Een nieuwe start: deel 7

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Michiel
Berichten: 7
Lid geworden op: ma 08 dec 2008, 01:17

Een nieuwe start: deel 7

Bericht door Michiel » zo 14 dec 2008, 17:27

Een nieuwe start (deel 7)

Grootouders gaan dood. Dat is niets vreemds. Het hoort zelfs zo te gaan. Ik had het al drie keer meegemaakt. De vader van mijn vader had ik nauwelijks gekend, want hij was overleden toen ik pas drie jaar oud was. De beide ouders van mijn moeder waren vrij kort na elkaar overleden, toen ik vijftien was. Het had mijn moeder veel pijn gedaan. Binnen een jaar had ze haar beide ouders verloren. Een rampjaar was dat geweest, waar ze sterk mee omging, maar wij als gezin merkten hoe zwaar ze het had. Ik had ook verdriet, op een heel andere manier. Om heel eerlijk te zijn: ik zou vooral de verjaardagscadeautjes gaan missen. Daarbuiten had ik met die opa en oma nooit veel gehad.
Nu was ik achttien, en had geen grootouders meer.

Mijn zus legde kort uit wat er gebeurd was. Al wist zij ook niet veel. Oma was gevonden door haar buurvrouw. Ze had waarschijnlijk een paar uur op de vloer van haar woonkamer gelegen.

Dat grootouders dood gaan is dus een normale zaak. En toch kon ik dit nauwelijks geloven. Een dag eerder was ik nog bij haar op bezoek geweest. Ze leek even kerngezond als altijd. Zowel fysiek als geestelijk. En ze leidde nog altijd een zeer actief leven. Een leven dat volgens mij nog helemaal niet klaar was, in die zin dat ze er nog veel meer uit had willen halen, volgens mij. En ik ook, op een bepaalde manier. Ik had genoten, die avond ervoor. Me ondergedompeld in de complete veiligheid en warmte van oma en haar huis. Ook wist ik hoe leuk ze het vond om haar kleinzoon te zien. Dus had ik me voorgenomen om vaker op bezoek te gaan. Helaas. Dat voornemen moest ik schrappen. Dat was weg. Onrechtvaardig vond ik het.
Maar ja, dit kon natuurlijk altijd gebeuren. Zomaar uit het niets, een einde aan een leven dat nog niet af was. De kans dat het gebeurt, is bij een 79-jarige groter dan bij een jong iemand. Maar het gebeurt niet alléén met oude mensen. Soms treft het opeens een achttienjarige scholier. Op een fiets. Niet omdat zijn hart er zomaar mee ophield, maar door toedoen van een vrachtwagen. Dat flitste door mijn hoofd. Ik kon er niks aan doen.

Elise keek me langdurig aan. Toen zei ik: “Ik vind het oneerlijk.”
“Ik ook, Tijn. Ik ook.”
Toen realiseerde ik me dat we eindelijk weer gelijken waren. De afgelopen maanden had Elise de rol van Ervaren Zus vervuld. Met verve. Ze had me wegwijs gemaakt in het studentenleven. Als ik een probleem tegenkwam, was zij daar. Niet om het op te lossen, maar om te luisteren, en mee te denken. Het omgekeerde gebeurde niet, de laatste rijd. Nooit vroeg ze me om advies of iets dergelijks. Dat hoefde natuurlijk ook niet. Zeker niet als je geen advies nodig hebt. Maar het had er wel voor gezorgd dat ze heel duidelijk de oudere van ons twee was. En niet alleen in kalenderjaren.
Maar op dit moment waren we weer complete gelijken. Broer en zus, die het allebei oneerlijk, triest, en verschrikkelijk jammer vonden, dat die ontzettend leuke oma er plotseling niet meer was.

Robert ging naar huis. Ik had even in zijn vragende ogen gekeken, hem kort omhelsd, en gezegd dat ik hem zou bellen. Voor mijn gevoel had hij wel honderd keer gevraagd of ik het zeker wist. Ja, ik wist het zeker. En, behalve het laatste gedeelte, had ik een heerlijke avond gehad.

Elise bleef wél. Eigenlijk moest ze de volgende ochtend vroeg op, maar ze had besloten om dat eerste college over te slaan. Ik vond in een keukenkastje de fles rode wijn, die ik gereserveerd had voor een speciale gelegenheid. En hier was hij: die gelegenheid. Al was hij veel minder fijn dan ik in gedachte had, toen ik die fles achterin het kastje had gezet. We praatten. Over onze logeerpartijen in Nijmegen, vroeger. Over de moderne inzichten van oma, zeker voor iemand uit een ander tijdperk. Over haar hobbies, waar ze iets té veel en graag over vertelde, naar onze smaak. Vele anekdotes passeerden de revue. Het feit dat onze grootmoeder er niet meer was moest nog een plaats krijgen in onze gedachten, maar we voelden dat dit het moment was om te praten, en te lachen. Het huilen zou misschien komen. Of niet. Dat was ook goed. In elk geval: door nu, zo kort na haar overlijden, gewoon als broer en zus te praten over wie ze was, sloten we het met zijn tweeën al een klein beetje af.

