

“Maar soms… “

Dit keer is het Jan die de politieofficier onderbreekt. “U zult moeten aannemen dat Jaspers bewering juist is. Artsen in dit ziekenhuis hebben op diverse manieren getest of er een herinnering is maar die is er helaas niet. Heel veel kennis is er wel maar juist dat gedeelte dat betrekking heeft op personen, en gebeurtenissen die samenhangen met personen, is er niet dan wel niet bereikbaar,” stelt Jan op afgemeten toon. “Ik heb u echter wel een voorstel te doen.”

“Misschien interessant,” klinkt het minnetjes.

“Ik bedoel daarmee niet dat ik ineens Jaspers herinnering te voorschijn kan roepen. Jaspers moeder is paranormaal begaafd. Ze kan dingen voelen. En soms,” zegt hij niet geheel naar waarheid maar wel heel goed passend in zijn verhaal, “ziet ze daar ook beelden bij. In de nacht van maandag op dinsdag had Jasper een nachtmerrie. Toen hij daarvan wakker werd, wist hij dat hij vreselijk eng gedroomd had maar de inhoud was hem onbekend. Mevrouw Verhulst heeft ’s ochtends op haar bijzondere manier contact met hem gelegd en daarbij alles gezien,” Jan kijkt naar de commissaris en ziet een afwachtende maar vooral veroordelende blik op het gezicht van de man. “Zet u het laatste woord dat ik sprak maar gerust tussen aanhalingstekens als u dat wilt. Ze heeft mij daar het een en ander van medegedeeld en ik kan u zeggen dat de details frappant zijn.”

“Bedoelt u dat zij als het ware een filmvoorstelling heeft gezien?”

Jasper heeft het idee dat de commissaris het interessant begint te vinden maar dan ziet hij ook de blik, een kritische, die de man wisselt met agent Spijkstra.

“U zou het zo kunnen noemen,” reageert Jan diplomatiek als altijd.

“Ik weet het niet,” antwoordt Zwerver. “Ik heb niet zo heel veel op met hocus pocus. En dit lijkt er heel veel op. Iets zien terwijl je er zelf helemaal niet bij bent, dat gaat mij te ver.”

“Mevrouw Verhulst is bereid om een demonstratie van haar werkwijze te tonen, als u dat wilt.”

“Een trucje om mij over de streep te trekken?”

“Nogmaals, commissaris, u mag het noemen zoals u het wilt maar wij zien het meer als u de mogelijkheid geven om uw onderzoek, dat volgens uw eigen woorden vast zit, vlot te trekken.”

“En als de officier van justitie mij vraagt hoe ik aan de gegevens kom? Wat dan?”

“De afwikkeling is aan u, niet aan mij, niet aan ons.”

Gerald geeft aan dat hij van mening is dat het vervolg van het gesprek, met het oog op zijn patiënt, beter ergens anders afgehandeld kan worden.

Jasper is het daar niet mee eens. Hij vindt het reuze interessant om te zien wat er gaat gebeuren en steekt dat niet onder stoelen of banken.

Spijkstra glimlacht als hij Jaspers betoog hoort en als Jasper is uitgesproken, merkt hij in de richting van de commissaris op dat het altijd het proberen waard is. “Laten we het een kans geven, commissaris. Niet geschoten is altijd mis.”

“Oké. Ik neem aan dat mevrouw Verhulst een proefpersoon nodig heeft en dat is dan jouw rol, Spijkstra.”

De agent vindt het geen enkel probleem. Hij en Zwerver wisselen van stoel en Marion legt hem uit wat de bedoeling is. Ze geeft onder andere aan dat ze alleen maar dat kan zien wat hij haar laat zien. Als er dingen zijn die hij absoluut niet kwijt wil, is er voor haar ook geen mogelijkheid die wel te zien. Dan vraagt ze hem om zijn handen. Ze pakt beide handen beet en hij merkt dat haar handen heel erg warm zijn. Hij voelt hoe de warmte van haar overgaat op hem. Het voelt bijzonder. Ze heeft haar ogen gesloten en, hoewel ze niet gezegd heeft dat het nodig is, sluit hij ze ook. Een tijdje zitten ze in stilte tegenover elkaar. Dan begint ze op heel rustige toon te praten.

