BLANCO
Een verhaal van Lucky Eye
Disclaimer:
Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.
DEEL 2
Hoofdstuk 22
Als Maarten de gang op komt, staat Sam hem op te wachten.
“Wat is er, Maarten?”
“Hoe bedoel je?”
“Nou… Je doet vreemd. Raar. Anders,” corrigeert ze zichzelf omdat ze weet dat ze het woordje raar eigenlijk niet zou moeten gebruiken. Maarten haalt zijn schouders op en wil verder de gang oplopen. Zijn zus pakt hem echter bij zijn schouder beet en draait hem naar zich toe. “Zeg iets, Maarten. Je bent niet eerlijk.”
“Ach, doe niet zo moeilijk!” moppert Maarten.
“Nee, Maarten. Net zoals net. Iemand afluisteren, of gaan staan gluren, dat zijn dingen die ik doe. Niet jij! Zo ben je niet!” Even staan ze tegenover elkaar. Zwijgend. “En het voelt niet goed, Maarten. Ik krijg er buikpijn van. Het voelt alsof… alsof… wij niet meer een tweeling zijn.” Maarten voelt nu ineens ook wat ze bedoelt. Als tweeling, ook een twee-eiige tweeling, hoor je bij elkaar. Je bent altijd samen geweest. Je trekt bijna altijd met elkaar op. Ook al heb je soms andere vrienden om mee te spelen, je speelt wel heel erg veel met elkaar omdat een speelkameraadje altijd bij de hand is. Maar wat bedoelt zijn zus nou precies?
“Wil je… praten?” Sam knikt. “Zullen we bij de liften gaan zitten?” Opnieuw knikt zijn zus. Hij pakt haar hand beet en samen lopen ze daar naar toe. Het is een vreemde tijd. Sinds dat met Jasper gebeurd is, lijkt het of alles anders is. Ze zijn vaak in het ziekenhuis omdat ze bij Jasper willen zijn en mam is nooit thuis. Natuurlijk weten ze beiden wel waarom. Mam wil heel graag, heel dicht bij Jasper zijn nu en dat is ook goed. Tante Afie zorgt heel goed voor hen, en pap is ook vaak thuis. Ja, alles is anders. Ze weten dat pap echt een hekel heeft aan het ziekenhuis maar toch… toch blijft hij vaak heel lang bij mam. Goed van hem. Ze horen bij elkaar, toch? Ook op school was het anders maandag. Ze gingen er al vroeg heen. Pap en tante Afie gingen beiden met hen mee. Ze hebben toen eerst gepraat met de directeur, die de leraar van groep 7/8 is, en hun eigen juffrouwen. Afspraken gemaakt. Het belangrijkste was dat daarna in een gesprek met alle kinderen van school de directeur dingen zou uitleggen. Daarna mochten er vragen gesteld worden. Daarna zou niemand er meer over praten met Sam en Maarten. Alleen als zij dat zelf wilden, in bijvoorbeeld een groepsgesprek of alleen met de juf, zou er nog over gepraat worden. De directeur legde alles heel erg duidelijk uit. Er kwamen heel veel vragen en pap en tante Afie beantwoordden die, soms geholpen door de directeur of een van de leraren. Daarna zei de directeur dat alle kinderen die dag een beterschapkaart voor Jasper mochten maken. Dat die dan verzameld zouden worden en dat ze daarna naar het ziekenhuis gebracht zouden worden. Heel erg lief was dat van hem. Maar ja… alles is anders. Ook Sam is anders. Het lijkt alsof ze…
“Ik denk dat ik wel weet waarom je me niet alles vertelt,” begint Sam als ze zijn gaan zitten. “Ik ben lastig, hè?”
“Soms.”
“Vaak genoeg. Laatst nog toen we met mam kleren gingen kopen.”
“Ja, toen deed je moeilijk.”
“Erg moeilijk. Maar daar heb ik dan later ook spijt van.”
“Maar je zegt dat nooit!”