Rond drie uur was de fles leeg. En wij ook. Elise ging naar haar huis. En ik viel vrijwel onmiddellijk in slaap.

De dagen daarna had ik het erg druk met studeren. Veel colleges, veel studieopdrachten, veel leeswerk. Maar voor mijn gevoel werden die dagen vooral gevuld met zinnen als ‘rot voor je’, ‘ah, wat kut’ en ‘gecondoleerd’. Ik reageerde daar een beetje onverschillig op. Ach, het was een oude vrouw, en ik was er heus niet depressief van geworden of zoiets.
Marije en Jesse deden intussen hun best om elkaar te zien buiten de collegezalen. Maar dat was niet makkelijk, aangezien ook zij natuurlijk te maken hadden met diezelfde zware studielast. Het gevolg was makkelijk te voorspellen: in collegezalen konden ze nauwelijks van elkaar af blijven. Ze waren verliefd. Jesse dus ook, volgens mij. Maar was het ook al iets meer dan verliefd? Ook al ‘in love’? Moeilijk te zeggen. Ik hield me er even niet mee bezig. Dat zou later wel komen. Druk, druk, druk.
Robert belde toen ik bezig was met een studieopdracht.
“Hoi, hoe gaat het?”
“Goed. Druk. Vervelend dat die docenten het nodig vinden om alle leerstof in de eerste week er doorheen te jagen.”
“Dat bedoel ik niet. Hoe gaat het met je? Baal je? Heb je verdriet? Volgens mij was ze belangrijk voor jullie.”
“Belangrijk voor ‘jullie’?”
“Ja, voor jou en Lies.”
“Ja, is wel zo. Maar het gaat goed hoor. Ik ben er niet echt mee bezig.”
“Oké.”
Korte stilte. Hij vroeg: “Weet je al wanneer ze begraven wordt? Of gecremeerd?”
“Begraven. Zaterdag. Sorry, maar ik ga even door, goed? Heb het écht druk.”
“Ja, natuurlijk is dat goed. Ik spreek je later. Kus.”
“Kus.”
Later belde ik hem op. De volgende dag hij weer. Het waren simpele, korte gesprekjes, waar ik hartstikke blij van werd.

De avond voor oma’s begrafenis plofte ik doodmoe op de bank in de Zolder. Mijn ouders zouden Lies en mij daar de volgende ochtend oppikken met de auto.
“Sta maar weer op,” riep Elise vanuit de keuken. “Het eten is klaar. Dus aan tafel.”
Huisgenoot Emily at ook mee. Robert niet. Hij had een eetafspraak met mensen van zijn studievereniging. Hij had ongeveer vijf keer voorgesteld om dat af te zeggen. Maar dat wilde ik niet. Ik zou hem vanavond zien.
Tijdens het eten lette ik extra goed op Emily. De woorden van Paul en Robert zweefden door mijn hoofd. Had ze inderdaad nog gevoelens voor Robert? Was ze nu jaloers? Ik wist het niet, maar ik merkte er in elk geval niks van. Op één ding na. Tot nu toe vroeg ze me altijd de oren van mijn hoofd, als ik er was. Alles wilde ze weten over mijn leven. Gewoon omdat ze áltijd álles wilde weten van iedereen, als dat zou kunnen. Nu vroeg ze niets. Een enorm contrast. Wilde ze liever niet horen hoe het ging tussen mij en haar huisgenoot danwel geheime liefde?
Het was maar goed dat ze ging verhuizen. Hoe zat het trouwens met die kamer van haar? Wie ging daar nu wonen? Het leek me niet het goede moment om het te vragen.

Mijn oog viel op het schaakbord in de kast. En daar was weer een herinnering. Oma was een impulsief type. Af en toe ontdekte ze opeens iets wat haar interesseerde, en dan stortte ze zich daar helemaal op. Het kon van alles zijn. Zo had ze een periode gehad waarin ze beeldjes van olifanten verzamelde. En een periode van bonzai boompjes.
Een paar jaar geleden had oma in zo’n bevlieging een schaakbord en stukken gekocht. Ze was boeken gaan lezen over schaken, had dvd’s gekocht met klassieke partijen, en was lid geworden van een schaakclub. Anders dan al die andere obsessies van haar was deze tot haar dood gebleven. Dus moesten ook Elise en ik er op een middag aan geloven: wij moesten en zouden schaakles krijgen van haar. Dan zouden we zien hoe mooi dat spel was.
Maar wij zouden nooit goede schakers worden. Dat oma ons het spel leerde, was leuk omdat het leuk was om iets te leren. Maar niet omdat schaken ons nou zoveel boeide.

