Hospitaal

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
tomgroot
Berichten: 3
Lid geworden op: ma 14 apr 2014, 00:24
Vul het getal in: 123

Hospitaal

Bericht door tomgroot » ma 14 apr 2014, 00:48

Zaterdag 11 april, 22.30 uur

Het licht ging uit en het was daarmee ook onmiddellijk pikkedonker. Het duurde niet lang of Pieter hoorde aan de rustige ademhaling in het bed naast hem dat Tim sliep. Zelf verwachtte hij hier geen oog dicht te doen. Hij baalde nog steeds en had last van jeuk, pijn, geluid op de gang of zelfs het rustige ademhalen van de jongen in het bed naast hem. Snurkte die vent nu? Nee, niet overdrijven, Pieter. En houd ook eens op medelijden met jezelf te hebben. Zo sprak hij zichzelf zonder geluid toe. Het was domme pech dat hij nu hier lag, niet meer en niet minder. Iemand de schuld geven kon ook al niet, dus was het maar het beste om alles over zich heen te laten komen. Met die gedachte wilde hij zich op zijn zij draaien, maar voelde onmiddellijk dat het gips om zijn linkerbeen dat niet toeliet. Pieter snoof en voegde nu de daad bij het woord door zich over te geven aan de omstandigheden.

**

Zaterdag 11 april, 17.00 uur

„Hij is wakker, hoor. U mag wel even naar hem toe en dan brengen wij hem naar de afdeling.” De aardige verpleegster was toch nog onverwacht en ongemerkt gekomen. Uiterst professioneel hield ze Floris nog even tegen. Die was al met mach-3 onderweg naar zijn broer. „Houd er wel rekening mee dat hij nog een beetje suf is van de narcose en houd het vooral een beetje rustig.” Ze zei het zacht, maar wel met zodanig veel gezag dat Floris onmiddellijk inhield, begrijpend knikte en zich zachtjes verontschuldigde. Nu lachte ze en klopte hem even op zijn arm. „Ga maar, rustig. Ik begrijp je heel goed, ik weet wel iets van de band tussen broers.”
Herman glimlachte naar haar en gaf haar een hand. „Geen bijzonderheden?” vroeg hij bezorgd.
„Nee hoor, uw zoon komt er wel weer bovenop. Het zal tijd kosten, maar het gaat lukken.” Herman bedankte haar en liep de kamer in waar Floris in was verdwenen. Het was er halfduister, maar hij kon de silhouetten van zijn beide zoons duidelijk onderscheiden. Floris had Pieter, die plat op een bed lag, omhelsd, voorzover dat kon. Met gedempte stem riep Herman hem tot de orde.
„Floris, niet doen. Laat hem rustig bijkomen.” De jongste van de twee gaf zijn broer nog snel een zoen op het voorhoofd en liet hem toen los. Niemand zag dat de verpleegster in de deuropening stond te kijken met een glimlach die door ontroering werd veroorzaakt.
„Hoi pap.” Zijn stem klonk alsof hij gedurende drie dagen het whiskey drinken had afgewisseld met het roken van sigaretten. Idiote voorstelling, want de sportfanaat Pieter dronk hooguit een glas wijn bij het eten en moest al helemaal niets hebben van roken. Thuis mocht Herman alleen in zijn eigen werkkamer zijn geliefde sigaren roken.
„Hey jong. Hoe voel je je? Heb je pijn?”
Pieter schudde zijn hoofd langzaam. Hij bewoog eigenlijk helemaal niet, was Herman al opgevallen. Ook de omhelzing van Floris had hij zich laten welgevallen. Verder lag hij zo stil als de dood op het ganzenbord. Zijn ogen hadden een matte uitdrukking. „Gaat wel.” Weer die krakende stem.
Nog steeds was Floris één en al bezorgdheid. Hij had nu Pieters linkerhand in de zijne en wreef zachtjes. „Heb je echt geen pijn?” Hij wierp nog eens een blik op het linkerbeen van zijn broer, dat van diens tenen tot de knie in het gips zat. Daarna keek hij Pieter weer met vochtige ogen aan. „Ik voelde het zelf, toen het gebeurde.”