“Vanmorgen hebt u aan de ontbijttafel een meningsverschil gehad met uw zoon. Het gaat over iets dat al langer duurt.”

“Klopt het?” vraagt Zwerver daarbij de rust van het moment verstorend.

“Het is misschien beter, commissaris, als u mij eerst mijn verhaal laat vertellen. Later kunt u het verifiëren en misschien is dat dan ook niet meer nodig. Misschien heeft meneer Spijkstra alle antwoorden die u wilt hebben dan al gegeven.”

Het valt Jasper op dat Zwerver zich niet verontschuldigt. Hij heeft het niet zo op de man. Als hij naar Jan kijkt, ziet hij ook een heel bedenkelijke frons op diens gezicht. Hij krijgt een knipoog van hem. Ze begrijpen elkaar.

Opnieuw wordt het stil. Marion concentreert zich weer. Ze probeert terug te gaan naar dat wat ze eerder voelde. Geen beelden, zoals ze wel pretenderen, maar gewoon gevoel. Spanning die ze voelt bij de agent. En dat is haar kapstop. Daar kan ze iets mee. Zien te achterhalen waar die spanning vandaan komt. Zo werkt ze meestal en ook nu. “Het geschil was vanmorgen echter groter. Groter dan anders nietwaar?”

“Ja.”

“Groter omdat het er voor u op lijkt dat uw vrouw de kant van uw zoon heeft gekozen in het meningsverschil. Waar u beiden eerst een gezamenlijk standpunt deelde, bleek dat vanochtend niet meer zo te zijn.”

“Ze heeft haar mening gewijzigd.”

“Maar niet plotsklaps toch?”

“Nee. Eerst was ze het met me eens maar heeft ze wel geprobeerd om op allerlei manieren mij te laten zien dat… nou ja… dat ik hem niet… dat hij zijn eigen keuzes moet kunnen maken.”

“En daarbij ook zijn eigen verantwoordelijkheid moet dragen.”

“Ook dat.”

“Het meningsverschil gaat over van die rolschaatsen, toch? Ik weet even niet precies hoe ze heten. Het zijn geen rolschaaten maar van die dingen met van die wieltjes achter elkaar. Uw zoon vindt het prachtig om daarmee allerlei kunstjes uit te halen.”

“Ja. En ook op een skateboard. Levensgevaarlijk! Als je die capriolen soms ziet! En ik wil niet dat hij dat doet! Veel te link!”

“En dat leidt bij u thuis nu tot een gespannen sfeer. Iets wat u niet wilt. Maar u wilt ook niet toegeven omdat u vindt dat u gelijk hebt.”

Jasper ziet hoe de agent knikt. De agent verwoordt zijn mening nog een keer maar geeft daarbij nu ook aan dat hij het er moeilijk mee heeft. Ineens heeft Jasper het idee dat zijn moeder nu aan de fase van bemiddeling toe is. Haar gave is prachtig, zo is hij van mening. Als ze dan weer begint te praten, breekt de commissaris ineens in.

“Genoeg over je persoonlijke problemen, Spijkstra. Ik heb nog niet gehoord wat ik wil horen. Niets over een beeld. Een duidelijk beeld. Iets waar we iets mee zouden kunnen.” Hij is inmiddels opgestaan en sommeert zijn ondergeschikte om zijn stoel vrij te maken voor hem, waarna hij tegenover Marion plaats neemt.

Marion is even geschrokken van de plotselinge wending. Ze had haar taak nog niet volbracht, zo weet ze maar al te goed. Het alleen maar signaleren van een probleem, is niet voldoende voor haar. En ze weet dat ze kan helpen. En ook dat agent Spijkstra er open voor staat. Het enige dat hij nodig heeft, is een duwtje in de rug.

