Een nieuwe start: deel 5

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Michiel
Berichten: 7
Lid geworden op: ma 08 dec 2008, 01:17

Een nieuwe start: deel 5

Bericht door Michiel » zo 14 dec 2008, 17:25

Een nieuwe start (deel 5)

Volgend station: Ede-Wageningen,” klonk er uit de speaker.
Ik werd wakker uit een licht slaapje. Ik pakte mijn tas, en stond te wachten tot de trein tot stilstand zou komen, toen mijn telefoon piepte. Mijn hart stond even stil. In mijn beleving kon deze sms slechts van één persoon afkomstig zijn.
Niet dus. Jesse. “Ben je in de stad dit weekend? Zin om iets af te spreken?”
Nee, ik was niet in Nijmegen dit weekend. Helaas niet.
Toen ik door Ede liep, op weg naar het huis van mijn ouders, kwam wél de sms van Robert, waar ik op had zitten hopen. “Dit was het moeilijkste afscheid ooit voor mij. Ik moet roeien vanmiddag. Ik laat het je weten als het klaar is. Kus.”
Zelfs in zo’n minimalistisch medium als de sms schreef hij in volzinnen.

“Je ziet er goed uit, jongen,” zei mijn moeder, nadat ze me enkele ogenblikken onderzoekend had bekeken.
“Ja? Ik ben best brak eigenlijk. Gisterenavond was ik bij een huisfeestje bij Lies thuis. Naar aanleiding van haar rijbewijs.”
“Gezellig. Maar dat bedoel ik eigenlijk niet.”
“Hoezo?”
“Nou, gewoon, in het algemeen. Je bent gezond, en je kijkt vrolijk.”
“Wat had je dan verwacht? Dat ik meteen ongezond zou worden van het studentenleven? Geloof me: zodra ik de neiging krijg om minder gezond te gaan leven, propt Lies me vol met groenten.”
Ze glimlachte. “Dat dacht ik al. Ze neemt mijn rol over, zeker?”
“Een beetje.”
“Maar ze is vast niet zo bezorgd als ik. Sorry dat ik dat ben hoor, maar je moet begrijpen dat het niet makkelijk is voor een moeder om haar zoon los te laten.”
Zag ik nou natte ogen? Goh, ze had me echt gemist. Ik voelde me een beetje schuldig, dat ik al die weken niet thuis was geweest.
“Is goed mam.”
Ik keek op mijn horloge. Half vijf. Ik had geen idee hoe lang Robert bezig zou zijn met die roeiwedstrijd van hem.
“Moet je ergens heen of zo?” vroeg mijn moeder.
Nee, ik hoefde nergens heen.

Ik was tijd aan het verdrijven in mijn kamer. Mijn kamer, die, zo merkte ik, nu al voelde als iets uit het verleden. Het was hier fijn, maar mijn thuis lag nu toch écht in Nijmegen.
Ik keek wat televisie, las in een blad, speelde een computerspelletje. Vijf over vijf. Tijd gaat extreem langzaam soms. Ik ging op mijn bed liggen, en keek naar de klok. De secondewijzer maakte tergend langzaam zijn rondjes over de wijzerplaat. Ik vond dat ik me gelukkiger zou moeten voelen dan nu het geval was. Ga maar na: de jongen op wie ik verliefd was geworden had me gezoend. En hij had heel erg duidelijk gemaakt dat hij mij leuk vond. Dat was toch een ideale situatie? Natuurlijk was ik nu ongeduldig, maar waarom was ik niet blij? Er flitste door mijn hoofd: dit is te mooi om waar te zijn. Idiote gedachte. Maar ik kreeg hem niet weg. De vorige avond was ik nog vol vertrouwen geweest dat het allemaal goed zou komen. Nu niet meer. Nu was ik bang dat het allemaal fout zou gaan.

Om kwart voor zes ging mijn telefoon. “Robert belt”, stond er in het schermpje. Ik liet hem een keer over gaan. En nog een keer. Nog eens. Totdat het stil was.

Tijdens het eten zei ik niet veel. Mijn ouders vroegen allerlei dingen over mijn eerste weken in Nijmegen. Over mijn kamer, mijn studiegenootjes, de tentamens... Ik gaf korte antwoorden.
“Je bent niet erg spraakzaam,” zei mijn vader.
“Ja, sorry. Het was heel laat vannacht.”