Nu had ik opeens zin in een potje schaak. Elise begreep waarom. Dus zaten zij en ik na het eten met serieuze koppen tegenover elkaar, met dat stoffige bord op de tafel tussen ons in.
Om half tien, toen het er steeds meer naar uit zag dat ik ging verliezen, kwam Robert thuis. Hij gaf me een kus, ging toen achter me staan, en masseerde zachtjes mijn schouders. Tjonge, wat was dat lekker.
“Laat je niet afleiden,” grijnsde Elise. “We zijn bezig. Sterker nog: het is jouw beurt. Concentreren dus.”
Emily stond op van de bank, en verliet de kamer.
“Ze kan er niet zo goed tegen, om jullie twee zo te zien,” zei Elise.
“Nou, ze went er maar aan. Ik heb absoluut geen zin om net te doen alsof er niks is,” antwoordde Robert. Zo, dat was duidelijk.
“Ja, dat is mooi, en daar heb je groot gelijk in,” zei mijn zus. “Maar een ideale situatie is het niet. Zij kan er ook niks aan doen dat ze zich zo voelt.”
“Dus?”
“Dus... willen jullie daar alsjeblieft een beetje rekening mee houden? Gewoon: niet te klef doen. Dat is voor iedereen beter, denk ik.”
“Nee, dat is beter voor háár.” Robert klonk fel.
“Niet waar. Het is beter voor de sfeer in dit huis. En daar profiteren we allemaal van.”
Ze had gelijk, vond ik. Dus zei ik: “Hee, we kunnen ons toch gewoon een beetje inhouden? Binnenkort woont ze hier niet meer, en dan is het geen probleem meer.”
“Oké dan. Het zal wel beter zijn of zo.” Hij zei het met tegenzin, en liet me los. Die was het er eigenlijk niet mee eens.

“Trouwens,” begon Elise, “hoe serieus zijn jullie twee eigenlijk?”
Die vraag konden we niet goed beantwoorden. ‘Wij twee’ waren behoorlijk serieus, volgens mij. Aan de andere kant: het was nog maar net bezig. Ik durfde het dan ook nog geen relatie te noemen.
Elise ging door: “Ik snap dat het geen makkelijke vraag is, maar ik stel hem met een reden. Morgen zijn papa en mama hier. Oké, ze komen alleen maar om ons op te halen, maar je weet hoe dat altijd gaat: ze vertrekken veel te vroeg van huis omdat mama bang is dat ze te laat zullen komen, en dan komen ze hier de tijd doden. Die gaan vragen stellen. Nou, en volgens mij is het voor jullie belangrijk om van tevoren even af te stemmen wat je voor antwoorden geeft op die vragen. Snap je? Ja, misschien hadden jullie daar zelf ook al aan gedacht, maar ik zeg het toch maar even.”
Goed punt. Robert en ik hadden nog niets ‘afgestemd’ hierover. Dat moesten we inderdaad doen. Ik had er al een tijdje over liggen denken, de vorige avond. En ik was tot de conclusie gekomen dat we het nog even niet aan mijn ouders zouden vertellen. Vooral dus omdat we nog maar net begonnen waren met elkaar. Bovendien: dit vond ik niet de juiste gelegenheid. Morgen moest iedereen zich bezig houden met het afscheid van oma, en dat was dat.

