Een nieuwe start: deel 2

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Michiel
Berichten: 7
Lid geworden op: ma 08 dec 2008, 01:17

Een nieuwe start: deel 2

Bericht door Michiel » zo 14 dec 2008, 17:22

Een nieuwe start (deel 2)

“Hee, niet doen joh. Het is niet goed voor je imago bij Leyenaar als je zit te slapen tijdens haar college”, siste Marije in mijn oor. “En ik heb de indruk dat je haar maar beter te vriend kunt houden.”
Daar had ze gelijk in. Maar het was zó saai, en ik had zó kort geslapen. Ik dacht altijd dat het geen probleem was om nutteloze colleges over te slaan. Maar deze Leyenaar stelde haar colleges verplicht, en aangezien zij de hoofddocent van de studie was, was iedereen zo verstandig om braaf naar al die zinloze verhandelingen te luisteren. Zinloos, want ze herhaalde slechts alles wat in het studieboek stond, maar dan in haar woorden. Nou ja, het was nu eenmaal niet anders. Gewoon wakker blijven. Niet wegdromen, twee uur doorstaan, en dan naar huis, nog een paar uurtjes mijn bed in.
Pas om een uur of vijf was ik thuis gekomen die nacht. En dat was niet de eerste keer geweest, de afgelopen weken. Elke donderdag ging ik de stad in, en dat werd altijd laat. Vooral daardoor was mijn sociale netwerk al behoorlijk uitgebreid. Totaal onbekenden werden goede bekenden. Nu maar eens kijken of daar ook nieuwe vrienden tussen zouden zitten.
Ik vond het wel jammer dat ik zo weinig contact had met mijn twee huisgenoten. Anoushka kende ik nu een beetje, en ik kon het goed met haar vinden. Maar zij zat in het laatste jaar van haar studie, dat voor een groot deel bestond uit stage. En dat kostte veel tijd, dus ze was maar heel weinig thuis. Mijn andere huisgenoot heette Reinier. Ik zag hem niet veel. Niet omdat hij er nooit was, maar hij studeerde ICT, en zoals je misschien een beetje mocht verwachten bracht hij veel tijd door bij zijn computer. Dus thuis was het meestal nogal saai. Maar eigenlijk vond ik dat niet zo erg. Het was af en toe best fijn om een rustige plaats te hebben, in een leven dat voor de rest juist erg druk was. Bovendien nodigde mijn zus mij regelmatig uit in haar huis, de Zolder. Keer op keer vertelde ze hoe leuk ze het vond dat ik nu ook studeerde, en zo lekker dichtbij woonde. Ze had steeds maar weer te drinken en te eten klaar staan voor me, en genoot er overduidelijk van om me een beetje te verwennen. Op die manier leerde ik ook haar huisgenoten een beetje beter kennen. Er was maar één nadeel: ik moest me meestal door massa’s vragen van Elise en Emily worstelen. Maar ach, als dat het ergste is...
En die studie? Dat was interessant, en wat betreft de zwaarte viel het erg mee. Er moest weliswaar veel leeswerk gedaan worden, maar ik lees van nature snel, en neem het gelezene makkelijk in me op, dus dat was geen probleem voor mij.
Dus gebeurde wat had ik totaal niet verwacht, toen ik begon: ik hield structureel tijd over. Tijd die ik onder andere besteedde aan contact houden met oude schoolvrienden. Maar ja: iedereen had een nieuw leven nu, en met de meesten zou het contact verwateren, zo wist ik. Enkele goede vrienden zou ik heus wel weer terug zien, maar het overgrote deel verdween langzaam uit beeld. Nu al, na minder dan vijf collegeweken. Ik vond dat helemaal niet erg. Zo moest het zijn. Nieuwe start.