Dat was niet de reden. Ik had mijn telefoon uit gezet. Terwijl ik diezelfde ochtend nog niets liever wilde dan bellen. Er was iets heel erg mis met mij. Analyseren, piekeren, huilen. Diep in de nacht viel ik in slaap. Op een vochtig kussen.

De volgende middag ging ik weer naar het station.
“Kom je snel weer eens langs?” vroeg mijn moeder.
“Ja, ik beloof het. Het spijt me mam, dat ik niet zo gezellig was. Dat is volgende keer beter.”
“Beloof me nog één ding. Als je ergens mee zit: praat erover met iemand. Het maakt mij niet uit met wie. Maar blijf er alsjeblieft niet weer zelf mee zitten.”
“Doe ik. Écht waar. Ik heb geleerd.”

Ik wist precies waar ze op doelde. In de weken na Jeroen’s dood had ik met niemand gepraat over mijn gevoelens. Veel van onze gezamenlijke vrienden praatten, huilden en lachten samen. Ik niet. Ik lag in mijn eentje in bed te janken. Overdag deed ik alsof het me allemaal prima af ging.
Pas na twee maanden, tijdens de zomervakantie, kroop ik uit die schulp. Ik lag met een vriendin in een parkje op het gras. Ze dwong me tot praten. Steeds opnieuw zei ik dat het goed ging, en dat ze niet zo moest zeuren. Maar daar nam ze geen genoegen mee. Ze maakte me boos, geïrriteerd. Maar uiteindelijk praatte ik. Ik huilde. Ik lachte. Kortom: ik deelde. Met haar, maar later ook met anderen.
Toen had ik moeten erkennen dat openheid betrachten de enige manier was om te beginnen met verwerken. De enige manier om de situatie de baas te kunnen.
Nu had ik te maken had met een onvergelijkbare situatie. Maar wel weer een situatie die niet opgelost kon worden door er in mijn eentje over te piekeren. Daarom had ik Elise gebeld, en gevraagd of ze deze middag tijd had.

Terwijl Elise ging zitten in een luie stoel in mijn Nijmeegse woonkamertje, schonk ik thee in.
“Heeft het te maken met vrijdagavond?”vroeg ze.
“Ja.”
“Wat is er gebeurd, dan? Volgens Robert was het gewoon gezellig.”
“Het was héél gezellig. We hebben heel leuk gepraat. En toen zoende hij me opeens.”
“Wow! Wat leuk! Maar... ‘opeens’? Daar geloof ik niks van. Je hebt hem gewoon zitten verleiden man.”
“Nee, écht niet. Ik verwachtte ook niks. Ik duwde alleen even tegen zijn voeten aan. En toen kuste hij me.”
Ze keek me even aan.
“Jou overkomt ook alles he.”
“Hoe bedoel je?”
“Nou, al die dingen die je meemaakt. Je doet zelf niks. Het overkomt je. Snap je?”
“Ik geloof het wel. Ja, ik denk dat je gelijk hebt.”
“Maar, Tijn, wat is nu het probleem? Waarom wilde je me spreken?”
“Nou, we hadden afgesproken om te bellen. En hij belde dus. Gisteren. Maar ik durfde niet op te nemen. En sindsdien staat mijn mobiel uit. Ik heb jou gebeld vanaf de vaste telefoon van pap en mam.”
“Je durfde niet?”
“Nee. Het kan niet mooier, alleen maar slechter. Dat bleef maar door mijn hoofd spoken. De vorige keer dat ik me helemaal gaf aan iemand ging het fout. En toen ging hij dood.”
Elise kende me goed. En dus verspilde ze geen tijd aan de details. Ze kwam binnen enkele seconden met de analyse die ik zelf ook al had gemaakt, maar niet wilde erkennen.
“Dus je bent bang om van iemand te houden. Alleen maar omdat de vorige van wie je hield er niet meer is.”
“Is dat geen goede reden dan?”
“Weet ik niet. Jij gaat over je eigen gevoel. Maar voor mij staat één ding als een paal boven water.”
“En dat is?”
“Je moet heel snel die telefoon van je aan zetten. Nu dus. Hoe je je ook voelt: dit kun je niet maken tegenover Robert.”
Ze had natuurlijk gelijk. Wat moest die nu wel niet denken?
“Echt hoor, Tijn. Nú. Waar is dat ding?”
“Hier, in mijn tas.”
“Pakken, en aanzetten,” zei ze dwingend.

