Aleksei en Almar. Deel 1

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Wimmie
Berichten: 171
Lid geworden op: wo 01 jan 2020, 23:09
Vul het getal in: 123

Aleksei en Almar. Deel 1

Bericht door Wimmie » do 04 jul 2024, 05:46

Aleksei en Almar,
Oleksiy i Alʹmar,
Олексій і Альмар,
deel 1.

“Hey, Almar, ben je nu al thuis? Ik had je nog niet verwacht.”
“Hoi Peter, ja mijn leraar Grieks moest eerder weg, daarom hebben we een uur eerder vrij. Niets mis mee met dit mooie weer”
Ik ben net achterom gefietst om mijn fiets in de garage te zetten. Ik kom, dat zal wel duidelijk zijn, net van school, heb op mijn gemak de 10 kilometer gefietst, in het zonnetje en met een temperatuur van een graad of 20. Het is pas mei, maar al een week heel mooi weer. Ik had op school mijn windjack al uitgetrokken en ben in T-shirt naar huis gefietst.

Wij wonen in een klein dorpje in Friesland. Wij zijn: mijn beide vaders, Peter en Erik, mijn tweelingzusje en ik. Het is inderdaad mijn kleine zusje, want ik ben even eerder geboren. Daarom noem ik haar altijd mijn zusje. Uiteraard heeft ze ook een naam: ze heet Nina. We zijn alle twee net jarig geweest en 16 jaar geworden.

Wij wonen op een grote verbouwde boerderij, aan een vaart en als je goed kijkt kun je het meer waar wij vlak bij wonen, zien schitteren in het zonlicht. Ik ben heel blij met de plek waar ik woon. Ik ben ook heel blij met mijn beide vaders. Mijn zusje en ik hebben hier altijd bij onze vaders gewoond. Mijn moeder bleek ziek toen zij zwanger van ons was, zij had kanker en is gestorven toen wij een jaar oud waren. Wij hebben onze moeder dus nooit gekend. Het laatste jaar heeft ze ook bij ons op de boerderij gewoond: onze vaders hebben tot zij dood ging voor haar gezorgd. Het was altijd al een heel goede vriendin van hen en zij had besloten dat zij draagmoeder wilde zijn voor onze vaders. Toen we geboren waren was pas een maand duidelijk geworden dat zij kanker had. En dat was al in een heel vergevorderd stadium, bovendien ook een heel agressieve vorm van kanker. Daar is zij dus een jaar later aan overleden. Wij hebben wel foto’s van onze moeder. En gelukkig heeft zij ons een beetje kunnen zien opgroeien.

Eén van onze vaders is onze echte vader. Zij weten zelf niet wie en eigenlijk wil ik dat ook niet weten. Wij hebben heel fijne vaders. En wie dan onze biologische vader is vind ik niet belangrijk. Ik kan me eigenlijk geen fijnere vaders voorstellen. Nina is dat helemaal met mij eens. En Nina krijgt wel eens de vraag: maar mis je dan geen moeder? Je moet toch een voorbeeld hebben als meisje? Nina lacht daar om. Zij vindt het niet belangrijk. Zij wordt gewoon wie zij wordt en daarbij kan het hebben van twee vaders net zo goed helpen als een vader en een moeder. Onze vaders zijn regelmatig thuis, wij zijn nooit naar kinderopvang gegaan. Dus hebben wij echt heel veel van onze vaders geleerd. En wij worden heel vrij gelaten, waardoor we ook heel zelfstandig zijn.

Nina en ik kunnen het heel goed met elkaar vinden. Dat schijnt normaal te zijn bij een tweeling. Overigens: wij zijn uiteraard geen eeneiige tweeling. Want dat zijn altijd of alle twee jongens of alle twee meisjes. Nina en ik bespreken echt alles met elkaar, je kunt van ons zeggen dat, zoals je dat noemt, wij geen geheimen voor elkaar hebben. Dat geldt ook voor onze vaders: wij hebben niet echt geheimen voor hen en zij ook niet voor ons. Van jongs af aan hebben we ze altijd alles kunnen vragen en hebben zij ons ook altijd alles verteld, ook over henzelf. Dat maakt het heel fijn als je onzeker bent: je kunt het gewoon vragen en dan word je weer een stukje minder onzeker.