Plotseling schoot het mesje uit. Het was het begin van de middag, en ik zat op de vloer van mijn kamer te prutsen met een snoer van een lamp, dat ik wilde verlengen. Doorsnijden, dan een stuk snoer ertussen, vastmaken. Fluitje van een cent. Maar als je slechts een aardappelschilmesje als gereedschap hebt wordt het toch nog een lastig klusje. Zeker voor iemand met twee linkerhanden, zoals ik. Door een onvoorzichtige beweging sneed het mesje opeens in het topje van mijn linker middelvinger. Het deed niet echt pijn, maar het was een diepe snee. Meteen begon het bloed flink te stromen. Gelukkig had ik binnen een paar seconden een theedoek te pakken, die ik er tegen aan drukte. Maar het bloeden stopte niet. De witte theedoek werd snel roder en roder. Even helder denken. Wat te doen? Ik had nog geen huisarts hier in Nijmegen, en wist ook niet waar hier de huisartsenpost of het ziekenhuis was. En mijn huisgenoten waren niet thuis. Ik pakte mijn telefoon en probeerde mijn zus te bellen. Het duurde even voordat het lukte, want ik had maar één hand beschikbaar, die ik eigenlijk nodig had om de theedoek goed om mijn vinger te drukken. Toen het gelukt was, kreeg ik Elise nog niet aan de lijn, want die had haar telefoon uit staan. Dan maar haar huistelefoon. Robert nam op.
“Nee, Lies is er niet. College. Ik ben de enige hier nu. Kan ik iets doorgeven of zo?”
Ik vertelde wat er aan de hand was. Hij vroeg:
“Is het pijnlijk?”
“Nee, valt mee.” Even was het stil. Toen zei hij:
“Er is een geluk bij dit ongeluk. Emily werkt nu op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Als een soort afsluiting van haar studie geneeskunde of zoiets. Misschien kun je daar terecht. Normaliter moet je daar nogal lang wachten volgens mij, maar misschien kunnen we iets regelen, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik breng je er wel even naartoe.”
“Heb je zelf niks te doen dan?”
“Ja. Ik moet even een gewonde, die niet weet waar het ziekenhuis is, daar naar toe brengen. Zie je over twee minuten.”
“Eh, ok, tot zo dan.”

Ik pakte mijn portemonnee, wikkelde de theedoek nog eens stevig om mijn vinger, en liep alvast naar beneden. En inderdaad: binnen twee minuten kwam hij aan fietsen.
“Hoi, spring maar achterop. Het is vlakbij.”
“Hee, als het niet ver is, kan ik wel lopen hoor.”
“Jongen, accepteer de hulp nou maar.”
Ik glimlachte een beetje en stapte op de bagagedrager. Mijn ‘slechte’ hand hield ik tegen me aan. Zo ging het wel. Maar bij de eerste bocht viel ik bijna, al fietste Robert rustig. Hij had het door, en zei:
“Hou je goed vast hoor. Straks donder je eraf en raak je ernstiger gewond.”
Hij pakte met zijn rechterhand die van mij, en legde hem tegen zijn buik. Vervolgens ging hij wat sneller fietsen, zodat ik me wel stevig móest vasthouden. Zwijgend zocht Robert zijn weg naar het ziekenhuis. Ik zat te hopen dat ik straks niet lang hoefde te wachten. En dat het niet gehecht hoefde te worden, al vreesde ik van wel. Een bagagedrager is bovendien niet de meest comfortabele zitplaats die er is. Toch voelde ik me prima in orde, zo met Robert op de fiets. Hij had niet getwijfeld toen ik belde, maar gewoon de beste oplossing bedacht, en die waren we nu samen aan het uitvoeren. Behulpzaam en praktisch ingesteld. Fijne eigenschappen. Onder mijn hand bewoog zijn buik een beetje bij elke duw die hij de trapper gaf. Dat ik hem stevig vast hield, was niet alléén maar omdat ik bang was om te vallen. Ik deed het ook omdat het zo vertrouwd voelde. Idioot eigenlijk. Ik kende hem helemaal niet goed.
“Pas op, nog één verkeersdrempel!” waarschuwde Robert.
Ik drukte me nog steviger tegen hem aan, terwijl hij de drempel nam.
“Kijk, daar is het al,” wees hij.