Zeven gemiste oproepen van Robert. En twee sms’jes. De eerste was van zaterdagavond: “Hee hoi, even bellen straks? Ik ben gewoon thuis. Kus.” De tweede, afgelopen ochtend verstuurd: “Is er iets mis? Laat alsjeblieft even iets van je horen.”
“En dat is wat je moet doen,” zei Elise. “Iets laten horen. Vandaag nog.”
“En wat moet ik dan zeggen? ‘Ik ben bang om van je te houden’? Dat klinkt belachelijk.”
“Zoiets, ja. Je vindt hem toch leuk?”
“Heel erg leuk, ja.”
“Nou, vecht er dan voor! Ik kan en wil het niet voor je doen. Jij bent degene die ontzettend verliefd is. En jij bent degene die zich raar gedraagt. Want zó komt dit over. Wees eerlijk, wees open, en vooral: neem initiatief.
“Zó streng heb ik je nog nooit meegemaakt.”
“Dat doe ik, omdat ik wil dat je iets dóet. Niet alles komt je zomaar aanwaaien.”
Ik keek haar aan, zag de verbetenheid in haar blik, en voelde een traan uit mijn oog komen.
“Dat was niet de bedoeling,” zei Elise, terwijl ze naar me toe boog. “Kom eens hier.”
Ze nam me in haar armen, en zei zachtjes: “Het kan helemaal goed komen, broertje. Hij vindt je leuk. Dat is een basis. Maar alsjeblieft: wees open tegenover hem.”
Na twee snikken bracht ik uit: “Weet je misschien nog iets, wat ik ook moet weten?”
“Nee, niet echt. Robert en ik zijn al meer dan een jaar huisgenoten, maar ik weet niet veel van hem. Als hij thuis is, zit hij meestal in zijn kamer.”
“Dank je, Lies.”
“Bedank me niet. Ga er nou maar gewoon voor knokken.”
Toen ging ze. Op weg naar een etentje.

Serieuze zaken communiceer je in persoon. Niet per email, en niet per sms. Dat was mijn principe. Dus, in dit geval: ik moest Robert spreken. Op de één of andere manier was bellen een té grote stap. Dan kun je namelijk niet zien hoe de lichaamstaal van de ander is. Aanbellen leek me makkelijker. Dus dat deed ik. Paul opende de deur. “Hoi, Martijn.”
“Hoi. Is Robert er ook?”
“Ja, die is er. In zijn kamer. Waar kom je voor?”
“Ik wil hem iets vragen.”
“Oké, ga je gang. Ik zou even kloppen, als ik jou was.”