“Laatst wel tegen pap. En ook toen ik niet leuk deed tegen Jasper. Toen had ik er ook spijt van en heb ik sorry gezegd. In dat berichtje, weet je nog?” Maarten knikt. “Maar wat is er nu? Je praat soms ook alleen met mam. Is er iets met haar?” Maarten weet niet goed wat hij moet. Is dit een vraag? Eentje zoals de vraag van Astrid aan zijn moeder. Of… nou ja… hij weet het gewoon niet. En toch, ook weer wel. De opmerking van zijn zus over haar buikpijn heeft ervoor gezorgd dat ook hij buikpijn heeft nu. Hij moet er met Sam over praten.
“Beloof je me dat je me niet uit zult lachen?”
“Erewoord!”
“Ik kan dingen zien.” Als Maarten merkt dat zijn zus meteen wil reageren, steekt hij zijn hand op om haar duidelijk te maken dat hij nog niet uitgepraat is. “Natuurlijk gewoon zoals jij en iedereen maar… ik zie ook dingen die jij niet kunt zien. Zondagavond voor dat er iets met Jasper gebeurde, zag ik hoe er iemand aangevallen en geslagen werd. Toen was nog niet alles duidelijk. Was het niet duidelijk dat het om Jasper ging maar… omdat hij niet thuis was, had ik wel dat gevoel. Pap en mam, en ook Jasper, dachten dat het gewoon een enge droom was, dat ik me zorgen maakte omdat Jasper voor het eerst echt helemaal alleen weg was. En… nou was dat ook wel een beetje zo maar… dat wat ik zag was niet een gewone droom. Later zag ik het nog vaker en vlak voordat het echt gebeurde zag ik het opnieuw. Zag ik hoe het echt Jasper was die geslagen werd.” Sam pakt de hand van haar broer beet. Maarten ziet hoe haar gezicht op huilen staat. “Ja… het was heel erg eng.” Dan blijft hij stil. Heel lang stil.
“Is het net zoiets als mam heeft?” klinkt het dan snifferig. Maarten knikt. “Maar waarom heb je het me niet verteld? Toen.” Maarten geeft niet meteen een antwoord en even later vult Sam het antwoord zelf al in. “Sorry, ik weet het al. Ik ben een plagerd, hè?” Maarten knikt.
“Ik was bang dat je grapjes zou maken. Dat je me gek zou vinden. Een gek.”
“Echt niet, Maarten! Je bent mijn broer! En ik vind jou echt niet gek. Nooit! We zijn een tweeling. We horen bij elkaar. Jij en ik. Altijd!” En dan vertelt Maarten, zonder dat Sam hem erom gevraagd heeft, wat hij nog meer gezien heeft. Eerst het positieve gedeelte. Zijn zus is heel erg blij. Natuurlijk is de hoop, nu Jasper het al meer dan tien dagen volgehouden heeft, gestegen maar het zeker weten is nog beter natuurlijk. “Maar… er is nog meer, hè? Ik zie het aan je ogen. Je kijkt… droevig.” Dan komt ook dat vervelende dat hij over Jasper gezien heeft eruit. Sam vindt het echt vreselijk. Begrijpt heel duidelijk wat het betekent, wat de gevolgen zijn, zo lijkt het. Gelukkig weet Maarten haar toch enigszins gerust te stellen met die allerlaatste beelden van Jasper in de tuin bij Pieter.
“Zo kennen we Jasper,” besluit hij. Sam knikt. “Altijd weet hij van alles iets leuks te maken. Zo is hij. Weet je nog van die ene vakantie vorig jaar toen hij griep had. Toen was hij echt ziek en we zouden allemaal leuke dingen gaan doen. Kon niet. Maar toch hebben we die week heel veel lol met elkaar gehad. We deden alsof Jaspers bed in de kamer een boot was en als hij ’s middags moest slapen van mam, konden we z’n hoofd niet zien omdat over het bovenstuk van zijn bed de indianentent stond.”
“Ja. Zo is Jasper. Gelukkig maar.”
*
Onderweg naar ’t Harde praten Martin en Pieter volop. Ze hebben elkaar de afgelopen dagen goed leren kennen. Hun samenzijn voelt vertrouwd. Natuurlijk praten ze over Jasper. Martin brengt het gesprek echter ook op het voorstel dat Pieter hem deed, en waarover hij later met hem, David en Jan sprak.
