Bosbessen plukken (deel 15)
De tenten braken we op. Het doel, een echte camping, lag een stevige dagwandeling verderop.
Frank kleefde niet aan mij. Soms was ik hem kwijt. Een beetje geleidelijk en onopvallend maakte hij met iedereen kennis. Hij had iets minzaam. Het gaf me voldoening te zien hoe snel hij zich in onze groep integreerde.
We hadden stappen met een vracht op je rug onderschat. Vijfentwintig kilometer per dag is voor een negentienjarige geen probleem maar toch erg veel met gewicht op de rug.
De camping had geschikte faciliteiten. Ze bezat een zwembad vol joelende kinderen. Wij opteerden daarom voor zwemmen in de rivier. Niets is beter dan je vermoeidheid afwerpen in de koelte van een Ardense rivier.
Niets is leuker dan bevrijd van de examens te stoeien met leeftijdsgenoten.
Er stonden behoorlijk wat caravans op de camping. We hadden de voor tenten gereserveerde weide bijna voor onszelf. Ons groepje tenten stond nietig op het te grote netjes gemaaide grasveld.
De avond brachten we door bij de vuurplaats. Een paar Deense jongens op fietstocht sloten zich bij ons aan.
Samen zitten rond het vuur, praten en wat in de vlammen staren, meer had het niet om het lijf. De Denen betekenden een meerwaarde. Ik zag Ria tegen Johan leunen. Ik wilde dat graag bij Frank doen of gewoon zijn hand in de mijne nemen. Het stak me dat dat niet kon.
Hoe zou ik mijn jeugd overdoen, bedenk ik soms. Ik zou minder voorzichtig zijn. De tijdsgeest was anders toen. Het taboe zat in die tijd niet enkel bij de buitenwereld maar ook bij mezelf ingebakken.
Op dat moment was ik smoorverliefd. Ik zou het van de daken kunnen geschreeuwd hebben. In plaats daarvan gedroeg ik me ingehouden. Zou het beter geweest zijn zonder de remmingen van toen?
Ik kroop in de tent behaaglijk tegen Frank aan, zoals de nacht voorheen lepeltje maar nu in spiegelbeeld met mijn knieën in zijn knieholtes.
Moe genoeg om te slapen en met de intentie om Frank gerust te laten, lukte het me om in dromenland te verzeilen. Heerlijk vond ik het om gewekt te worden door de ochtendzon met Frank nog steeds tegen me aan. Ik beroerde de zachte huid van zijn buik zonder hem te wekken. Het was hoogzomer in de zomer van ons leven.
Toen ik de rits van de tent opende, bleek ik de eerste te zijn die zijn hoofd buiten stak.
Een vleugje dauw op het gras gaf de vroege ochtendlucht een koele frisheid, die beloofde te verdwijnen met de warmte van de dag.
Overdag waren we onderweg. We wandelden, praatten, lachten en zongen. We wandelden op dat moment samen met Ria en Johan.
Eén van de gesprekken onderweg ging over 'op iemand vallen'. Ik had het verschil in lichaamslengte tussen Johan en Ria aangehaald. Dertig cm of meer leek me soms onpraktisch.
'Lichaamslengte speelt natuurlijk niet mee als je voor iemand kiest.' haastte ik me te antwoorden.
'Jullie passen heel goed bij elkaar en precies even groot. Hoe zijn jullie op elkaar gevallen?' merkte Johan op.
Ik was ontnuchterd. Johan maakte voor de tweede keer een opmerking over ons twee, deze keer geen suggestieve meer. We waren duidelijk ontmaskerd.
'Hoe ben je erachter gekomen?' vroeg ik geschrokken, de vlucht vooruit nemend.
'Geraden.' zei Ria. 'Zo moeilijk is dat niet. Je hebt me verteld dat je kennis hebt. Jullie zijn meer dan vrienden, je ziet dat gewoon. Het is niet voor niks dat Frank hier met ons mee is.'
Ergens was het geruststellend dat het Ria en Johan waren die het doorhadden van ons. Ik vroeg hen dit onder ons te houden. Frank hield zich afzijdig tijdens het gesprek.
'Je mag op je twee oren slapen.' suste Johan.
'Het moest ervan komen. Vind je het echt erg dat het geweten is van ons?' wilde Frank weten 's avonds in de slaapzak.
'Ik wil gewoon een leuke vakantie met zo weinig mogelijk onrust. Voor jou is het gemakkelijker. Jij bent een buitenstaander.'
'Ben ik een buitenstaander?'
'Nee, dat ben je niet.' Ik diende hem een verzachtende kus toe in zijn nek om mijn te sterke uitspraak te compenseren.
'Ik ga het niet in jouw plaats vertellen. Johan en Ria weten het van ons. Dat vind ik niet erg. De kogel is door de kerk.'
'Ria is mijn zielsverwant. Als ik geen homo zou zijn, dan zouden Johan en ik concurrenten zijn. Johan heeft me altijd vertrouwd.'
'Omdat je homo bent.'
'Dat kon hij niet weten.'
'Goed dat ze het weten. De rest zal volgen.'
'Nee. Ik ga de grote klok niet luiden. Ze gaan het mogelijk ooit allemaal weten. Maar we zijn ook niet verplicht het te verkondigen.'
Frank drong niet meer aan.
Misschien gedroeg ik me koppig. Ik deed Frank tekort door niet officieel onze relatie te bevestigen.
In elk geval had hij gelijk: De kogel was door de kerk. Ik had vrede met de reactie van Johan en Ria. Die was me veel waard.
We sliepen twee nachten op een hooizolder samen met de leiding van de jeugdbeweging waar Lieven in leiding stond.
Onder het zwakke schijnsel van een zwakke lamp keek ik naar mijn vrienden, dankbaar om bij deze groep te horen. Onze slaapzakken ontkoppelden we voor één nacht, spijtig maar vanzelfsprekend in ons geval.
Ik keek een beetje jaloers naar de koppels van ons gezelschap die, weliswaar fatsoenlijk, dicht tegen elkaar aan lagen.
Tussen de zolder van de boer en onze laatste slaapplaats lagen weinig kilometers.
De lucht werd reeds in de voormiddag heiig. Er hing onweer in de lucht, mogelijk de afsluiter van een zomerse periode. De camping bezat opnieuw een zwembad. We arriveerden voor de middag. Nog voor het opzetten van de tenten sprongen we in het water, naar verkoeling zoekend.
Omdat ik meer zin had in luieren, hees ik me uit het zwembad om toe te kijken hoe Frank en de rest vol overgave waterpolo speelden.
Geert, de vriend van Ellen, zette zich naast me op de rand, de voeten in het lauwe water.
Frank gebaarde stralend naar ons om mee te doen: 'Allé , komaan.'
Ik gebaarde dat ik liever bleef zitten en ook Geert ging niet te water.
'Het is mooi om zien hoe goed Frank zich voelt.'
'Dat vind ik ook.'
'Ik heb een broer...' zei Geert.
'Ik heb geen broer.'
'Dat is niet wat ik wil zeggen.'
Omhoog