Klop, klop. “Ja, kom binnen,” zei hij meteen. Ik betrad aarzelend zijn kamer. Ik was er nog nooit geweest. Het was een studentenkamer uit duizenden. Een bureau met een computer erop, een bed, een boekenkast. Robert stond voor die kast, draaide zijn hoofd in mijn richting, en meteen vertelde zijn blik me: ‘Kom maar op, klootzak’. Althans, zo vatte ik het op. Kom op. Nu vechten voor wat ik wilde. Nu de verklaring ophoesten. Maar nog voordat ik iets kon zeggen, zei Robert: “O, je leeft nog? Fijn om te weten. Ik wens je een leuke dag verder. Doei!”
“Ik wil niet weg. Laat me even praten. Alsjeblieft. Ik ben een lul. Dat weet ik.”
“Klopt,” onderbrak hij me. “Eerst duw je me de wolken in, en vervolgens ben je zogenaamd van de aardbodem verdwenen. Doe je zoiets vaker?”
“Ik eh...”
“Nee, laat maar. Ik snap het wel. Jij kijkt even of het wat is, en dan maak je je uit de voeten. Je bent een soort Paul, maar dan met een slécht hart.”
Ik wist even niet wat ik moest zeggen. Hij was zó verbeten. Zó vijandig. Alle zinnen die ik van tevoren had bedacht werden zinloos. Dus hield ik het bij de kale waarheid.
“Ik ben heel erg verliefd op je.”
“Natuurlijk. En na één leuk avondje ben je spoorloos verdwenen.”
“Ik ben hier toch? Dat doe ik niet voor niks. Ik wil je spreken. Ik wil het je uitleggen. Dus ik smeek je: geef me die kans.”
“Oké. Je krijgt vijf seconden.”
“Het kan niet in vijf seconden.”
“Donder dan op.”
Hij zei het kil. Emotieloos. Deze muur was niet te slechten. Ik zei niets meer. Ik verliet de kamer, sloot voorzichtig de deur, en ging zitten op de bovenste trede van de trap. Ik hoorde hoe Paul beneden de oven aanzette. Voor hemzelf? Zouden er meer mensen mee eten? Was Emily ook in huis? Ik had geen idee. Ik wist maar één ding: de enige persoon die me écht interesseerde was nu minder dan vijf meter bij me vandaan, en tegelijk duizend kilometer van me verwijderd. Ik klopte niet opnieuw aan. Robert had ten slotte heel duidelijk gemaakt dat hij geen zin had in mij. Maar ik ging ook niet naar huis. Want dat zou een definitieve opgave betekenen. Dan zou elk sprankje hoop vervlogen zijn.

Dus bleef ik zitten. Denkend, piekerend, en geen steek verder komend. Het was half zeven, toen Robert uit zijn kamer kwam. Hij zag me natuurlijk zitten, maar liep, zonder me aan te kijken, langs me heen de trap af. Was hij écht zo ijskoud? Ik kon het me niet voorstellen. Hij had gevoel, toch? Terwijl hij de laatste trede af ging, vroeg ik: “Ga je eten?”
Hij hield in. “Ja. Jij ook? Ga dan maar naar huis.”
De aanval was de beste vedediging, toch? Nou, dan ging ik dan nu ook maar voor honderd procent in de aanval. “Nee, ik ga niet naar huis. Ik wil je vertellen waarom ik me zo raar gedraag. Dat het alles te maken heeft met mijn verleden. Het maakt mij geen fuck uit wie daarvan weet. Maar jij moet het weten. Je bent de tweede persoon in mijn leven om wie ik écht geef. De eerste is nu dood. Hij was de enige van wie ik hield. Ik denk dat het komt door zijn dood, dat ik het niet aan durf om écht van je te houden. Dáárom reageerde ik niet op je telefoontjes.”
Hij keek me aan. Nog steeds gemaakt onverschillig. Maar ook geschokt. Na zeker een halve minuut zei hij: “Dit is te groot, Martijn. Ik ga nu de woonkamer in. Het is het beste als je weg gaat.”
Hij liep richting de woonkamer. Waar zijn maaltijd klaar stond. Wat nu? Er bleef niets anders over dan terugkeren naar mijn kamertje. Dit was inderdaad te groot. Ik mocht niet verwachten dat Robert mijn gedrag meteen zou begrijpen. Ik had het verpest. Ik liep de trap verder af, en opende de voordeur. De deur die leidde naar het leven dat ik kende, dat ik vertrouwde, en waarin ik me eigenlijk prima kon redden. Het zou goed komen.
“Wacht,” hoorde ik achter me. Ik keek om, en zag Robert staan. Hij stond anders dan een minuut geleden. Opener? Was dat het verschil? Hij zei: “Ga even zitten.”
Ik nam plaats op de trap. Robert kwam naast me zitten. En hij zei: “Je bent een klootzak. Maar je bent een veel te leuke klootzak om zomaar weg te laten gaan. Ik weet niet wat ik wil. Maar ik wil in elk geval wel weten wat er precies met je is.”
Even overwegen. Moest ik nu alles gaan vertellen? Ik besloot dat de waarheid het beste medicijn moest zijn. “Ik ben verliefd op je, Robert. Ik kan aan niemand anders denken. Je bent de leukste, de mooiste, de liefste. Maar ik breng een verleden mee. Ik ben één keer eerder verliefd geweest. Dat ging na een maand fout. We werden weer vrienden. En toen kreeg hij een ongeluk in het verkeer. Hij stierf. Ik denk dat ik daardoor niet reageerde op jou telefoontjes en sms’jes.”
“Waardoor?”
“Doordat die berichten kwamen van de persoon om wie ik écht geef.”
‘Hoe heette die jongen, die dat ongeluk kreeg?”
“Jeroen.”
“Ik snap het. Maar ik kan dus nooit concurreren met hem. Hij zal altijd de bijzonderste mens zijn die je ooit hebt gekend.”
“Je moet jezelf niet vergelijken met Jeroen. Hij heeft een plaats in mijn gedachten, omdat hij de eerste was op wie ik verliefd werd. Maar die verliefdheid ging over. Lang vóór dat ongeluk waren we al geen geliefden meer. We kenden elkaar beter dan wie dan ook, maar we waren slechts vrienden.”
“Dus, dit weekend durfde je me niet te spreken, omdat je een slechte ervaring hebt met de liefde?
“Ja. Beter had ik het niet kunnen samenvatten. Het is een raar verhaal, ik weet het. Maar zo zit het.”