De wachtkamer van de spoedeisende hulp zat niet vol, maar we moesten wel even wachten.
“Maar ik heb Emily net al gebeld, en die zou proberen te regelen dat je snel aan de beurt bent. Ze zal zo wel komen denk ik,” zei Robert.
“Oké, dank je wel he. Voor alles. I owe you. Big time.” En ik stak mijn gezonde rechterhand toe.
“Ik ga niet weg hoor. Je moet straks ook nog terug naar huis.”
“Ah, joh, dat is heel aardig van je, maar dat hoeft echt niet. Ik kan de weg nu wel vinden, en het is echt niet zo ver lopen.”
“O, je wil me weghebben? Lekker dankbaar ben jij.” Ik keek hem verschikt aan. Zijn ogen glinsterden guitig. “Geintje. Maar ik blijf dus wél.”
Daar kwam Emily al aan. We mochten met haar mee lopen naar een klein kamertje. “Zo, laat maar eens even zien.”
Ik haalde de theedoek weg. Het bloedde nog steeds, maar niet meer zo erg als een half uur daarvoor. En het hoefde niet gehecht te worden. Emily pakte de vinger zorgvuldig in verschillende lagen verband. Ik moest het gewoon rust geven, en over een week mocht het verband eraf. “Maar dat doen we wel gewoon bij mij thuis of zo.”
“Ontzettend bedankt, Em,” zei ik.
“Graag gedaan hoor. O trouwens, ik weet niet of je je verzekeringspasje bij je hebt, maar laat dat maar zitten. Dat is zo’n gedoe. Het is wel goed zo. Verder nog vragen?”
“Nee. Zo ingewikkeld is het niet.”
“Je vinger is nu wel ingewikkeld. Sorry, dat was het flauwste grapje van vandaag. Hee, jongens, ik moet weer door. Het is nogal druk. Succes ermee he!”
“Ja, nogmaals dank,” zei ik, terwijl ik haar een hand gaf.

Terwijl Robert zijn fiets van het slot haalde zei hij: “Goede contacten hebben is cruciaal in het leven. Dat wordt hier maar weer bewezen.”
Ik lachte. “Klopt. Een bijna-arts én een behulpzame jongen met een fiets. Die contacten wil ik wel houden.”
“Heb je nog verplichtingen vandaag?”
“Nee. Ik had, behalve klooien met electriciteitssnoeren, niks gepland.”
“Nou, stel dat dan maar even uit he. Zin om bij ons wat te drinken?”
Ja, daar had ik wel zin in. Dus weer samen op de fiets, op weg naar de Zolder. Robert fietste véél sneller dan daarnet. En hield weinig rekening met de kleur van de stoplichten onderweg. Ik hield me stevig vast, met beide handen nu. Dat móest wel. En blijkbaar vond hij het niet vervelend. Ik dacht even aan Jesse. Waren alle jongens hier zo makkelijk in dit soort dingen? Dat was de afgelopen jaren in Ede wel anders geweest. Veel van mijn klasgenoten daar vonden het zelfs al ongemakkelijk om in dezelfde kleedkamer als ik om te kleden. En iemand met twee handen stevig vastpakken, achterop de fiets? Uit den boze was het.
Maar ja, nu gaf Robert me geen keus, met deze snelheid. Eigenlijk was het behoorlijk gevaarlijk, maar ik vond het heerlijk. Het manouvreren, de snelheid... “Hé, doe eens rustig, verdorie!” riep een oudere dame op een fiets, die wél netjes wachtte voor het rode stoplicht. Ik voelde aan zijn buik dat Robert grinnikte. Even later keek een man verbaasd om, toen we in volle vaart over het trottoir reden. Dat voetpad was zo breed, dat de man ongestoord zijn weg kon vervolgen. Gek was dat: gedurende deze minuten gingen we buiten alle regels en gebaande paden, maar waren niemand tot last.
Net toen ik dacht dat Robert in volle vaart lángs zijn huis zou stuiven, remde hij maximaal, en zo beëindigden we in slip onze tocht. Hij zette zijn fiets met verbazingwekkende kalmte op slot, en keek me licht triomfantelijk aan. Ik bracht uit: “Jezus, wat een dodemansrit.”
Met een enorme smile op zijn gezicht zei hij: “Net hield ik me in, met een gewonde achterop, maar nu ik wist dat het wel goed met je ging, fietste ik zoals ik altijd fiets. Wen er maar aan, als je nog eens achterop wilt.”