Onze vaders kennen elkaar al heel lang: vanaf de middelbare school. Daar hebben ze elkaar leren kennen en toen zijn ze verliefd op elkaar geworden. Dat durfden ze niet te laten blijken. Onze moeder heeft ze toen bij elkaar gebracht. Die was met alle twee bevriend en is eens wat hints gaan geven. En zo hebben onze vaders het elkaar toegegeven. En ze zijn nog steeds bij elkaar. Dat is best wel bijzonder. Het schijnt dat er niet zo heel veel relaties vanaf de middelbare school standhouden. Misschien is die van onze vaders de grote uitzondering daarop. Nu kunnen ze het in ieder geval nog heel goed met elkaar vinden: na zo veel jaar zijn ze echt nog dol op elkaar. Er is mij wel eens gevraagd of we ons daar niet voor schamen. Ik snap die vraag niet. Van elkaar houden is toch heel fijn. Moet je je daar dan voor schamen?

“Almar, het is heel lekker zeilweer. Ik heb net nog een uurtje gezeild. Was jij nog van plan te gaan zeilen? Want ik heb de boot laten liggen voor je. Als je niet gaat zeilen ruim ik de zeilen op en dek ik hem af.”
“O, ja, Peter, dat is een goed idee, fijn dat je de boot opgetuigd heb laten liggen. Ik ga wat eten, ik lust wel wat, dan kleed ik me om en dan vaar ik het meer op” reageer ik.

We hebben een zeilboot. Nou ja, zeilbootje. Een Schakeltje, nog wel van hout, maar dat vind ik juist fijn. Ik heb de boot in de winter helemaal afgeschuurd en opnieuw in de lak gezet. Dat is echt lekker werk. En omdat we een grote woonboerderij hebben kan dat ’s winters binnen. Peter en Erik zeilden al voordat wij geboren waren. Een schakeltje is niet echt een grote boot, maar wel lekker hanteerbaar. Als het niet al te hard waait kan je hem in je eentje makkelijk aan, als het hard waait kan je samen zeilen en kan de fokkenist in de trapeze. Heerlijk. Nina en ik hebben heel veel gezeild en ook regelmatig met het bootje getrokken: varend van plek naar plek en dan ’s nachts in de boot slapen. Als je ’s nachts de dektent over de boot trekt kun je er met zijn tweeën in slapen: ieder aan één kant van de zwaardkast. Dat hadden we eerst uitgeprobeerd met of Peter of Erik, om het te leren. En later mochten wij als we dat wilden samen een aantal dagen trekken.

Toen wij klein waren hebben we van jongs af aan zeilen geleerd. Toen in een Optimistje, een klein bootje als een soort badkuip, niet echt lang en niet met zo veel zeil, maar wel ideaal om er zeilen in te leren. Later zijn we overgestapt op de Schakel. We zijn geen wedstrijdzeilers, maar we zeilen best veel.

Als ik wat heb gegeten kleed ik me om. Nina en ik hebben alle twee een kamer op de eerste verdieping. Tussen onze kamers ligt een grote badkamer. Die delen we dus. Dat is geen probleem: er zitten 2 wastafels en 2 douches in en we hebben elkaar van jongs af aan altijd al bloot gezien, we schamen ons niet voor elkaar. Bij ons is het heel normaal dat we bloot zijn. Wij hebben een grote tuin, waar je niet naar binnen kunt kijken en waar we als we dat willen bloot kunnen zonnen. En als het ’s zomers warm is zwemmen we ook wel bloot in de vaart die langs het huis loopt. Alleen wat koeien kunnen ons zien.