Na enkele ogenblikken zei Robert: “Het was het kloterigste rotweekend dat ik ooit heb gehad. Vrijdag zette ik een heel grote stap. Voor mijn gevoel de grootste stap ooit. Jij was de enige persoon die ik hiermee vertrouwde. Hoe je ook zou reageren: ik wist zeker dat je respectvol zou zijn. Want dat ben je altijd. Dan geef je me de kus van mijn leven, en ik ga naar bed, met nóg meer vertrouwen in jou. In ons, misschien zelfs. Maar de volgende dag lijk je van de aardbodem verdwenen. Dat deed heel veel pijn.”
“Ik begrijp het. Echt waar. Maar wat valt er verder over te zeggen? Ik heb me als een enorme klootzak gedragen tegenover jou. Het spijt me. Blijkbaar ben ik zó gestoord dat ik in staat ben om degene, om wie ik het meeste geef, pijn te doen. Geloof me: ik wil het tegenovergestelde doen.”
Een korte stilte.
“Robert, je eten wordt koud!” riep Paul vanuit de woonkamer.
“Ik kom zo!” riep hij terug.
Toen, weer zachtjes, tegen mij: “Je moet me één ding beloven. Wat er ook met je is: blijf alsjeblieft communiceren. Kruip niet weg.”
“Je bent vandaag al de derde die dat tegen me zegt.”
“Dus...?”
“Jullie drie hebben gelijk, natuurlijk. Ik beloof het.” Ik zei het langzaam, terwijl ik hem serieus aankeek.
“Oké. Iets anders: eet je mee? We hebben over, denk ik.”
“Maar hoe zit het nu met...”
“Nee,” onderbrak hij me. “Nu even niks meer. Nu is mijn simpele vraag: eet je mee?”
“Ehm... ja, graag.”

“O, jij bent hier ook nog,” zei Paul verbaasd.
“Hij kan wel mee eten toch?” vroeg Robert.
Dat kon inderdaad. Eten was er genoeg. Maar ik at niet veel. Zwijgend zaten we met z’n drieën op de bank voor de tv. Met moeite kreeg ik mijn bord leeg. Toen het eindelijk gelukt was, zei ik: “Ik denk dat ik maar eens ga.”
“Nee joh,” zei Robert. “Ik moet je die cd toch nog laten horen?” Hij keek me aan met een blik die aan duidelijkheid niets te wensen over liet. ‘Waag het niet om nu te vertrekken’ wilde hij zeggen.