Robert was het daar niet mee eens. Hij maakte dat duidelijk toen we ons hadden teruggetrokken in zijn kamer.
“Natuurlijk houden ze zich bezig met dat afscheid. Maar dat wordt toch niet veranderd hierdoor? Het is toch alleen maar leuk nieuws?”
Ik zei even niks terug. Hij ging door, en sprak woorden uit die me kwetsten.
“Durf je niet? Is dat het? Ben je bang dat ik niet in de smaak val of zoiets idioots?”
“Hoe kun je dat nou zeggen? Ze zullen het heel leuk vinden, en ik weet zeker dat je ‘in de smaak valt’, zoals je dat zegt. Wat een rottige term trouwens, maar laat maar zitten. Maar een week geleden wisten we allebei nog niet eens dat dit zou gaan beginnen. Eén week! En sindsdien hebben we elkaar drie keer gezien! Dat is alles!”
“Nou en? Het voelt goed. Bij mij tenminste.”
“Bij mij ook. Echt waar. Heel goed. Maar dit gaat héél snel. Het is toch het belangrijke ding dat ‘voorstellen aan de schoonouders’ heet. Voor mij is dat niet zomaar iets. Geef me nou gewoon even de tijd. Alsjeblieft.”
“Begrijp me niet verkeerd, ik wil je wel tijd geven. Maar ik snap gewoon niet hoe langer wachten helpt. Ik ben trots op ons, op jou, op mezelf. Dus heb ik geen zin om dat voor wie dan ook te gaan verbergen.”
“Ik heb het niet over ‘verbergen’. Alleen over ‘nog even niet vertellen’.”
“Dat is voor mij ongeveer hetzelfde. Zie je het al voor je? Dan gaan we morgenochtend heel geforceerd níet met elkaar bezig zijn. Hoe nep is dat?”
Ik keek hem aan.
Hij zuchtte. “Tja. Als jij het niet wil... Oké dan.”
Pijnlijke stilte. Moest ik nou ‘dank je wel’ zeggen? Voor het eerst zaten Robert en ik niet op hetzelfde niveau. Voor het eerst was er een duidelijk meningsverschil.
“Je trapt op de rem,” zei hij. “Of je haalt in elk geval je voet van het gaspedaal.”
“Ik vind dat je het te groot maakt. Het gaat over één ochtend, één ontmoeting.”
“Het is niet alleen dat.”
“Wat dan?”
“Oké, begrijp me goed: het is géén verwijt. Want iedereen doet dit soort dingen anders. Maar ik heb het idee dat je er niet echt voor wil gaan. Voor ons, dus. Je houdt af, en je praat niet. Je babbelt wel, en dat is heel leuk. Maar je práát niet. Niet écht. Niet over je oma, niet over je vrienden, niet over je huisgenoten, niet over Jeroen, niet over ons. Nergens over. Dat hoeft ook niet, maar ik zie dat je ergens mee zit. En daar maak ik me een beetje zorgen over. Twijfel je?”
Dit had ik niet zien aankomen. Of, in elk geval: nóg niet. Maar ik snapte zijn punt. Ik had hem niet verteld hoe bang ik was. Dat ik steeds gekweld werd door rampscenario’s. Hij zou weg gaan. En zolang ik maar niet teveel toegaf aan mijn gevoel voor hem, zou dat verlies draaglijk zijn. Elke dag schoot zo’n soort gedachte door mijn hoofd. Ik schaamde me daarvoor. Het was niet realistisch, en enorme aanstellerij van mezelf, vond ik. Dus sprak ik het niet uit. En dus ‘trapte ik op de rem’, zoals hij het noemde.
Deze stilte duurde heel lang. Hij verbrak hem. Alweer. Hij nam tot nu toe steeds het initiatief. Was dat misschien het échte probleem? Ik reageerde slechts op anderen. Reactie, in plaats van actie.
“Hee, Tijn... Ik vind je geweldig. Dat is de basis. We komen er uit. Ik vraag alleen maar of je er over nadenkt. Als je daar klaar voor bent. Omdat ik het heel mooi zou vinden als je meer dingen met me deelt.”
Toen op andere toon: “Pfff, ik zeg het niet handig, volgens mij. En ik heb spijt dat ik er nu over begonnen ben. Je moet morgen je oma begraven. Dát is nu belangrijk.”
Ik dacht nog even na, en zei toen: “Ik vind het heel knap van je, hoe je dit doet. Ik ben er niet zo goed in. Iets delen. Van iemand houden.”
“Neem je tijd. Echt. Sorry, mijn timing is niet handig.”

Ik moest er inderdaad over nadenken. Of eigenlijk: ik moest een stap zetten. Precies de stap waar hij impliciet om vroeg. Ik moest over mijn angst heen komen. De belachelijke, irrationele, maar zeer aanwezige angst om écht voor de volle honderd procent van iemand te houden. Als íemand me zo ver kon zou kunnen krijgen, was hij het wel.

We gingen op tijd naar bed. Met slapen als doel. Ik lag naast Robert in zijn twijfelaar, en staarde naar het plafond. Slapen lukte me niet. Hem ook niet.
Ik zei zachtjes: “Het is goed dat je dit zei, vanavond. Timing maakt niks uit. Echt niet.”
“Daar ben ik blij om.”
We draaiden naar elkaar toe. Kus. Toen lukte het wél. Hij viel in slaap, ik niet veel later.

~~~

Zoals voorspeld waren mijn ouders een uur te vroeg bij de Zolder. Robert en ik waren pas net wakker, en ik was bezig met het aantrekken van mijn donkere pak. Het pak dat ik twee keer eerder had gedragen. Tijdens mijn diploma-uitreiking van school, en tijdens Jeroen’s begrafenis. Nu was de gelegenheid dus wéér een begrafenis. Wit overhemd eronder. Zwarte schoenen. Robert hielp me met mijn stropdas.
Hij fluisterde: “Dit vind ik dus héél leuk om te doen.”
“Mijn das strikken?”
“Ja. Ik weet niet waarom, hoor. Het is op de één of andere manier enorm sexy.”
Ik glimlachte. “En hoe zou je het dan vinden om hem vanmiddag weer los te maken?”
“Nóg leuker. Ik hoef niet te roeien vanmiddag, dus ik hou me aanbevolen. Maar neem je tijd, he.”

In de woonkamer hield iedereen zich netjes aan de afspraak. Robert en ik gedroegen ons als vrienden, Elise maakte geen dubbelzinnige opmerkingen over ons, en dus hadden mijn ouders geen idee. Hoopte ik. Vlak voor we vertrokken trok ik Robert stiekem mee, de keuken in. Eén omhelzing. Eén zoen. “Sterkte,” zei hij. “Neem zo goed mogelijk afscheid. En het klinkt misschien heel raar, maar probeer er een klein beetje van te genieten.”