“Gisteravond had ik eindelijk eens de gelegenheid om rustig met Marion te praten,” zo begint hij.
“Mis je haar?”
“Ja, heel erg. We zijn een team, weet je. We doen meestal altijd alles samen. Niet alles natuurlijk, maar toch wel heel erg veel. En nu ze vaak in het ziekenhuis is, mis ik vooral het praten samen. Afie is een prima gesprekspartner hoor, daar niet van, maar… ik mis Marion.” Pieter kan het zich heel goed voorstellen. Hij mist Jasper ook enorm. En dan ook vooral het praten met elkaar. Het delen met iemand anders. Als Martin dan verder gaat, moet hij zich losrukken uit zijn gedachten. “Voor het eerst hadden we eventjes tijd voor elkaar. En… toen heb ik haar ook verteld over het voorstel dat je me eerder deed.”
“En?”
“Net als jij, zag ze het probleem van de afhankelijkheid van jou niet.”
“Heb ik toch eindelijk eens een keertje gelijk,” grapt Pieter.
“Ze was heel duidelijk en vind dat ik ervoor moet gaan!”
“Dat is goed nieuws, Martin. Heel erg goed nieuws. Iets dat we de anderen straks ook moeten vertellen.”
Het is rustig op de weg. Een kwartiertje later zijn ze bij de afslag ’t Harde en verlaten ze de snelweg. Onderaan de afrit gaan ze naar rechts en rijden dan vrijwel meteen door de dorpskern heen. Na het bord ‘einde bebouwde kom’ trapt Pieter weer op het gaspedaal maar niet voor lang. In een flauwe bocht staan drie grote kastanjebomen. Meteen daarna slaat hij naar rechts af. Hij kruist het fietspad en rijdt dan een bospad op. Meteen zijn ze omgeven door een dicht bos. Het is er ondanks het prachtig mooie weer aardig donker. Heel langzaam rijdt Pieter verder tot hij, schuin links voor de auto, Martin wijst op het huis van zijn opa en oma.
“Kijk, daar ligt ‘Boschoord’.” Martin kijkt zijn ogen uit. Het is echt een heel mooi geheel. De bloemenpracht in de tuin die ze vanaf deze kant zien, en meteen in het oog springt, is echt geweldig. “De bloemen vallen het eerst op, hè?”
“Ja. Robin en Niels hebben geen woord te veel gezegd over de bloemen van je oma. Het is echt heel erg mooi.” Dan slaat Pieter af naar links. En vervolgens over een echte ophaalbrug en onder een poort door de binnenplaats op.” Pieter parkeert de auto naast de BMW van Jan. “De anderen zijn er al, zo zie ik.”
“Ja, en kijk,” zegt Pieter als ze uitgestapt zijn en hij met zijn hoofd in de richting van het bordes knikt, “de gastheer staat al te wachten op ons.” Als Martin in de aangewezen richting kijkt, ziet hij inderdaad Simeon Kemp Verhaeghe al op het bordes boven aan de trap staan.
“Is dit huis niet lastig voor je opa?”
“Zo met die trap bij de voordeur, bedoel je?” Martin knikt. “Opa heeft zijn eigen ingang hoor. Deze gebruikt hij zelf niet. Maar hij vindt het nog wel stijlvol, zoals hij zegt, om gasten bij de hoofdingang te verwelkomen.” Martin zegt dat hij het begrijpt. Dan lopen ze samen in de richting van de oude man. Leunend op zijn wandelstok staat hij daar. “Geen rolstoel vandaag, opa?” merkt Pieter op.
“Brutale aap! Natuurlijk geen rolstoel! In mijn eigen huis hoef ik dat ding gelukkig lang niet altijd te gebruiken.” Als ze de treden van de trap beklommen hebben, schudt de oude man eerst Martins hand en dan pas die van zijn kleinzoon. Hij weet hoe het hoort. “Maar kom binnen. Het is buiten heel erg mooi weer, ik weet het, maar binnen wordt op jullie gewacht.” In het kleine - nou ja, klein - halletje achter de voordeur wacht iemand van het personeel om hun jassen aan te nemen. Ze wordt netjes aan de bezoekers voorgesteld maar heeft niets te doen omdat ze beiden hun jas in de auto hebben laten liggen. “Dat kreukt dan toch,” moppert Simeon.