In zijn kamer aangekomen begon ik: “Wat wil je...”
“Kom.”
Ik deed twee stappen in zijn richting. Robert pakte mijn arm even vast, en legde toen zijn hand tegen mijn zij. Ik deed het zelfde. Langzaam verkleinde de afstand tussen ons zich. Zodra ik zijn handen tegen mijn rug voelde, en zijn haar mijn wang kietelde, liep alle spanning weg. “Mag ik je iets vragen?” vroeg ik zachtjes.
“Later. Hou nu maar gewoon je mond, en hou me vast.”
Ik greep achter zijn rug de stof van zijn overhemd vast. Trok hem toen nog dichter tegen me aan. Ik voelde zijn handen een beetje op en neer gaan over mijn rug. Het voelde allemaal warm, fijn, rustgevend. Zo stonden we een paar minuten. Toen ging de telefoon in mijn broekzak. Ik keek Robert even aan.
“Neem maar op,” zei hij. “De beller zal blij zijn als je voor de verandering nu eens een keer wél opneemt.” Knipoog, glimlachje. Het was een beetje gemeen, maar dat had ik wel verdiend.
Het was Marije.
“Hoi,” zei ik. En ik kreeg niet de kans om meer te zeggen dan dat. Ze begon meteen haar verhaal te doen. Snel, gehaast, en op zeer enthousiaste toon.
“Hoi, moet je luisteren. Ik wil even vertellen wat ik dit weekend heb gedaan.”
“Wat dan?”
“Ik kwam gistermiddag in de stad een jongen tegen. We hebben op een terrasje gezeten. Dat was veel te koud eigenlijk, maar ja. En toen hebben we samen gegeten, en gepraat, en heel veel gelachen, en hij is bij me blijven slapen. Niks gebeurd verder hoor. We hebben echt geslapen. En vandaag gingen we door met praten en lachen. En zoenen. Hij is blijven eten, en is net weer vertrokken. Het was zó leuk. En nu ben ik dus heel erg verliefd.”
“Je klinkt helemaal opgefokt.”
“Ja, sorry, ik wilde het gewoon heel graag aan iemand kwijt. Vind je het vervelend?”
“Nee hoor, helemaal niet. Je klinkt, behalve opgefokt, ook blij. Is leuk om te horen.”
“Het leukste heb je nog niet gehoord hoor.”
“Wat dan?”
“Het is Jesse.”
Daar was ik even stil van. Dat had ik nooit verwacht. En ik wilde er heel graag meer van weten. Maar nu niet. Nu wilde ik gewoon met Robert zijn. Dus zei ik:
“Marije, ik vind het heel leuk voor je. En ik ben heel nieuwsgierig. Maar zullen we morgen na college gewoon even kletsen? Je belt niet zo gelegen, namelijk.”
“O, oké. Maar wat doe je dan? We hebben toch net tentamens gehad?”
“Ik ben dan ook niet aan het studeren.”
Het was even stil aan de andere kant van de lijn. Robert gebaarde me om de telefoon aan hem te geven. Ik snapte hem.
“Ik heb ook een verrassing,” zei ik. “Maar je moet nog even niks doorvertellen. Aan niemand dus. Oké?”
“Ehh, ja, oké. Wat is er dan?”
Ik gaf Robert de telefoon.
“Hoi, met Robert hier,” zei hij, met een brede lach om zijn mond. “Ik heb Tijn even ingepikt nu. Je kunt hem morgen weer spreken. Maar nu is hij even bezig, dus. Fijne avond. Doei!” Voordat ze kon reageren, hing hij op. En zei grinnikend: “Zo, dat is dan ook duidelijk. Die belt even niet meer.”
Ik barstte in lachen uit. “Dus ik ben even bezig nu? Nu denkt ze waarschijnlijk dat we héél andere dingen aan het doen zijn.”
Hij keek me aan. We realiseerden ons tegelijkertijd wat die opmerking inhield. En godzijdank bracht Robert meteen duidelijkheid.
“Nu niet. Nog niet. Alles op zijn tijd. Oké?”
“Zoenen mag wél, toch?”
“Graag zelfs.”