In de woonkamer van de Zolder zaten Elise en Paul. Zo te zien net terug van college, want hun tassen stonden naast hen, en ze hadden allebei een nog bijna vol glas cola in hun hand. Elise zag mijn vinger, en vroeg: “Wat is er met jou?”
Samen vertelden Robert en ik het hele verhaal.
“Oh, dus dáárom had je me gebeld. Ik heb je nog terug gebeld, maar toen was je dus al naar het ziekenhuis,” zei Lies.
Ik voelde in mijn broekzak. Geen telefoon. Die lag dus nog op mijn kamer. Vergeten, in al het gedoe.
“Ik vat het even samen,” zei Paul. “Martijn heeft een probleem, en uiteindelijk biedt een huisgenootje van zijn zus de helpende hand. Het huisgenootje dat zelf nóóit ergens hulp bij wil. En dan heeft die persoon een “bijzondere” band met het meisje, dat in dit speciale geval prima van dienst kan zijn. Ik zeg: ideale situatie. En nu ga ik nog even proberen te studeren.”
Terwijl hij opstond van de bank en de kamer verliet, overdacht ik zijn tekst. Bij ‘bijzondere band’ had hij een héél duidelijke knipoog gedaan richting Robert. Hoe zat dat? Daar hoefde ik maar enkele seconden over na te denken, want toen zei mijn zus: “Het is geen geheim toch? Robert en Emily hebben een tijdje iets van een relatie gehad. Maar die jongen hier durft het woord ‘relatie’ niet in de mond te nemen of zoiets.”
Ik keek naar Robert. Die dacht na. En zei toen: “Ik formuleer het zo: we hebben een tijdje gekeken of het wat zou kunnen worden. Dat bleek niet het geval, en toen zijn we verder gegaan als vrienden en huisgenoten.”
“O, wat formuleer je het weer keurig,” zei Lies.
“Ja, en dat is de officiële lezing, en die klopt. Vraag maar aan Em.”
“Oké, serieus: ik denk dat het zo inderdaad wel klopt,” bevestigde Lies.
“Wanneer speelde dat dan?” vroeg ik nieuwsgierig.
Samen kwamen ze tot de slotsom dat het vijf maanden, twee weken, en negen dagen geleden moest zijn geweest, dat het weer “gewoon” een vriendschap werd. Lies wist het preciezer dan Robert, wat ik heel apart vond.
“Ach,” zei Robert, “Ik ben allang blij dat we daarna weer gewoon vrienden konden worden. En ik hoop dat dat nog heel lang zo blijft.”
Lies keek naar mij, met haar voor mij zo bekende bezorgde-zus-blik. Inderdaad, ik dacht waaraan ze dacht dat ik dacht. Opeens wilde ik weg. Kom op, hou je groot. Neutraal reageren, en dan hopen op een ander onderwerp:
“Mooi dat jullie dat kunnen. Trouwens, is er misschien nog iets op tv?”
Lies zette de televisie aan. Mooi zo. Een uur lang zaten we met z”n drieën naar Discovery Channel te kijken. Iets over haaien. Maar het maakte mij niet uit waarover het ging. Ik zat hier wel weer goed. Na het programma bedankte ik Robert nog eens, en liep langzaam terug naar mijn eigen kamer.

Die avond belde mijn zus. “Je keek moeilijk, en je deed raar, toen het vanmiddag over vrienden-na-liefde ging.”
“Jij ziet dat soort dingen ook echt áltijd, bij mij.”
“Daar ben ik je zus voor he. Maar nu was het wel heel duidelijk hoor. Robert had namelijk ook in de gaten dat je maar al te graag een ander onderwerp aansneed. En net vroeg hij aan mij waarom je dat deed. Ik heb maar gezegd dat ik dat niet wist. Maar wat ik je wilde vragen: is dat ene eigenlijk nog steeds een geheim?”
“Nee, een geheim niet, maar ik heb gewoon zelf niet zo’n zin om het erover te hebben, met iemand die ik maar een klein beetje ken.”
“Oké, prima. Komt nog wel een keer. Heb ik nog maar één vraag: slijt het?”
“Ja, het slijt. Ik denk er steeds minder aan.”
“Gelukkig.”
“Lies?”
“Ja?”
“Dank je wel.”