“Dat geeft niks, opa. Het is modern spul. Daar komen haast geen kreukels in.”
“Ja, ja. Sprookjes, jongeheer!” Martin glimlacht breed als hij en Pieter achter opa Kemp Verhaeghe het huis in lopen. Pieter knipoogt naar Martin die zijn ogen uitkijkt als ze verder lopen en in een reusachtig grote hal aankomen. Links en rechts gaat een trap naar de eerste verdieping van het huis en hij ziet een traplift. Nu begrijpt hij in elk geval beter hoe de hoofdbewoner zich weet te redden.
In de immens grote woonkamer, met uitzicht op de tuin aan de voorkant van het huis, zitten de anderen al aan de koffie. Martin begroet Astrid, David en Jan en informeert naar de kinderen. Die zijn bij vrienden vandaag, zo blijkt. Zijn schoonzus geeft hij geen hand. Als Jan daar een opmerking over maakt, reageert Martin als volgt: “Die heb ik vanmorgen al heel vroeg gezien en geloof me, dat was geen pretje.” David en Pieter schieten meteen in de lach. Astrid en Afie reageren gespeeld verontwaardigd. Jan is de enige die niets laat blijken. Toch meent Martin dat hij even een glimlach ziet verschijnen op zijn gezicht. “Kom op, zeg!” verdedigt Martin zich, “Ik wordt altijd van alle kanten door jan-en-alleman geplaagd en nu ik het zelf eens een keertje doe, krijg ik dit soort reacties. Afie, je moet er maar aan wennen! Dat krijg ik ook altijd te horen.”
“Het is wel goed met jou, Martin Verhulst! Pas jij maar op!” waarschuwt zijn schoonzus hem.
Ondanks dat de woonkamer groot is, is het toch ook knus. En dat omdat er op diverse plaatsen zithoeken gemaakt zijn. Eentje bij de haard, een vlakbij het raam en een rond de piano. Martin neemt alles nauwkeurig in zijn op. Heel anders dan hij gewend is. In deze woonkamer past zowat de hele benedenverdieping van hun huis, zo meet hij snel. Maar ja… niet belangrijk.
Als Astrid voor de nieuwkomers koffie ingeschonken heeft, neemt David het woord. “Ik heb jullie gevraagd om vandaag hierheen te komen. Natuurlijk had ik ook graag gewild dat Marion hier zou zijn maar, ik weet ook dat dat gewoon niet kan. Heel logisch dat er iemand in het ziekenhuis blijft om bij Jasper te zijn.” Hij kijkt de kring rond en ziet alleen maar knikkende hoofden. “Op dit moment weten we eigenlijk nog steeds heel erg weinig over Jaspers situatie. We weten dat hij slaapt en verder niets. Wel hebben we inmiddels van Gerald begrepen dat, als Jasper uit het ziekenhuis ontslagen wordt, er nog een periode van revalidatie zal moeten volgen.”
“En dat, op grond van wat we nu weten,” vult Astrid aan.
“Ja. En wat we nu weten is dat hij met zijn nieuwe knieën zal moeten leren lopen. Verder is er dan nog het probleem van zijn verwijderde nier. De energiehuishouding is ook iets waar rekening mee gehouden moet worden. Dus als Jasper naar huis komt, zijn er de nodige problemen. Natuurlijk zijn er revalidatiecentra, maar ik heb begrepen van Pieter dat hij zoiets absoluut niet ziet zitten.”
“Zoiets wil ik niet,” erkent Pieter. “Ik denk dat er betere zorg geboden kan worden.”
“Maar hoe?” vraagt Martin.
“Daarom zijn we vandaag hier,” gaat David verder. “Dit huis is heel lang geleden gebouwd als het buitenverblijf van de familie. Corrigeer me alstublieft, opa, als ik het verkeerd zeg maar was dat niet in de vijftiende eeuw?”
“Ja, jongen. Dat klopt.”