**

Zondag 12 april, 15.00 uur

Een jongen van zijn leeftijd, misschien iets ouder. Hij had in ieder geval volledige baardgroei en ook zijn borst, deels met verband bedekt, was licht behaard. Zijn gezicht was ontsierd door twee pleisters. Hij had zich voorgesteld als Tim van Nispen en een aantal dingen gevraagd en verteld. Pieter was helemaal niet gelukkig met al dat gepraat en had dan ook staccato geantwoord – of helemaal niet. Tim had dat al snel in de gaten. „Je wilt dat ik m’n waffel houd, hè?” Hij draaide zich weer op zijn rug. „Begrijp ik. Had ik ook. Sorry.”
Of het nu de bedoeling was geweest, of niet, Pieter voelde zich nu schuldig. „Hey, jij hoeft geen sorry te zeggen. Ik voel me gewoon nog niet helemaal top.”
Het bleef even stil. „Ook dat ken ik. Zullen we afspreken dat we niet kwaad op elkaar worden als we even niet willen praten?”
Dat verbaasde Pieter. Goed, hij was op dit moment even niet de gezelligste. Maar om dat nu meteen te moeten afspreken? Aan de andere kant hoorde hij in de stem van Tim een heel serieuze ondertoon. „Okee. Maar je hebt het wel voor elkaar gekregen dat ik even over mijn dip heen ben.” Pieter draaide zijn hoofd en op hetzelfde moment deed Tim dat ook. Beide jongens schoten in de lach. Mooie ogen had die Tim. Knappe kop gewoon, ondanks die pleisters. Pieter dwong zichzelf tot een moment rust. „Wat heb jij eigenlijk, dat je hier ligt?”
„Oh, ik ben neergestoken.” Tim vertelde het alsof hij even naar de bakker ging, maar tegelijkertijd lette hij scherp op Pieters reactie. Die schrok zichtbaar.
„Wat? Hoezo? Waarom?”
Tim sloeg de deken van zich af en zwaaide zijn benen over de rand van het bed. Met zijn linkerhand pakte hij de infuusstandaard en zette twee stappen tot aan Pieters bed. „Zal ik je eerst eens een hand geven, zoals het hoort?” Pieter glimlachte en de jongens schudden handen. Tim ging op de rand van Pieters bed zitten. „Wat? Neergestoken, met een mes. Hoezo en waarom lijken mij dezelfde vragen. En daar heb ik geen antwoord op.”
Pieter had een heel sterk gevoel dat dat niet waar was. Terwijl Tim recht voor zich uit staarde, pakte Pieter zijn hand. „Hey,” zei hij zachtjes. „Ik weet ook wel dat je niet zomaar iedereen kunt vertrouwen. Dus als je dat niet wilt vertellen, moet je dat ook vooral niet doen. Als je maar weet dat ik zwijg als het graf als het gaat om vertrouwelijke dingen.”
Tim keek met vochtige ogen naar zijn rechterhand, waar Pieter zijn linkerhand in gelegd had en nu zachtjes met zijn duim wreef. Daarna hief hij zijn hoofd op. „Dank je.” Hij maakte zijn hand los. „Je lijkt me een heel goede jongen die te vertrouwen is. Maar dat heb ik vaker gedacht en toen ging het mis. Vergeef me daarom mijn afstandelijkheid.”
Afstandelijkheid? Ze kenden elkaar nog geen halve dag en hij was naar Pieter toe gekomen. Nadat pap en Floris gisteren weg waren gegaan, waren de grauwsluiers meer en meer uit Pieters bewustzijn verdwenen en was hij veel meer helder gaan zien en denken. In eerste instantie over zichzelf, waarbij de acceptatie van hetgeen gebeurd was, langzaam begon te komen. Nu waren zijn zorgen echter niet eens zozeer tot zijn eigen welzijn, als wel die van Tim gericht. Inmiddels liepen die jongen de tranen over de wangen. Heel voorzichtig trok Pieter hem naar zich toe. „Hey,” fluisterde hij, „als je maar weet…”
„ Timothy!” De schreeuw onderbrak elk mogelijk gesprek en moest tot op het eind van de gang gehoord zijn, dacht Pieter. Het was een vrouw die de kamer binnenkwam, nee, een dame die kamer binnenschreed. Minuscuul bosje bloemen in de hand, stola over de schouders en een hoed op het hoofd. „Get back into your bed!” Het volume was gedaald, de dwingende toon had geenszins aan kracht ingeboet. Tim glimlachte nog eens flauwtjes naar hem en liet zijn hand los.
„Ik stel je voor aan mijn moeder. Mam, dit is Pieter… zijn achternaam ken ik nog niet.” Tim ging weer in zijn eigen bed liggen. Zijn moeder knikte minzaam naar Pieter, maar negeerde diens uitgestoken hand. Al haar aandacht was op haar eigen zoon gericht. Op overdreven wijze hielp zij hem weer te gaan liggen en streek de deken recht.
Er kwam meer bezoek aan. „Mag ik het geven, pappá?” Een meisje van hooguit acht jaar oud kwam met een heer de kamer in. De man droeg een keurig pak, met daar overheen een prachtige jas en een hoed.
„Natuurlijk, Nathalie. Hier, geef het hem maar gauw.” Het meisje stormde de kamer in, maar hield in toen zij zag dat Pieter in het bed bij het raam lag.
„Sorry, mijnheer.” Het klonk Pieter overdreven vormelijk in de oren. Hij knikte met een glimlach ten teken dat het al goed was.
De man nam zijn hoed af en groette vriendelijk. „Kom, Nathalie, geef je cadeautje maar aan je broer.” Hij trok zijn jas ook uit. „Hemel, wat is het hier warm.” Hij glimlachte er vriendelijk bij en gaf Pieter een hand. „Constance van Nispen, de vader van Tim.” Pieter voelde een ferme, vriendschappelijke handdruk.
„Pieter van Heerden, mijnheer. Aangenaam u te ontmoeten, maar ik had het liever onder andere omstandigheden gedaan.” De man barstte in lachen uit.
„Je hebt volkomen gelijk! Maar dan hadden wij elkaar misschien nooit ontmoet.”
Voordat Pieter daarop kon reageren, klonk er van links: „Zou je je eigen zoon niet eens begroeten?”
„Maar natuurlijk, ma chérie. Timmy, hoe gaat het?”

**

Zondag 12 april, 19.00 uur

„Sorry voor mijn moeder.”
„Wat is dat nu? Ik heb nog nooit iemand zich voor zijn moeder horen verontschuldigen.”
„Nu ja, het is niet mijn eigen moeder. Het is de tweede vrouw van mijn vader. Mijn eigen moeder is overleden. En voordat je begint: ik heb haar eigenlijk nooit gekend. Zij heeft mij gebaard en in dat kraambed is zij doodgegaan.” Tim zweeg.
Pieter zweeg ook. Beide jongens keken recht omhoog. „Ik heb ook geen moeder meer.” Waarom was dat nog altijd zo moeilijk om te zeggen? Het was tien jaar geleden. In drie zinnen vertelde Pieter wat er gebeurd was.
„We lijken dus wel een beetje op elkaar,” was de conclusie van Tim. Op dat moment kwamen Herman en Floris binnen. Zij waren echter niet alleen.

Gesloten