Ik pak een zwembroek en een shirt zonder mouwen. Dat zal ik op de boot wel snel uittrekken neem ik aan. Ik kijk in de spiegel. Ik ben best wel tevreden over mezelf. Ik zie er goed uit. Ben 1 meter 80 lang. Kort, donker haar en toch blauwe ogen. Ik ben best wel gespierd, maar niet overdreven. Een echt sixpack heb ik niet: ik vind dat ook niet mooi. Maar ik heb wel goed ontwikkelde spieren: van het fietsen, zwemmen en hardlopen dat ik doe.
Ik smeer voor de zekerheid mijn benen, mijn buik en mijn nek in. Mijn rug doe ik met een doekje. Wij zijn best wel voorzichtig met een moeder die aan kanker is overleden. Voorkomen is beter dan genezen. Ik kijk nog eens in de spiegel en trek mijn zwembroek en hemd aan. Ik zie Peter niet. Erik zal nog wel aan het werk zijn. Ik loop even naar Peter zijn werkkamer, waar hij inderdaad zit te werken.
“Ik ga nu zeilen, ik zorg dat ik goed op tijd weer thuis ben.”
“Helemaal prima”, reageert Peter. “Veel plezier!”

Het bootje ligt in de kleine haven achter onze achtertuin. Daar is een hoge haag met een overlap, zodat je er wel door kunt lopen maar niet naar binnen kunt kijken. We hebben daardoor een vrije achtertuin. De boot ligt vast, grootzeil en fok zijn naar beneden gehaald, maar ik kan ze zo hijsen en zo wegvaren. Er staat een stevige bries, ik kan de vaart met halve wind uitvaren en kruis dan het meer op. Elke keer als ik dit doe bedenk ik weer hoe fijn we daar wonen. We wonen echt helemaal buiten, maar het dorp is maar even fietsen en de stad, waar ik op school zit, ligt op 10 kilometer afstand. We hebben een busverbinding van het dorp naar de stad. Meestal fiets ik naar school maar als het heel slecht weer is en Erik moet niet toevallig werken, dan kan ik de bus nemen. Er is nota bene een bushalte bijna voor onze deur.

Als ik al kruisend boven aan het meer ben gekomen vaar ik met ruime wind terug. Ik ben al 35 minuten aan het zeilen, nog een keer helemaal naar boven kruisen zit er niet meer in. Het begint ook al wat frisser te worden, dus ik besluit nog 2 slagen te maken en dan naar huis terug te gaan.
Het hele meer is verlaten. Het is best een groot meer, waar ook ons dorp aan ligt en waar het ’s zomers best wel druk is. Maar nu, in mei, is het er rustig, zeker op een doordeweekse dag aan het eind van de middag.

Ik leg de boot in ons haventje aan de kant, haal het grootzeil naar beneden en bind dat aan de giek vast en haal de fok los en berg die op in de zeilzak. Dan dek ik de boot af met de dektent, controleer of de boot stevig vast ligt en breng de zeilzak naar binnen.

Ik ga naar mijn kamer, trek mijn zwembroek en hemd uit en neem snel een douche. Ik kan mooi voor het eten nog wat aan mijn huiswerk doen. Ik heb niet zo veel meer te doen, maar ik vind het fijn om dat voor het eten af te hebben.

Vandaag hoef ik niet te koken. Zowel Nina als ik koken om de beurt met Peter en Erik. Klasgenoten van ons vinden dat wel eens raar, maar wij zijn er wel blij mee. Zoals ik al zei: wij hebben heel veel vrijheid, maar zijn daardoor ook best wel zelfstandig. En koken hoort daar ook bij.

Even later hoor ik Nina thuiskomen. Nina en ik zitten niet bij elkaar in de klas: toen we konden kiezen hebben we er voor gekozen in andere klassen te zitten. En dat bevalt ons prima. We zijn thuis al vaak genoeg samen. Wij zijn niet echt het voorbeeld van een tweeling die wil laten weten een tweeling te zijn. Wij zijn gewoon ons zelf. Maar wel heel close.

Als ze langs mijn kamer loopt klopt ze even op de deur. Ik roep: ‘Ja’ en Nina komt binnen. “Wat ben jij een zwijnbeer, Almar, dat je het laatste uur vrij had.”
“Ja”, reageer ik, “Ik heb een uurtje gezeild, het was heel lekker!”

Als we om zes uur gaan eten zijn we met zijn drieën. Erik is aan het werk. Erik werkt bij de regionale omroep als journalist en presentator, zowel voor de radio als voor de tv. Hij werkt meestal een week op bepaalde tijden en dan een andere week op andere tijden. Soms kan hij ook dingen vanuit huis doen.