“Het bedrijf zat toen in Amsterdam en de familie zocht in de vakanties de Veluwe op vanwege de rust. U bent de eerste geweest die hier permanent is gaan wonen toch?”
“Nee, dat klopt niet. Mijn oma woonde hier vroeger ook al permanent. Ze kon niet tegen de drukte van de grote stad. Mijn ouders woonden wel weer in Amsterdam. En na mijn huwelijk met Suzanna in 1938 zijn we hier heen gegaan. Ver weg van het drukke Amsterdam omdat zij daar absoluut niet wilde wonen.”
“Was het in de oorlog niet een opvangcentrum?” vraagt David naar de bekende weg.
“Volgens mij stel je me vragen die je zelf ook kunt beantwoorden, David Tuinstra!”
“Ja, opa, maar ik vind het juist fijn als u het vertelt. Het is tenslotte uw huis.”
“Maar als ik het vertel dan schieten we niks op, hè! Jullie weten allemaal, behalve dan misschien Afie en Martin, dat ik niet al te samenhangend meer praat tegenwoordig.”
“Dat heeft echt z’n charme hoor, opa,” verzekert Astrid hem maar ze krijgt hem niet zover dat hij gaat vertellen. David gaat dan verder. Hij vertelt dat het huis in de Eerste Wereldoorlog een opvangcentrum was voor oorlogsvluchtelingen uit België. Nederland was in die oorlog neutraal maar ving wel vluchtelingen op. In de oorlog die daarna volgde, was Nederland bezet en had de familie het huis, tijdelijk, overgedaan aan het Rode Kruis. Die richtte het in als herstellingsoord. De familie bewoonde toen een van de bijgebouwen.
“En nu dan de periode daarna en waarvoor we hier bij elkaar zijn. Opa en oma die hier wonen zijn de ouders van de vader van Astrid en Pieter. De ouders van hun moeder heetten, van de achternaam, Verolme. Ook een ondernemende familie. Al sinds hun kindertijd waren de vier, de beide grootouderparen dus, vrienden. En dat is altijd zo gebleven. Hun huwelijken waren geregeld maar dat vonden ze niet erg in die tijd.”
“De echte liefde kwam pas met de jaren, dat was een beetje een nadeel maar, ik heb absoluut niets te klagen. We hebben het nog steeds heel erg goed samen,” vult Simeon aan.
“Toen ze allemaal wat op leeftijd begonnen te komen, bespraken ze plannen voor hun oudere toekomst. De Verolmes kwamen hier heel vaak over de vloer en zo werd het plan geboren dat ze later, met z’n vieren, hier zouden gaan wonen. En daarbij hielden ze, nuchter als ze waren, ook rekening met mogelijke gezondheidsproblemen. Er werden vier appartementen ingericht, waarin voldoende zorg verleend zou kunnen worden. Die ruimtes moesten eerder betrokken worden dan ze zelf gehoopt hadden. In 1977 gingen ze hier wonen met elkaar. De Verolmes waren de eersten die gezondheidsproblemen kregen. Eerst opa Lodewijk en daarna oma Wilhelmina. Ze sloegen zich door die moeilijke periode heen en waren heel erg blij dat er hier volledig voor hen gezorgd kon worden. In 1984 ging het toch nog mis voor beiden. Opnieuw ziek maar dit keer ongeneeslijk. Hetzelfde jaar overleden ze nog.”
“Ja. Heel tragisch,” verzucht opa Kemp Verhaeghe. “Het waren zulke goede vrienden. En al zo verschrikkelijk lang. Die mis je. Die mis ik nog steeds.”
“Voorstelbaar, opa,” zegt Astrid terwijl ze een hand van haar op die van hem legt.
“Dus… die appartementen zijn er. Toen oma’s ziekte erger werd, is er opnieuw een in gebruik genomen. Natuurlijk is hij voordien opgeknapt en gemoderniseerd. Als we willen dat Jasper niet naar een revalidatiecentrum gaat, zou hij hier dus goed opgevangen en verzorgd kunnen worden.”
“Maar zoiets kost toch klauwen met geld!” brengt Martin in.