~~~

Voor zover een begrafenis mooi kan zijn, was deze dat. Ik werd bevestigd in mijn mening dat oma’s leven nog niet ‘af’ was geweest, toen het plotseling stopte. Woorden van die strekking werden door iedere spreker uitgesproken. Ook door mijn zus. Als oudste kleinkind vond ze dat ze moest spreken, en dat deed ze heel mooi. Ook mijn vader had gesproken over zijn moeder. Kort, met mooie woorden, zonder snik in zijn stem. Zoals ik had verwacht. Zijn verdriet bleef binnen. Het was zijn manier. Zoals iedereen die daar aanwezig was meer of minder verdriet had, en daarmee omging op zijn of haar eigen manier. Ik was stil, liet mijn gedachten af en toe afdwalen naar mooie herinneringen aan haar, hielp met het dragen van de kist naar het graf, en praatte na afloop bij met mijn tante, die ik al jaren niet had gezien, omdat ze in Canada woonde.
Het was triest dat oma ging. Maar we hadden afscheid genomen. Op een goede manier.
Toen mijn ouders, Elise en ik terug liepen naar de auto begreep ik wat Robert had bedoeld met dat ‘genieten’.

In de auto vroeg mijn zus aan mijn ouders: “Gaan jullie meteen naar huis? Of kan ik thee aanbieden? Of een borrel?”
“Nou zeg, Elise, het is pas drie uur. Nu al een borrel lijkt me een beetje raar,” antwoordde mijn moeder. Zij hield van netjes, altijd ‘zoals het hoort’. Dat had me altijd al een beetje geïrriteerd.
Hoe dan ook: mijn ouders gingen nog even mee. En mijn moeder zette haar principes opzij. Iedereen had behoefte aan een goed glas wijn. Mijn moeder gaf toe. “Oké, jullie doen maar. Maar voor mij een frisje. Dan rij ik straks wel naar huis.” Dus trok ik een fles wijn open. Met z’n vieren zaten we in de woonkamer. Een beetje praten. Over verre familieleden die we voor het eerst in lange tijd hadden gezien, over de rommelige staat van deze woonkamer. Over niks eigenlijk. Het complete gezin was weer eens bij elkaar. Dat was al maanden niet meer voorgekomen.
Robert kwam binnen. Ik kon onmiddellijk niets anders denken dan: hij hoort hier bij. Hij begroette ons, informeerde of het mooi was geweest, en zei: “Stoor je verder niet aan mij hoor. Ik pak cola en koekjes, en ben dan weer weg.” En hij verdween naar de keuken.
Ik keek even naar Elise. Niks aan te zien. Ze nipte van haar wijn. Ik keek naar mijn vader. Hij leek een beetje afwezig. Denkend. Niets zeggend. En rustig. Zoals altijd. Hij verbaasde zich zelden, en kon uitstekend omgaan met onverwachte gebeurtenissen. En ik keek naar mijn moeder, naast hem. Zij was ook rustig, maar ook, zoals altijd, overal op voorbereid. Dus zat ze rechtop op de rand van de bank, zodat ze elk moment in actie kon komen, mocht dat nodig zijn.
Ja. Nu kon het. Nu moest het. Ik ging staan, tegenover mijn ouders, dus met mijn rug naar de keuken, waar Robert bezig was. Ik kondigde aan: “Ik heb nieuws.”
Elise’s gezicht sprak boekdelen. ‘Ja! Nu!’ vertelde het.
Ik ging door. Geen gedraai, geen getreuzel. “Ik ben verliefd. Of nee, verliefd was ik al een tijdje. Het is meer dan dat. Ik hou van hem. Dat dekt de lading veel beter. En dat moeten jullie dus weten. Ik weet wat jullie willen zeggen, denk ik. Dat had ik vanmorgen ook al kunnen vertellen. Maar ik doe het dus nu pas. Ik wist het niet, met oma en zo, want het gaat vandaag om háár, en daarom wilde ik het eerst niet zeggen, maar ja, jullie zitten daar nu zo relaxed, dus nu kon het wel vond ik, en ik wil heel graag dat jullie weten wat ik voel, en ehh...”
“...en jij moet nú ophouden met dit geratel.” Robert zei dat, achter me. Blijkbaar had hij die keuken alweer verlaten. Ik keek om. Een glimlach om zijn mond, en geen cola of koekjes in zijn handen. Die handen. Dat was ongetwijfeld de beste manier om het duidelijk te maken. Ik stak hem mijn rechterhand uit, hij legde zijn linker erin. We knepen. Toen keken we naar de twee mensen op de bank.
Die blik van ons moet een blije blik zijn geweest. Een gelukkige. Een trotse. Want het was meteen goed.