Als vanzelf verzonken we in onze tweede échte zoen. Een zachte, voorzichtige zoen. Heel licht gebruikten we onze lippen en tong. Het duurde niet lang. Toen zei hij: “Daar was ik zó enorm aan toe.”
“Ik ook,” zei ik hees.
“Weet je, eigenlijk wil ik dit al bijna een jaar.”
“Wat precies?”
“Een kus van jou.”
“Al bijna een jaar? Vertel.”
“Weet je nog dat je hier was op zes november vorig jaar? Lies was jarig, en jij was op het feestje.”
“Ja, dat weet ik nog wel, natuurlijk. Het was heel gezellig.”
“Vond ik ook. Maar het was ook een heel vreemde avond. Althans, voor mij. Het was de derde keer dat ik je zag. En sinds die avond weet ik pas écht zeker dat ik ook op mannen val. Door jou. Je was aan het praten met Lies. Zij vertelde iets, waar jij om moest lachen. En ik merkte dat ik helemaal gelukkig van werd van dat beeld. Nou, en dat is eigenlijk nooit meer weggegaan. Heel af en toe was je hier even, en dan was er iedere keer wel zo’n geluksmoment voor mij. Hoe je praatte, hoe je keek, hoe je lachte... Dat zorgde er allemaal voor dat ik warm werd van binnen.”
“Goh. Wat mooi. En dat wist niemand?”
“Nee. Ik liet niets merken. Het voelde sowieso als iets onmogelijks. Je woonde in Ede, was het jongere broertje van Elise, en ik was voor alle mensen om me heen zo’n gewone hetero-jongen. Dus deed ik er verder niks mee. Maar ik voelde het wél. Je hebt me dus, zonder dat je het zelf wist, een paar geweldige momenten bezorgt. Apart he?”
“Apart, ja. En lief. En heel vleiend. Je vertelt het ook prachtig.”
Beneden ging de huistelefoon. Die zou Paul wel oppakken.
“Wanneer is het bij jou begonnen? Eerder dan afgelopen vrijdag al, toch?” vroeg Robert.
“Hoe weet jij dat?”
“Ik wist het niet zeker, maar ik kreeg wel de indruk dat je in me geïnteresseerd was. Je was niet erg subtiel, met dat gestaar van je.”
“Nou voel ik me met terugwerkende kracht betrapt.”
“Haha. Nou, wees er maar blij mee, hoor. Als jij me niet zo zou hebben bekeken, had ik je nooit zomaar gezoend.”
We werden onderbroken door Paul.
“Jongens, er is nieuws!” riep hij van beneden. “Kom eens!”

We liepen naar beneden. “Wat is er dan?” vroeg Robert.
“Dat was Emily aan de telefoon, vanuit Rotterdam. Ze heeft dat appartement.”
Ik keek hem vragend aan.
“O ja, jij weet hier niks van. Ik zal het even uitleggen. Emily is bijna klaar met haar studie, en heeft een baan aangeboden gekregen in het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Nou, Nijmegen-Rotterdam ga je niet elke dag heen-en-weer reizen, dus is ze op zoek gegaan naar een woning in Rotterdam. En nu is het haar dus gelukt om een appartement te regelen daar.”
“Dus ze gaat verhuizen?”
“Ja. Over twee maanden. Best jammer. Maar ja: het schijnt een fantastische baan te zijn, die ze krijgt. Dus het is voor haar een mooie kans.”
“Om heel eerlijk te zijn, vind ik het wel een rustig idee,” zei Robert.
“Ja, in jou geval begrijp ik dat wel,” zei Paul.
“Hoezo?”vroeg ik, terwijl ik Robert onderzoekend aankeek.
“Ik word soms een beetje gek van haar. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij voelt ze nog steeds meer voor mij dan ze wil toegeven.”
“Dat denk ik dus ook,” bevestigde Paul. “Zolang zij hier in huis woont, kan Robert nauwelijks met een vrouw praten. Dan wordt Emily meteen jaloers. Laat staan dat hij een relatie zou beginnen.”
Robert zei: “Wacht even.” Hij trok me mee, een stukje van Paul af, en fluisterde heel zachtjes in mijn oor: “Wat mij betreft houden we niks geheim. Oké?”
Ik twijfelde geen moment. “Helemaal mee eens.”
“Wat staan jullie nou te smoezen?” vroeg Paul verontwaardigd.
“Wij hebben ook nieuws,” zei Robert, terwijl hij nadrukkelijk mijn hand vastpakte.
Het duurde een paar seconden voordat Paul door had wat er aan de hand was. Ik zag de vraagtekens in zijn ogen, toen de verbazing. En toen zei hij: “Nou, dat was wel héél onverwacht.”
Toen lachten we. Met z’n drieën tegelijk.
Dit zou helemaal goed komen. Zeker weten.

Gesloten