“Ja,” reageert Simeon enigszins fel, “maar die klauwen met geld, zoals je zo mooi zegt, hebben we. En dat geld is er om te gebruiken. Het familiekapitaal is groot genoeg. Het is niet nodig dat het steeds maar blijft groeien. Groei is niet iets dat eeuwigdurend is, hoewel sommige idioten dat wel denken. Er zijn perioden van groei en bloei maar ook van afname. Altijd al zo geweest en dat zal ook altijd zo blijven. Daar hoef je totaal niet voor gestudeerd te hebben om dat te kunnen begrijpen. Ons familiekapitaal heeft sinds het begin van de eerste ondernemende Kemp Verhaeghe, die van Brabant naar Amsterdam trok, ook dat soort golfbewegingen meegemaakt. Eerst groei, toen een bijna faillissement. Daarna weer groei. Grotere groei. In de periode 1914-1918 opnieuw afname.“ Opnieuw valt de oude man stil. Het lijkt alsof hij er eventjes niet is. Astrid schudt even aan zijn arm. “Sorry, ben ik al bij de Tweede Wereldoorlog?”
“Nee, opa, u bent in uw verhaal tussen de beide wereldoorlogen in.”
“Oh ja, het interbellum. In die periode leefde het weer helemaal op. Van de beurskrach van 1929 hebben we gelukkig weinig last gehad. Maar de periode 1939-1945 was wel een dieptepunt.” Het blijft een tijdje stil. David merkt dat zijn grootvader moe begint te worden en opnieuw eventjes in herinneringen is verzonken. Daarom gaat hij verder. Vertelt dat er na die periode weer groei was. Maar ook afname. Steeds maar weer opnieuw diezelfde beweging.
“En, zoals opa al zei, we kunnen het geld van de familie rustig besteden. We zien Jasper en ook jullie,” hij knikt naar Afie en Martin, “en Marion en de kinderen als deel van onze familie. In heel korte tijd zijn we heel erg dicht naar elkaar toegegroeid en dat voelt enorm goed. Ik weet van Pieter, en heb daar alle begrip voor, dat hij graag ziet dat Jasper zo snel mogelijk weer terugkomt in die familie. Hier zou Jasper thuis kunnen zijn. Je hebt zelf wel gemerkt, toen je hierheen reed, dat het eigenlijk maar een klein eindje is vanaf Zwolle. En, er is hier genoeg ruimte om te logeren. Jullie kunnen gerust de weekenden, feestdagen en vakanties hier doorbrengen. Jullie kunnen hier bij Jasper zijn wanneer jullie maar willen. Thuis bij Jasper.”
“Ja, dat zou prachtig zijn!” zegt opa. “Eindelijk weer eens volop leven in de brouwerij.”
“Het lijkt mij gewoon gemakkelijker ook,” zegt David. “Een van de drie appartementen kan in erg korte tijd opgeknapt worden en aangepast aan de eisen der tijd.”
“Bovendien,” voegt Astrid toe, “kijk eens in wat voor een prachtige omgeving dit huis ligt.”
“Kunnen we zo’n appartement bekijken?” vraag Afie. Dat kan. David zegt dat hij even moet overleggen met de begeleiding van oma. Na zo’n tien minuten is hij terug met de mededeling dat oma in de tuin is, en ze haar appartement kunnen bezichtigen.
De rest van het gezelschap heeft de vertrekken van oma vaker gezien maar Martin en Afie zijn beiden behoorlijk onder de indruk. Alles ziet er prima uit en uit de toelichting van David en Astrid blijkt dat alles echt heel erg goed geregeld is. Daarna bekijken ze een van de overige appartementen. Martin ziet met zijn vakmansoog, dat de renovatie erg snel kan gebeuren. David heeft niets te veel gezegd. Terug in de woonkamer met een verse kop koffie is het eerst stil. Tot iemand de stilte stamelend verbreekt.
“Als… als… als dit allemaal kan, dan voel ik me enorm bevoorrecht,” zo verwoordt Martin zijn gevoelens. “Ook omdat Marion en ik besloten hebben om het zakelijk voorstel dat jullie ons gedaan hebben aan te nemen.”