Op dit vreemde moment werd deze woonkamer een kamer van geluk. Mijn ouders waren blij voor mij en nieuwsgierig naar Robert, die zij alleen maar kenden van een paar korte bezoekjes aan dit huis. Dus moest hij veel vragen beantwoorden. Waar hij vandaan kwam, hoe het ging met zijn studie, wat voor hobby’s hij had, enzovoorts. Ik was blij dat ik deze stap had genomen, en liet me aangenaam verrassen door Robert, die al die vragen heel rustig beantwoordde, met een grapje hier en daar. En hij leek het nog leuk te vinden ook. Elise zat tussen mij en onze moeder in, en kon, net als ik, een enorme glimlach niet onderdrukken. “Heel goed, broertje,” fluisterde ze in mijn oor.

Mijn ouders bleven ook nog eten. Meteen daarna vertrokken ze. Gelukkig maar. Het waren lieve mensen, maar ik had nu wel weer genoeg van al die vragen die ze stelden. Bij de deur zei mijn vader nog: “Martijn, leuk nieuws moet je niet meer uitstellen hoor. Zéker niet op een dag als deze.”

Zodra ik de voordeur had gesloten zei Robert met een lachend gezicht: “Dát was dus gas geven.”
Inderdaad. En dat voelde goed. Ik trok hem naar me toe, onze gezichten heel dicht bij elkaar, en hield het verder heel simpel: “Zullen we naar boven gaan?”
“Nu? Op deze dag? Zeker weten?”
“Ja, natuurlijk. Geen triest gedoe meer vandaag. Ik ben een groot deel van de dag bezig geweest met de dood. Nou, laten we er dan nu van genieten dat we leven. En de beste manier daarvoor is dat we nu samen naar boven gaan.”
“Je zegt het mooi. En ik geloof het bíjna. Maar niet helemaal.”
“Oké, oké, ik heb eigenlijk gewoon heel veel zin in jou. Trouwens, ik heb speciaal voor jou die irritante stropdas nog niet los gemaakt.”
Terwijl we naar boven renden, riep ik nog snel: “Truste straks, Lies!”

In zijn kamer wilde ik Robert meteen aanvallen. Meteen zoenen, hem meteen op bed smijten. En op die manier de herinneringen, de begrafenis, en alles wat daarmee te maken had op z’n minst tijdelijk verdrijven uit mijn gedachten. Maar hij liet het niet toe. We stonden tegenover elkaar, en hij zei: “Wacht. Dit doen we anders. Laat me het op mijn manier doen.” Zijn ogen waren zó dwingend, dat ik niet anders kon dan hem zijn gang laten gaan.
Hij bracht zijn gezicht extreem dicht bij het mijne, maar raakte het nét niet aan. Hij legde zijn beide handen tegen mijn hals, en toen deed hij wat hij die morgen al had aangekondigd. Hij klapte de boord van mijn overhemd om, en eindelijk zorgde hij ervoor dat die stropdas ietsje losser om mijn hals zat. Hij ontknoopte hem, heel langzaam. Toen gleden zijn vingers onder mijn jasje over mijn schouders. ze knepen zachtjes. Mijn jasje viel van me af. Met één hand maakte Robert het bovenste knoopje van mijn overhemd los. Toen langzaam, één voor één, de knoopjes daaronder. Zijn hand raakte mijn blote buik even aan. Nog steeds kuste hij me niet. De spanning was bijna ondraaglijk. Tegelijk merkte ik steeds meer hoe moe ik was geworden van deze dag vol emoties. Maar dat negeerde ik nu.
Hij trok zijn trui en shirt uit, en we verlosten ons van onze schoenen en sokken. Toen weer onze gezichten dicht bij elkaar. Mijn neus toucheerde de zijne. Ik voelde zijn warme adem. En legde mijn hand tegen zijn borst. Zijn hartslag was flink versneld. Bij mij was dat niet anders.
Toen, eindelijk, zoende hij. Mede door die opgebouwde spanning was het een enorm passionele zoen. Ik kon alleen maar denken: ‘méér, méér!’ Wild gingen mijn handen over zijn rug. Hij kneep een beetje in mijn zij, onder het overhemd, dat nog steeds half om me heen zat. Op dat moment kon het, en dus deed ik het: aanvallen. Ik maakte zijn broek los, die hij zelf verder uittrok, terwijl ik de mijne liet zakken. Ook onze boxers gingen uit. Ik duwde hem nogal ruw richting het bed. Ik gaf hem niet eens de kans om een kussen recht te leggen. Meteen zat ik bovenop hem. Ik pakte zijn schouders vast en zoende hem. En bewoog mijn heupen. Eerst een klein beetje, toen iets steviger. Het was niet echt een stootbeweging. Meer een draaiende beweging. Onze erecties en bovenbenen wreven langs elkaar. Harder, zachter, harder, zachter. Ik wist uit ervaring dat ik dit goed beheerste, en werd daarin bevestigd door hard gekreun van hem, en een hijgend: “Jezus, dat is lekker!” Hij deed zijn best om mee te bewegen, Maar volgens mij was hij iets te veel onder de indruk om dat goed te laten lukken. Het maakte me niks uit. Het zoenen werd intussen steeds wilder, en steeds ongecontroleerder. Zijn warme adem blies steeds sneller tegen mijn gezicht.
Aangezien ik op dat moment alles bepaalde, diende zich langzamerhand een keuzemoment aan voor mij. Doorgaan, afmaken? Of moest dit lang gaan duren? Of, een derde mogelijkheid, wilde ik verder gaan dan dit? Wilde ik álles, nu? En wilde hij dat?
Ik wilde het wel, maar dat ging niet gebeuren nu. Ondanks mijn geilheid werd ik ook meer en meer overvallen door die enorme vermoeidheid. De dag begon zijn tol te eisen. Dus ging ik door met mijn bewegingen. Afmaken nu. Af en toe pakte ik onze pikken vast.
Op deze manier lukte me wat me nog nooit eerder gelukt was. Toen hij aankondigde dat hij het niet meer hield, zat ik zelf óók heel dicht tegen mijn hoogtepunt aan. We kwamen tegelijk klaar. Ik vond dat heel bijzonder. Meer ‘samen’ dan dat was onmogelijk.
Ik rolde van hem af, hij greep naar het nachtkastje, waar tissues op stonden.