Peter is adviseur informatica. Hij werkt van thuis uit. Soms moet hij naar klanten toe en dan is hij vaak één of twee nachten niet thuis.
Ook het werk van Erik en Peter maakt het handig dat wij behoorlijk zelfstandig zijn.

Onder het eten is het altijd gezellig. Erik, Peter, Nina en ik hebben altijd wel wat beleefd of meegemaakt waar we wat over kunnen vertellen. En we hebben vaak ook hele discussies over wat er in ons dorp, de stad of in de wereld gebeurt. Het klimaat, de natuur, oorlogen, zwemkampioenschappen, zeilwedstrijden, ontwikkelingen in de informatica, alles kan bij ons besproken worden. We praten ook veel over discriminatie. Erik en Peter horen bij een minderheidsgroep, omdat zij gay zijn.

Overigens: ook ik ben gay. Ik ben daar best wel vroeg achter gekomen. Maar voor mij was het zo normaal dat ik er helemaal niet bij stil stond. Tot Nina mij een keer er op wees. We waren een jaar of 11,12.
We hadden het onder het eten over verliefd worden. Dat was naar aanleiding van een uitzending die Erik daarover had gehad, met jongeren.
Nina vroeg mij in de loop van het gesprek: “Hey Almar, ben jij al wel eens verliefd geweest?”
“Ja, best wel!” reageerde ik.
“Op wie dan?” vroeg Nina. Ik begon een paar jongens uit mijn klas op te noemen. Na 3 jongens stopte ik.
“Ben jij gay, Almar?” vroeg Nina. Erik en Peter keken geamuseerd toe.
“Ja, dat denk ik wel. Ik ben nog nooit op een meisje verliefd geweest. Alleen maar op jongens. Maar eigenlijk vind ik dat heel normaal. En heb ik er geen punt van gemaakt!”

“Kijk”, zei Peter toen. “Zo zou het eigenlijk moeten zijn. Gewoon jezelf kunnen zijn en je niet druk hoeven maken op wie je verliefd wordt. Uiteraard bof je dat je opgroeit in een gezin waar homo zijn geen enkel item is, omdat wij dat alle twee zijn. Maar hetero zijn is ook geen item. Want Nina, op wie ben jij verliefd geweest?”
“O”, reageerde Nina en noemde meteen drie jongens op, waaronder nota bene een jongen uit mijn klas waar ik ook verliefd op geweest ben, “Ik ben er zeker van dat ik gewoon hetero ben. En volgens mij niet bi, want ik ben nog nooit op een meisje verliefd geweest.”

En sindsdien ben ik me er dus ook bewust van dat ik gay ben. Niet dat het mij wat uitmaakt. Thuis weten ze het van mij. In mijn klas niet. Het is nog nooit over gesproken. Ik denk dat minstens 2 van mijn klasgenoten ook homo zijn, maar daar hebben we het nog nooit over gehad. En toevallig zijn het niet mijn types. Mochten we er over gaan praten, dan heb ik er geen enkele moeite mee om te vertellen dat ik gay ben. Iedereen in mijn klas weet van mij dat ik twee vaders heb. Ik heb altijd al aangegeven dat mijn moeder is overleden en dat ik nu alleen nog maar 2 vaders heb. En dat ik daar heel blij mee ben. En als ze mij vragen wie dan mijn vader is zeg ik gewoon eerlijk: dat weet ik niet. Ze weten het zelf niet. Maar dat is niet belangrijk. Ik heb gewoon twee vaders, die alle twee evenveel van mij houden. En ik houd nog veel meer van hen!