Ik had mijn telefoon nog niet neergelegd, of hij rinkelde opnieuw. Jesse. De volgende dag hadden we pas om half vier een hoorcollege, en we lagen allebei goed op schema met studeren, dus stelde hij voor om een biertje te gaan pakken. Ik vond het prima. Jesse woonde nog steeds in zijn ouderlijk huis in een dorp buiten Nijmegen, dus hij moest een flink stuk fietsen. Na een half uur ontmoetten elkaar we bij mij thuis. In de tussentijd had ik ook mijn ouders even gebeld, en hen geïnformeerd over mijn vinger-ongelukje. Natuurlijk reageerde mijn moeder weer met die enorme bezorgdheid die ik van haar kende. Aan de ene kant een beetje vervelend, maar in dit geval kon ik het goed begrijpen. Aan het einde van het gesprek zei ze: “Ik vind dat je het goed hebt opgelost. Ik ben trots op je.” Toch leuk om te horen.

Toen we elkaar ontmoetten zag Jesse natuurlijk meteen mijn ingepakte vinger. Dus moest ik wéér het hele verhaal vertellen, terwijl we rustig naar een café fietsten. Geen gedans vanavond, maar een bruine kroeg, zo hadden we besloten. Gewoon gezellig ouwehoeren. Dat wij twee dat goed konden met elkaar, was we vanaf het eerste moment van de introductieperiode duidelijk. Ook nu was het gezellig en relaxed. Na een tijdje kwam er een jongen naar ons toe. Ik moest twee keer kijken, maar toen herkende ik hem als de jongen die ik tijdens de introductie had ontmoet, op die avond dat Marije aan de kant was gezet door haar vriendje. Edward heette hij. Hij en een vriend wilden een potje triviant spelen, en hij vroeg of we misschien mee wilden doen. “Met z’n tweeën vinden we het nogal saai.” Jesse en ik besloten mee te spelen.
Die vriend van Edward bleek David te heten, en met z”n vieren speelden we een potje triviant. En toen nog een potje, en toen nog één. Dit min of meer toevallig samengestelde gezelschap bleek ongelooflijk aan elkaar gewaagd in dit spel. Het werd gezelliger, we raakten meer aangeschoten, en het werd later en later. Het liep tegen half twee toen ik voorstelde: “De laatste nu? Om het af te leren?”
“Eh...” twijfelde Jesse, “ik moet ook nog naar huis fietsen he. Dat jullie nou allemaal vlakbij wonen...”
“Dan blijf je toch bij mij slapen?” vroeg ik, iets te gretig naar mijn gevoel.
“Ja, dat zou dan wel fijn zijn. Geen probleem?”
“Nee joh, ik heb je al eens een week lang getolereerd, dus één nachtje moet lukken lijkt me. En morgenmiddag hebben we alleen hoorcollege, dus je hoeft volgens mij niks van thuis te hebben. Toch?”
Dat was geregeld. Ruim een uur later reden we naar mijn kamertje.
“Willen je ouders trouwens niet weten waar je bent?” vroeg ik.
“Nee, die zijn niet thuis. Ze zitten in Engeland nu. En trouwens, het maakt ze ook weinig uit waar ik slaap hoor. Als ik straks maar studiepunten haal, vinden ze alles best.”
Dat leek me erg relaxed. Als ik nu nog thuis had gewoond, hadden mijn ouders juist op elk moment willen weten waar ik uithing.