Robert keek me aan.“Je bent moe he?”
Ik knikte.
“Heel begrijpelijk.”
Kus. Een arm om me heen. Ik had het nog maar nauwelijks door. De slaap had me te pakken.

~~~

Toen ik wakker werd, wist ik de eerste seconde even niet waar ik was. Totdat ik het warme lichaam achter me voelde. Ik draaide me een beetje om. Robert keek me met half geopende ogen aan.
“Goeiemorgen”, zei ik zachtjes.
Hij mompelde iets onverstaanbaars terug.
“O ja. Geen ochtendmens he? Was ik vergeten.”
“Wel een ochtendknuffelaar hoor”, zei hij, terwijl hij een arm om me heen sloeg.
Ik streek even door zijn haar. Zo dommelden we samen nog wat. Ik merkte dat hij langzaam wakkerder werd. Zijn greep werd steviger, zijn oogopslag meer helder.
“Fijn dat je een ochtendknuffelaar bent”, fluisterde ik.
“Ja, met jou in elk geval wel. Ik val eigenlijk best mee hoor. Ik word er alleen gek van als mensen ‘s morgens al meteen heel actief gaan doen. Zoals die zus van je.”
Ik grinnikte. “Ik weet het. Veel te veel energie, zo op de vroege morgen.”
“Precies.”
Er fladderde weer een herinnering langs van meer dan een half jaar geleden. Een herinnering die alleen voor mij van enig belang was. En toch sprak ik hem uit.
“Jeroen was anders. Die had op dit moment al gedoucht, koffie gezet, eieren gebakken, en plannen gemaakt voor de rest van de dag.”
“Dan stond je ontbijt dus klaar. Ook fijn toch?”
“Ja, het was best lief van hem. Maar ik vind dít fijn.”
Hij lachte een brede glimlach. En daar lagen we. Geen idee hoe laat het was, en wat we verder zouden gaan doen deze zondag. Gewoon twee mensen in een bed, genietend van het moment.

Toen we later de trap afliepen, sloot Paul net de voordeur.
“Was lekker, hoorde ik?” vroeg Robert.
“O sorry, waren we erg luidruchtig?”
“Mwa, het viel mee. Maar jullie hadden veel plezier, volgens mij. En in de aangrenzende kamer kun je dat wel horen, zoals je weet.”
Toen tegen mij: “Ja, toen sliep jij al. Paultje had vrouwelijk bezoek in z’n kamer. En nu is ze kennelijk net weg. Toch, Paul?”
“Klopt. Nou, in elk geval niks om jaloers op te zijn, voor jou”, antwoorde hij met een brede lach op zijn gezicht, en een knikje in mijn richting.
“Wen er maar aan, Tijn”, zei Robert. Dat gaat vaker zo, hier.”
“Inderdaad,” bevestigde Paul. “En dan zal ik meteen maar de vragen beantwoorden die ik áltijd moet beantwoorden: ja, het was lekker. Nee, je kent haar niet. En nee, het wordt geen relatie. Zeker weten.”
Na een korte stilte ging hij door. “Iets heel anders: we hebben een probleem.”
“Welke ‘we’?” vroeg Robert.
“Wij hier in dit huis, en Martijn ook.”
“Hoezo dan?”
“Vannacht heeft Emily bij een vriendin geslapen. Ze zei dat ze dat gewoon gezellig vond, maar we weten allemaal beter. Ze hoorde jullie twee gisteravond bij de deur, toen je ouders net weg waren. Een kwartier daarna was ze verdwenen.”
“Goh,” peinsde Robert. “Ik wist niet dat het zó diep zat.”
“Ik ook niet. Je hoeft je nergens schuldig over te voelen hoor.”
“Doe ik ook niet. Maar een probleem is het wél, inderdaad.”
“Ja. Ze verhuist over vijftig dagen. Tot die tijd moeten we een manier bedenken om de sfeer hier in huis niet totaal te verpesten.”