Ik ben wel blij dat ik goed kan leren en op het gymnasium zit. Want ik weet ook heel goed dat als ik op een andere opleiding zou hebben gezeten, er misschien heel anders over gedacht zou worden. Nina en ik hebben daar geen last van. Het voordeel van het kunnen leren van Grieks en Latijn.
Peter komt onder het eten met een nieuwtje.
“De oude pastorie, naast de kerk, staat al een hele tijd leeg. Er zullen nu mensen gaan wonen.” meldt hij.
“O, is de pastorie dan verkocht?” vraagt Nina.
“Neen hoor” meldt Peter, “De gemeente, die sinds een jaar eigenaar is, heeft besloten dat daar een Oekraïens gezin in gehuisvest gaat worden. De verkoop loopt niet echt, want het mag niet als tweede huis worden gebruikt. En omdat de wethouder het niet langer verantwoord vindt dat het pand leeg staat, is besloten dat er nu een gezin in mag. Het gaat om een gezin, dat nu sinds kort in een opvangcentrum woont, maar dat volgende week zal verhuizen. Het is een gezin met 3 kinderen, ook van jullie leeftijd.”
“Zijn er mensen in het dorp die er een probleem mee hebben?”
“Erik heeft er vandaag een item aan gewijd. Jullie moeten je vader ook beter volgen, met zijn actualiteitenprogramma’s. Want dan had je het al geweten.”
“Ja, daaaag, wij moeten naar school. Dat jij gewoon lekker thuis kan werken en dus naar Erik kan luisteren betekent niet dat wij dat ook kunnen. Maar wel fijn dat je dat nieuws nu vertelt!” reageert Nina lachend.
“Ja, je boodschap komt over. Maar even verder pratend: het gezin heeft 3 kinderen, van 17, 16 en 12 jaar. En het is belangrijk dat ze zo snel mogelijk goed Nederlands leren. Want dan kunnen ze gewoon met een school hier verder gaan. Die stomme oorlog is nu al twee jaar bezig en dat schiet niet echt op. Dus snel teruggaan zit er waarschijnlijk niet in. Misschien kunnen jullie iets doen aan hun Nederlands? Ik doe maar een suggestie.”
“Als ik iets kan doen, graag”, reageert Nina en ook ik knik. Maar ik herhaal mijn vraag: “Zijn er mensen die er problemen mee hebben?”
“Niet dat ik weet” reageert Peter, “maar je kunt het straks aan Erik vragen als hij thuiskomt.”

Als Erik een goed uur later thuiskomt en zijn eten in de magnetron heeft opgewarmd ga ik bij hem zitten.
“Wat weet jij nog meer van het Oekraïens gezin dat hier komt wonen? Peter vertelde me erover. En vroeg of we de jongeren van het gezin misschien iets zouden kunnen helpen met het leren van Nederlands. Natuurlijk willen we dat, maar heb jij meer informatie dan dat het een gezin is met 3 kinderen van 17, 16 en 12 jaar? Er weet je iets van weerstand in het dorp?”
“Wat een vragen, Almar. De gemeente heeft gisteren de vraag gekregen of ze een gezin konden huisvesten. Ze hadden al enkele opties klaarliggen voor als die vraag zou komen. Omdat het om een gezin met 3 kinderen tussen 12 en 17 gaat is besloten de pastorie beschikbaar te stellen. Er is dus nog niet met het dorp gecommuniceerd. Er zou vandaag contact zijn met dorpsbelang. Maar eerlijk gezegd verwacht ik geen problemen omdat het gaat om een gezin uit Oekraïne. En ja, het zijn 3 kinderen, waarvan 2 van jullie leeftijd. Ik weet niet of het jongens of meisjes zijn, ik weet alleen dat het gezin pas 2 weken in Nederland is. En dat ze dus nog geen Nederlands spreken! Wel weet ik dat ze zo snel mogelijk naar school moeten, omdat ze al een aantal weken niet naar school zijn geweest. Maar wat voor school, dat weet ik ook niet.”
“Ok, helder. Als ze verhuisd zijn kan ik wel eens langs lopen. Ik hoop dat ze een beetje Engels beheersen, maar ik weet niet of op scholen daar dat een keuzevak is.” reageer ik.
“Als je je daar nuttig kan maken, Almar, zou ik dat zeker doen. Probeer je eens voor te stellen hoe het is als wij van de ene dag op de andere zouden moeten vertrekken en dan in een land terecht zouden komen waar wij de taal niet eens van spreken. Ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken…..”