Nadat we voor hem een slaapmatje en een slaapzak hadden gevonden, kleedden we ons uit tot aan onze boxers en gingen erin liggen. “Vreemd,” zei Jesse, “ik heb vandaag best veel gedaan, en ben volgens mij aardig dronken, maar ik ben niet moe.”
“Ik ben volgens mij minder dronken dan jij, maar heb niet de energie om erover na te denken of ik moe ben.”
Ogen dicht. Slapen zou nu wel verstandig zijn. Al die andere dingen van de afgelopen dag passeerden in mijn hoofd. Mijn onhandige actie met het mesje, de fietstochtjes achterop bij Robert, de kundige hulp van Emily, mijn ongemakkelijke gevoel in de Zolder, omdat het ging over de vriendschap die er tussen die twee huisgenootjes nog steeds was... en de enorm gezellige avond met Jesse en die twee trivianters. Jesse. Leuke gozer, goede vriend. Nu een meter van me af, in mijn slaapzak. Pfff, wat een drukte in het hoofd. En toch doezelde ik een beetje weg, terwijl de gedachten door flitsten. Daar was Jesse’s gezicht weer. Nu vlakbij. Maar wacht: nu was het écht vlakbij. Ik had mijn ogen dicht, maar ik zag zijn gezicht. Of nee, ik voelde het. Dat kon toch niet? Ik deed mijn ogen half open. Ja, Jesse’s gezicht, dat klopte dus. Ik was meteen weer half wakker. Ik hoorde hem zeggen: “Fijn, dat ik bij je mag blijven slapen.” Maar dat zei hij niet echt. Dat had hij namelijk al een kwartier eerder gedaan. Nu zei hij niets, hield zijn gezicht vlakbij het mijne, en ik kreeg even de tijd om te ontdekken dat hij over me heen gebogen lag. Of zat. Nee, ik voelde een been van hem tegen een been van mij. Met het dekbed ertussen, dat wel. Hij lag half over me heen. Toen ik eindelijk weer enigszins helder was, keek ik in zijn ogen. In het weinige maanlicht probeerde ik te peilen wat er precies in die ogen zat. Maar ik kreeg er de tijd niet voor. Hij kuste me. Natte lippen. Kort, snel. Keek me toen weer aan. Deed het nog eens. Nu gaf ik wat tegendruk. Als vanzelf. Instinct denk ik. En ook de rest ging op die manier. Alsof het allemaal een logisch gevolg was van het voorafgaande. Een natte, losse zoen, twee tongen om elkaar heen, Jesse’s hand tegen mijn schouder, toen de rand van het dekbed vastgrijpend. Al snel lagen we allebei in mijn bed, hij bovenop mij. Hij steunde nog wel op zijn knieën en handen, zodat onze lijven op korte afstand van elkaar bleven. Hij pakte mijn rechterhand, legde die tegen zijn buik, toen tegen zijn borst. En fluisterde toen: “Kom, voel me dan. Raak me aan.” Dat was alles wat ik nodig had, om mijn instinct weer de vrije hand te geven. Ik streelde hem. Liet mijn hand over dat harde lichaam gaan. Het lichaam dat ik inmiddels al zo vaak had gezien. Regelmatig had ik erover gefantaseerd hoe het zou zijn om er een hand tegenaan te leggen. Nu kon het, en hij wilde het. Over het waarom van dit hele gebeuren dacht ik niet meer na. Er was slechts het moment. Opnieuw keek ik hem aan. Niet dat ik nog wilde inschatten wat hij dacht, voelde of wilde. Ik wilde slechts zien hoe hij zou kijken als ik die volgende stap nam. Ik raakte zijn boxer aan, voelde dat hij hard was. Ik kneep even. Er ging een siddering door zijn lijf. Maar toen pakte hij mij hand weer vast, begeleidde deze naar de achterkant van zijn boxer. Ik kneep zachtjes in zijn kont. Hij liet zich zakken. Onze erecties tegen elkaar aan, met twee dunne stukjes stof ertussen. Jesse duwde zijn onderlichaam naar voren. Snel, hard. Toen nog eens, dit keer nog iets steviger. En nog een keer. Zijn gezicht legde hij tegen mijn hals, terwijl hij doorging met zijn ritmische bewegingen. Het zal maar een paar minuten hebben geduurd. Toen beet hij zachtjes in mijn oor en kreunde ongecontroleerd. Ik voelde dat hij ontlaadde. Ik zocht toen met mijn hand zijn kont, duwde er even flink tegen. Hij begreep het. Hij duwde nog een keer. En nog eens. Er was nu niet veel meer voor nodig. Met een diepe zucht kwam ik klaar. Meteen rolde Jesse van me af. Dat was het laatste wat ik voelde, voor ik wegdroomde.