“Vertelt u mij maar eens, mevrouwtje, hoe het vanmorgen bij mij aan de ontbijttafel was.”

Woede welt op in Marion. Het woordje ‘mevrouwtje’ en de denigrerende toon waarop het uitgesproken werd, zijn daar de aanleiding voor. Marion voelt niets voor de ploselinge wijziging die de commissaris doordrukt. Ze mag de pompeuze commissaris niet. Hij gedraagt zich bot maar... ze weet ook dat ze hier niet voor zichzelf zit. Ze heeft een taak op zich genomen en die zal ze afmaken ook. Met een geforceerde glimlach op haar gezicht pakt ze de haar toegestoken handen aan. Ze voelen heel anders dan die van Spijkstra. De energie die haar tegemoet komt, lijkt haar te overweldigen. Heel snel werpt ze een innerlijke barrière op. Er is zoveel dat ze voelt. En het is bovendien vreselijk chaotisch. Tijd om zich goed voor te bereiden, krijgt ze amper van de commissaris.

“Wat voor een jurk droeg mijn vrouw vanmorgen bij het ontbijt?” wil hij weten.

Marion probeert gevoelens op te vangen van die scene in huize Zwerver. De chaos die ze voelt, maakt het haar bijna onmogelijk. Er is gewoon te veel aan informatie die op haar afkomt. Bovendien kan ze geen directe beelden opvangen. Alleen maar beelden die ze kan destilleren uit de gevoelens van Zwerver. Misschien heeft ze de hulp nodig van Maarten. Gisteravond had ze al met hem daarover gepraat. Hij vond het grappig dat ze het wilde proberen. Gelukkig ziet hij het nog steeds al een leuk spel. Het contact komt en ze krijgt door dat hij het goed vindt. Tijd om hem de vraag van de commissaris voor te leggen, krijgt ze echter niet.

“Waarom duurt het zo lang? Bij Spijkstra kwam u sneller met antwoorden.”

“Het duurt zo lang omdat u ongeduldig bent, meneer Zwerver.”

Jasper kan het niet helpen. Hoewel hij ervan overtuigd is dat het beter is het proces dat hij bekijkt niet te verstoren, schiet hij ineens vreselijk in de lach. De manier waarop zijn moeder de man van repliek dient, zou heel goed de wijze kunnen zijn waarop zijn moeder hem, toen hij jonger was en ongeduldig en niet wilde wachten op iets, terecht wees. Het lachen zorgt er echter ook voor dat de wond in zijn buik vreselijk begint te trekken. Met een kreet slaat hij beide armen om zich heen.

Het lachen en de pijn in zijn buik leiden tot verschillende reacties. Op het eerste springt Zwerver meteen in de benen met de snijdend uitgesproken mededeling dat hij niet van plan is zich te laten uitlachen. Het tweede brengt Gerald in beweging die meteen naast Jaspers bed staat en het bed laat zakken zodat hij languit komt te liggen en de druk op zijn buikspieren wegebt. Hij schudt nog wat na van het lachen maar kan het nu beter hebben.

“Zo hard lachen is niet goed voor je, Jasper,” zegt de arts terwijl hij breeduit glimlacht.

De commissaris is inmiddels met grote stappen naar de deur gebeend als Marion hem met woorden tot staan brengt. “Ik heb een antwoord op uw strikvraag, commissaris.” Rustig loopt ze naar hem toe. “Het was geen jurk. Uw vrouw droeg een pyjama tijdens het ontbijt. Een witte pyjama met daarop allerlei afbeeldingen van Garfield.”

De man loopt rood aan in het gezicht. “Ik zie u graag vanmiddag om half twee op het bureau.” En weg is hij.

Spijkstra staat hoofdschuddend op en zegt dat hij niet weet of hij nou excuses voor het gedrag van de commissaris moet aanbieden of niet.

“Niet nodig,” is Marion van mening. “Als er iemand is die excuses moet aanbieden, dan is het commissaris Zwerver zelf. Ik heb vaker onbeleefde mensen meegemaakt maar hij spant toch wel echt de kroon!”