Hoe het verder gaat met het gezin ontgaat mij een beetje. We wonen ook buiten het dorp en niet echt er in. En het groepje waarmee ik naar school fiets, we ontmoeten elkaar elke morgen aan het eind van de Dorpsstraat, weet ook al niet te veel. Dus laat ik het maar gaan.

Het weer blijft mooi, echt bijzonder mooi weer voor het begin van een meimaand. In het weekeind gaan Nina en ik zowel op zaterdag als op zondag een flink eind zeilen. De ene keer het meer over en naar het volgende meer, een flinke tocht, die de hele middag kost. De andere keer blijven we op ‘ons’ meer, omdat er een heel donkere lucht hangt. En dat blijkt niet onverstandig te zijn geweest: op een gegeven moment gaat het in de verte onweren. En dus zeilen we snel naar huis en we hebben de boot net afgedekt wanneer het begint te regenen. En hoe!

Na het weekeind begint de school als op elke maandag. De eerste les is nog niet begonnen, of onze mentor komt de klas binnen met een vreemde jongen. Ik krijg meteen een vermoeden dat het één van de Oekraïense kinderen zal zijn. En dat klopt. Onze mentor stelt hem voor als Aleksei en vertelt dat hij en zijn twee zussen nu 3 weken in Nederland zijn, weggevlucht uit het oorlogsgebied in Oekraïne. Dat hij in Oekraïne op het gymnasium zat en dat hij het hier wil gaan proberen. Hij spreekt een klein beetje Engels.
Aleksei krijgt een plekje dat nog vrij is en de les gaat door. Ik houd Aleksei wat in de gaten, hij zit schuin voor mij. Het is een echt mooie jongen. Hij heeft mooi donker krullend haar en toen hij voor de klas stond zag ik al dat hij mooie bruine ogen heeft. Hij voelt zich duidelijk niet op zijn gemak. Wat ik me helemaal voor kan stellen.

In de pauze drommen mijn klasgenoten om Aleksei heen. Ik ben er van overtuigd dat Aleksei zich in onze klas snel thuis zal voelen: we hebben een heel prettige klas. Toch doe ik extra mijn best om in de buurt van Aleksei te komen. Aan de ene kant omdat ik echt wel met hem te doen heb. Het is nogal wat, zoals Erik gisteren vertelde, om zo maar alles achter je te moeten laten. Aan de andere kant trekt de mooie Aleksei me ook aan, daar wil ik wel eerlijk over zijn.

Hij probeert een beetje Engels te praten, maar dat is zichtbaar best wel lastig voor hem. Hem dingen duidelijk maken is moeilijk. Na de pauze hebben we wiskunde, dat is een misschien wat makkelijker vak, dus ik ben benieuwd hoe dat zal gaan.

Toch gaat ook wiskunde lastig. Aan het eind van de laatste les komt onze mentor terug. Hij vraagt Aleksei en ons hoe de eerste dag gegaan is. Aleksei haalt zijn schouders op. Ik kan me dat helemaal voorstellen. Het was allemaal wat lastig te volgen. Dan vraagt onze mentor of er mensen zijn die hem zouden willen helpen met het leren van Nederlands. Ik steek meteen mijn hand op. En blijk ook de enige te zijn. Onze mentor kijkt me aan en zegt: “Dat lijkt me een goed idee, Almar. Misschien is het dan ook handig dat hij naast jou komt zitten. En dan krijg jij toestemming om onder de les met je buurman te praten.” Iedereen begint te lachen. Want mijn huidige buurvrouw en ik krijgen nogal eens te horen dat we niet zo moeten kletsen. Ik kijk haar vragend aan. “Helemaal prima, Almar, ik wissel wel van plek met Aleksei. Dat doet ze meteen. Ik geef Aleksei een hand en noem mijn naam, terwijl ik op mezelf wijs. En terwijl ik naar Aleksei wijs zeg ik Aleksei? Hij begrijpt me en spreekt Aleksei uit zoals dat kennelijk in het Oekrains moet. Er zit toch wel een verschilletje in met hoe ik het zei. Ik zeg het twee keer na. Dan knikt Aleksei tevreden.