Toen ik wakker werd, lag ik weer alleen in bed. Een stukje beneden me zag ik Jesse liggen. Hij sliep. Op het matje, in de slaapzak. Alsof er niks was gebeurd. Ik keek naar de klok: kwart over acht pas. Maar ik was klaarwakker. Ik stapte over Jesse heen, en ging douchen.
Wat was hier aan de hand? Hij had vannacht al het initiatief genomen. Ja, hij had gedronken. Meer dan ik, ik elk geval. Maar dat was niet genoeg, om dit te verklaren. Terwijl het warme water over me heen stroomde, kwamen alle verklaringen wel even voorbij. ‘Hij was dronken, en had gewoon behoefte aan bevrediging’ was er één. ‘Hij wil me’ was een ander. En alles daar tussen in was wat mij betreft ook mogelijk. Hier kwam ik nooit uit. Bovendien: wat vond ik er eigenlijk zélf van? Was het lekker? Ja. Was hij lekker? Zeker weten. Was ik verliefd? Tot nu toe dacht ik van niet. Nu wist ik dat niet zeker. Maar zoiets verandert toch niet, door één leuke ervaring?
Toen ik, verfrist en aangekleed, mijn kamer binnen kwam, knoopte Jesse net zijn tweede schoenveter dicht.
“Hoi, ik ga toch maar even langs huis. Ik haal even mijn aantekeningenblok op. Tot vanmiddag he.”
Voordat ik überhaupt kon nadenken over een antwoord, gaf hij me een hand. Hij keek me niet aan toen hij “sorry” zei. En weg was hij. Wat hij had gezegd, was onzin. Het enige wat hij nodig kon hebben voor dat college was een pen en wat schrijfpapier. Alsof ik dat niet had. Ik ging hem niet achterna. Dit moest even tijd hebben dacht ik.

Jesse was niet bij het college. Dat had ik al gedacht. Marije was er wél, en zei in de pauze:
“Tjonge Tijn, wat zie je er belabberd uit. Slecht geslapen?”
“O dank je. Wat ben je toch complimenteus.”
“Ik ben eerlijk. Ik schatte in dat we elkaar nu goed genoeg kennen om gewoon eerlijk te kunnen zijn.”
“Je hebt gelijk. En je had het goed gezien: ik heb slecht, of in elk geval kort, geslapen. Ben nog even naar de kroeg geweest met Jesse, en dat werd iets later dan gepland.”
“Dan had je toch kunnen uitslapen?”
“Ja, dat had gekund, maar dat lukte niet. Ik was vroeg wakker. Weet niet waarom.”
“Nou, Jesse is er niet, dus die is volgens mij helemaal niet wakker geworden. Dus wat dat betreft doe jij het goed,” lachte ze.
“Tja, hij had iets meer gedronken dan ik. Misschien is dat het.”
Dat leek me genoeg informatie voor nu. Aan de andere kant: we kenden elkaar nu inderdaad behoorlijk goed. En Marije was een echte vriendin geworden. Dat wist ik al eerder, en toen had ik besloten om eens een keer serieus met haar te spreken. Zij mocht, of nee, zij móest het weten.

Na het college zaten we met z”n tweeën op een muurtje vlakbij de universiteit. Vooral om aantekeningen uit te wisselen. Over twee weken begon immers onze eerste tentamenweek, en Marije en ik namen dat serieus. Dat was ook de reden dat we er snel uit waren. We hadden ongeveer hetzelfde op papier staan en hadden allebei al veel kennis in ons hoofd zitten. Dus er was niet veel uit te wisselen. Ik keek om me heen: veel mensen hier. Maar nu moest ik het haar toch écht eens gaan zeggen. Dus stelde ik voor: “Hee, mede omdat het zo mooi weer is, maar vooral omdat het zo lekker weer is: zin om een eindje te gaan fietsen?”
Ze proestte in lachen uit. Toen zei ze: “Sorry, maar het is zó grappig als je zóiets simpels zó ingewikkeld zegt.”
“Ja, ik kan er niks aan doen. Heb ik van mijn vader volgens mij. Ik spreek bijna altijd in correct, en tevens juist, algemeen beschaafd nederlands. En een beetje formeel dus. Corrigeer me maar als het irritant wordt, hooggeachte mejuffrouw van Bakel.”
“Haha. Ik vind het wel leuk hoor. En ik ga graag een eindje met je fietsen. Als jij de route maar bepaalt, want ik ken de weg nog niet echt hier.”
Tja, ik ook niet eigenlijk. De stad Nijmegen kende ik wel een beetje, maar de omgeving? Geen idee. Maar toen we op weg gingen, en ik niets anders dan mijn gevoel volgde, kwamen we na tien minuten, net buiten de grens van de bebouwde kom, in een bossig gebied terecht. Ik bepaalde hoe we reden, al wist ik net zo weinig van deze omgeving als Marije.
Een grindpad aan de rechterkant van de weg trok mijn aandacht. Dat zag er rustig en verlaten uit. Gokje nemen. “Hier naar rechts,” zei ik, op een toon alsof ik precies wist waar dat paadje heen zou gaan. Na tweehonderd meter vond ik een plek die me beviel: een grasveldje, zonder mensen of koeien erop. Ik stelde voor: “Kom, we gaan even zitten.”
“Ziet er goed uit. Knap hoor: je weet geen reet van de omgeving, en toch weet je het fijnste plekje te vinden. Mijn welgemeende complimenten, geachte heer. Om in jou formuleertrand te blijven.”