De agent geeft iedereen een hand en als hij als laatste bij Marion is, vraagt hij of hij eens met haar mag napraten. Beiden pakken ze hun agenda en vinden een geschikt moment in deze week. Dan loopt hij rustig zijn chef achterna.

Marion schudt haar hoofd. “Je had me wel eens mogen waarschuwen voor die man, Jan. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt! Ik heb hem twee keer eerder gezien maar toen was hij heel erg beleefd en informerend. Nu gedroeg hij zich als een Neanderthaler!”

“Het leek me beter om niets te zeggen. Je mening vormen op basis van eigen ervaring is altijd beter dan een vooroordeel op grond van iets dat je van een ander hoort. Zwerver is een man van uitersten. De eerste keren dat ik hem ontmoette was hij heel voorkomend en aangenaam in de omgang. En dat kan hij nog steeds zijn. Maar ik heb ook gemerkt dat hij een andere kant heeft.”

“De kant die hij hier liet zien?” vraagt Jasper.

Jan knikt.

“Waarom moest jij nou zo lachen, jongen?” wil Marion weten

Jasper geeft zijn toelichting en krijgt iedereen aan het lachen maar zorgt er wel voor dat hij zich zelf wat inhoudt.

“Mam? Hoe wist je dat nou van die pyjama. Je kunt helemaal geen beelden zien!”

“Hoefde in dit geval ook niet. Die man heeft zo’n hekel aan de pyjama’s van zijn vrouw dat ik het gewoon kon voelen. Ik zag als het ware al haar pyjama’s voorbij komen. Hij verafschuwt ze!”

---

Op school merkt Maarten ineens dat zijn moeder contact met hem legt. Eerder heeft hij dat ook al gevoeld. Ze hebben er ook mee geoefend samen. Gisteravond had ze hem gezegd dat het vandaag misschien nodig zou zijn. Hij vindt het niet erg. Het is een prettig gevoel. Ze zegt hem dat ze zijn hulp nodig heeft bij iets maar dan komt er geen vraag of zo. Het contact lijkt weg te zijn. Dan richt hij zichzelf op zijn moeder. Hij ziet haar in de kamer van Jasper, zittend naast zijn bed. Er zijn andere mensen bij. De dokter, oom Jan, de commissaris van politie, die hij eerder gezien heeft in het ziekenhuis, en nog een agent. Alles lijkt goed te zijn. De beelden verdwijnen. Hij kijkt naar de grote boom, een eik, op het schoolplein. Het is een mooie boom. Daar zou je een prachtige boomhut in kunnen maken. Nee, toch maar niet. Beter om dat op ‘Boschlust’ te doen. Na school vanmiddag eerst naar Jasper en dan het bos in. Ineens ziet hij iets heel anders. Iets dat er niet echt is. Niet nu. Het lijkt koud te zijn. Er staan heel veel mensen achter dranghekken. Dik ingepakt. Kleine kinderen op de schouders van hun vaders of opa’s. Een trap. Uitgesleten treden. Een traplift met zo’n opklapbaar stoeltje. Iemand loopt omhoog. Iemand in een jurk. Nee het is geen jurk, het is iets anders. En dan ziet hij hoe een mijter, de mijter van Sinterklaas, over de grond rolt. Pieter pakt hem op en geeft hem terug aan Sinterklaas. Dan gaat de Sint naast een bed zitten. Een bed waar Jasper op ligt. In zijn gewone kleren. Zijn grote broer ziet er goed uit. Veel beter dan nu. En hij lacht. Jasper lacht. Als de beelden verdwijnen, voelt Maarten zich heel gelukkig. Juf staat naast hem en vraagt of alles goed met hem is. “Ja, Juf. Heel erg goed!”

Wordt vervolgd…



Reacties zijn welkom op de site maar ook via mijn mailbox: lucky_eye2@yahoo.co.uk

©Lucky Eye, januari 2013.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.

Gesloten