Iedereen is intussen de klas uit op onze mentor na. Ik vraag hoe Aleksei op school is. “Met de bus”, reageert onze mentor. Ik besluit mijn fiets op school te laten staan en met Aleksei met de bus te gaan.

In de bus probeer ik met hem al wat te communiceren. Althans, ik benoem dingen in het Nederlands en vraag hem dan met een vragend gezicht. “Oekraïens?” En hij zegt me dan het woord in het Oekraïens. Zo wisselen we een aantal woorden uit: rugzak, agenda, balpen, telefoon, schoenen, jas, T-shirt, broek, sokken, bril (Aleksei draagt een bril) en bus…..

Als we bij het dorp aankomen en bij de halte voor ons huis stoppen wenk ik hem mee te komen. Buiten de bus zeg ik: “Mijn huis” en ik wijs naar mij en naar het huis. Ik wenk dat hij mee kan komen. Een beetje schoorvoetend loopt hij achter mij aan. Dat kan ik me wel voorstellen. We lopen achterom, om te kijken of de achterdeur open is. En dat is zo. Alleen Peter is thuis. Ik loop met Aleksei naar hem toe en stel hem voor. Ik wijs naar Peter en zeg: “Peter, papa”. Kijk hem vragend aan. Hij antwoord: “Tato”. Kennelijk is papa ‘tato’ in het Oekraïens. We gaan even zitten en drinken wat. Waarbij ik steeds wat aanwijs, de Nederlandse naam noem en hem vragen aankijk om de Oekraïense naam te krijgen. Ik bedenk dat dit niet opschiet, van de woorden die hij mij genoemd heeft ben ik bijna alles weer vergeten. Ik pak dus een briefje en schrijf daar papa en daarnaast tato op. En dan: glas, terwijl ik op het glas wijs. Hij schrijft daar lachend meteen iets op in het cyrillisch. Als ik hem vragend aankijk zet hij het er met gewone letters achter…..

Als we het drinken op hebben neem ik hem mee naar mijn kamer. Ik pak een schrift en schrijf daar zo veel mogelijk alle woorden in die we op de terugreis genoemd hebben. Ik kan best goed tekenen en probeer bij elk woord een tekeningetje te maken. Dan geef ik het schrift en de pen aan Aleksei. Die zet er met gewone letters de namen in het Oekraïens achter.
Dan nemen we het een keer door: ik laat hem steeds het Nederlandse woord oplezen en lees dan zelf het Oekraïense woord op. Als we klaar zijn kijken we elkaar lachend aan.
Ik wijs op mijn horloge en neem hem mee. Ik laat hem nog even de zeilboot zien. Ik wijs ernaar en dan naar ons. Hij kijkt me vragend aan. Ik wijs ons aan en wijs dan naar de boot. Hij begint te lachen en steekt zijn handen in de lucht. Ik begrijp dat hij nog nooit heeft gezeild. Ik wijs op mezelf en knik. Hij snapt het en begint weer te lachen.
Dan neem ik hem mee en we lopen naar de pastorie. Bij de deur wil ik hem een hand geven, maar hij pakt me bij mijn hand en neemt me naar binnen. In de kamer zit de hele familie bij elkaar: een vader, een moeder en twee zussen, eentje ouder, de ander duidelijk een stuk jonger. Ik geef ze een hand en zeg Almar terwijl ik naar mezelf wijs. Dan begint de vader van Aleksei in redelijk Engels met mij te praten. Hij vraagt wie ik ben en ik vertel hem dat ik een klasgenoot van Aleksei ben en dat ik aangeboden heb hem met het Nederlands te helpen. Ik wenk Aleksei en wijs naar het schrift. Aleksei geeft het aan zijn vader en laat het zien. Die begint te lachen.

Ik vraag de vader van Aleksei om te vertalen dat ik hem morgenvroeg op kom halen om samen met de bus te gaan, omdat mijn fiets op school is blijven staan. En dat we later wel meer afspreken. Dan geeft ik iedereen een hand. Als ik buiten sta moet ik even diep ademhalen. Wat een leuke jongen. En wat een kutsituatie waar hij in zit. Ik neem me voor hem zo veel mogelijk te helpen.

Gesloten