We zaten een paar minuten in stilte te genieten van het nazomerse zonnetje, toen ze vroeg: “Jij hebt een plan, he? Je wil me spreken. Toch?”
Ik was opgelucht dat ze dat door had. “Ja, klopt. Ik wil je iets vertellen. En ik denk dat je wel een beetje weet waarover het gaat.”
“Ja. Dat moet over die jongen gaan. Die ene, van wie je nog steeds houdt. Eerlijk gezegd vraag ik me best vaak af hoe dat zit. Toen ik het aansneed, op de fiets, na dat veel te drukke feest, was je zó geraakt.”
“Ja.”
“Waarom dan?”

Ik besloot om het maar niet meer over die reactie van mij te hebben. Ik ging nu gewoon een paar feiten vertellen. Maar zien of ze het begreep. Beginnen bij het begin. Ik begon te vertellen. Hoe lang ik al wist dat ik op jongens viel. Hoe lastig ik het vond om dat te vertellen. En hoe Jeroen, één van mijn beste vrienden, de eerste was die het mij recht op de man af vroeg. Ik ontkende. Hij vroeg het me opnieuw, een paar weken later. “Waarom vraag je dat steeds?” vroeg ik. Zijn antwoord was duidelijk: “Omdat ik je leuk vind.”
Ik wist het niet van hem. Maar ik hoefde niet meer na te denken. Hij vond mij leuk? Het maakte mij, op dat moment, weinig uit. Ik wilde gewoon vertellen hoe het zat. Zeker aan hem. Ik vertrouwde hem volledig. Binnen een paar seconden zei ik: “Ja, ik ben homo.” Stilte. “En nu?” voegde ik er aan toe.
“Zullen we zoenen?” Dat was zijn enige reactie. Op de één of andere manier gaf hij me het gevoel dat ik verder niks moest zeggen of vragen. We zoenden. Zacht, soepel, als vanzelf.

“Wat mooi. En toen?” vroeg Marije.
“Ik kreeg vertrouwen. Heel snel kreeg ik het vertouwen om mij ouders te vertellen dat ik zo was. Jeroen gaf me dat vertrouwen, hoewel we toen niet echt een relatie hadden. Nóg niet althans. In ieder geval: mijn ouders vonden alles prima. Mijn moeder zei dingen als: als je maar gelukkig wordt. En: ik hou van je. Cliché’s tot-en-met, maar ik genoot op dat moment van die woorden.”
Even rust. Mijn woorden kiezen. Ja, dit ging goed.
“In die tijd kregen Jeroen en ik een relatie. Het voelde als het paradijs op aarde. Blijheid all-over. We genoten. En toch ging het na een maand fout. Ik vertel je nog wel eens waarom, als je dat wil weten.”
Ik keek naar Marije. Ja, dat wilde ze weten. Maar daar ging het nu niet om.
“Wat is er dan, waarom je er nog zo mee bezig bent?” vroeg ze.
“Wacht, ik vertel eerst dit: we werden, na de breuk, weer gewoon vrienden. Echt: mijn beste vrienden zeiden: het lijkt alsof jullie elkaar nét kennen. Maar ik bleef me afvragen of ik een kans had gemist en zo. Ik was er niet klaar mee. Niet omdat ik verliefd was, denk ik. Maar gewoon omdat ik hem interessant vond. Hij durfde alles. Het leek alsof hij nergens over na dacht, terwijl ik beter wist. Hij was onbezonnen en berekenend tegelijk.”
Ze zei niets terug. Ze wachtte. Precies wat ik hoopte. Nu maar zeggen. Proberen om mijn normale stem te behouden. Niet dat gejank. Dat lukte, toen ik zei:
“Vier maanden werd Jeroen aangereden, toen hij op zijn fiets zat. Hij is ter plaatse overleden.”

Gesloten