“Waar is Em nu?”
“Nog niet thuis.”

In de woonkamer zat Elise te ontbijten. Na ‘goedemorgens’ over-en-weer zaten we met z’n vieren aan tafel, en we aten. Zwijgend. Peinzend. Ik kon maar één manier bedenken om dit op te lossen. En dat was voor mij en Robert een uiterst vervelende oplossing. Ik dacht hardop verder:
“Emily begint er natuurlijk niet zelf over. Toch?”
“Uitgesloten,” antwoordde Lies. “Officieel ben ik zelfs de enige die er van weet.”
“Maar tegelijk kan ze er overduidelijk niet mee omgaan. Wij twee hier samen, daar kan ze niet tegen. En daar wordt het hier niet gezelliger van.
“Understatement of the year.”
“Dus, eh... jongens, help me even.”
Niemand had er zin in om het te zeggen. Maar we wisten allemaal wat er gezegd moest worden.
“Ik weet waar dit heen gaat”, zei Robert uiteindelijk. “En daar heb ik geen zin in. Martijn en ik zijn bij elkaar nu. Ze dealt er maar mee.”
Het dreigde dezelfde discussie te worden als twee dagen daarvoor. Met dit verschil, dat het nu nog duidelijker was dan toen, dat Emily het idee van ‘Robert met een ander’ niet kon verdragen. Dat was vervelend voor haar, maar dus ook voor ons.
“Zie jij een andere oplossing?” vroeg ik. “Het zijn maar vijftig dagen. En er zijn meer plekken in de wereld dan alleen dit huis. Ik heb ook een mooie kamer, er is een hele stad, en Emily is overdag bijna altijd op de universiteit of in het ziekenhuis.”
“‘Máár’ vijftig dagen zeg je? Dat is verschrikkelijk lang! Zéker voor krampachtig ‘we zijn verliefd, maar we mogen dat in dit huis niet zijn’-gedoe. Sterker nog: samen in dit huis zijn mag ook al nauwelijks.”
“Jij gaat de hele tijd maar head first door. Er zijn meer mensen op de wereld. Goede mensen. Zoals Emily. Met eigen gedachten en eigen gevoelens. Hou dáár eens wat meer rekening mee!”
Ik was verbaasd over mijn eigen felheid. Maar ik meende het uit de grond van mijn hart. En hij schrok er van. Stilte. Robert keek me met grote ogen aan. Elise en Paul zaten met ingehouden adem te wachten op wat er nu komen ging. Ik had er opeens helemaal genoeg van. Weg hier. Terwijl ik naar de deur liep, zei ik: “Ik hoor het wel als iemand iets beters bedacht heeft.”
En ja hoor, zoals het cliché voorschrijft, kwam Robert me achterna, en hield me tegen bij de voordeur. Maar nog voordat hij iets kon zeggen, gaf ik hem een snelle kus, en zei ik: “Ik hou van je. Maar denk er alsjeblieft even over na. We bellen morgen.” Toen liep ik naar huis. En ik realiseerde me dat er toch één positieve ontwikkeling was: ik had eindelijk de zaken eens in eigen hand genomen.

Ik had een email van Marije.
“Hoi Martijn,
Hoe is het met je? Was het een mooie begrafenis? Ik probeerde je te bellen, maar je telefoon staat uit, dus stuur ik een mailtje. Ik heb zin om je te spreken. Ook over iets anders. Het heeft geen haast hoor. Bel me maar, als je zin hebt. Of anders zie ik je morgen bij college.
Kus, Marije”


Ik had ook zin om haar te spreken. En ik was heel nieuwsgierig naar dat ‘iets anders’ van haar. Dus belde ik haar op.

Gesloten