“Prachtig!” roept David en hij krijgt bijval.
“Maar… maar,” stamelt Martin, “dan weet ik gewoon niet hoe ik jullie, hoe ik u, moet bedanken.”
“Oké, dat is dan afgesproken,” kapt Simeon Kemp Verhaeghe verdere discussie en gepraat af. Ook omdat hij helemaal niet zit te wachten op een bedankje. Nergens goed voor, is zijn mening.
*
De vier kinderen in de families hebben na de pinksterdagen een paar dagen vakantie. Ze zijn heel vaak bij elkaar in het ziekenhuis en worden echte vrienden. Ze spelen vaak op de gang bij de IC met elkaar maar af en toe verkennen ze ook gevieren het ziekenhuis. Het personeel herkent hen en maakt heel vaak even een kort praatje. Iedereen schijnt Jasper te kennen, zo merken ze op.
Als Maarten alleen met Marion bij Jasper is, pakt hij regelmatig de hand van zijn broer beet, zoals hij mevrouw Van Heijningen heeft zien doen. Als Marion hem dat voor de eerste keer ziet doen, moet ze glimlachen. Mevrouw Van Heijningen heeft gelijk gehad, denkt ze. Ook vraagt ze Maarten waarom hij dat zo doet. Dan geeft hij, zonder er moeilijk over te doen, toe dat hij heeft staan luisteren en kijken. Dat hij heel erg benieuwd was. Ook vertelt hij, dat hij zoiets graag zelf zou kunnen. Marion verzekert hem dat het goed is maar vraagt hem wel er voorzichtig mee te zijn. Het alleen te doen als zij erbij is.
*
In de loop van de week probeert de medische staf een paar maal hoe Jasper reageert als hij minder slaapmiddelen krijgt toegediend. Het belangrijkste dat ze willen weten, is of zijn hart daarop reageert en in welke mate. Dat reageert er echter nauwelijks op en als dan de eerder geconstateerde afwijkingen ook wegblijven, is er voor het team alle reden om bijeen te komen. De situatie wordt uitermate goed bekeken en alle twijfels, zo die er zijn, nog eens heel goed in kaart gebracht en besproken. De cardioloog is nog steeds niet helemaal tevreden. Dat wordt ook veroorzaakt door het bericht vanuit Groningen dat de daar geconsulteerde collega niets bijzonders heeft kunnen constateren. Beide cardiologen zijn er echter wel van overtuigd dat er op zich geen redenen meer zijn om Jasper nog langer te laten slapen.
Na die vergadering op vrijdag zoekt Gerald Marion en Pieter op. Zoals altijd treft hij hen aan naast het bed van Jasper. Eerst checkt hij de laatste gegevens bij de verpleegkundigen. De temperatuur is nog steeds wat aan de hoge kant maar verder is alles goed. Geen bijzondere meldingen. Hij blijft even staan en ziet hoe de twee aan het bed met Jasper praten. Zijn advies wordt opgevolgd en daar is hij heel blij mee. Gewoon, omdat er volgens hem nog steeds geen echte, wetenschappelijke bewijzen zijn wat een patiënt in slaap of coma wel of niet meekrijgt van de omgeving. Misschien dat Jasper straks zelf kan aangeven wat hij wel of niet gehoord heeft, maar misschien ook wel niet. Gewoon afwachten maar. Dan groet hij zijn collega’s en gaat naar het bed toe.
De twee aan het bed merken meteen dat er iemand aankomt. Net als de meeste andere keren pakt Gerald een krukje en gaat hij er op zijn gemak bij zitten. Het eerst informeert hij naar hun gezondheid. Aan het kraken van de stemmen hoort hij dat ze beiden moe zijn. Dat er zo langzamerhand een eind komt aan hun uithoudingsvermogen. Geen wonder ook want ze zitten hier nu al twee weken lang. Bijna geen moment zijn ze weggeweest. Soms eventjes om met elkaar te eten, op zijn advies, maar nooit langer dan hooguit twee uurtjes. Dan komt hij met zijn goede nieuws. Nieuws dat hun ogen doet schitteren. Maar ook tranen veroorzaakt. Tranen van geluk echter, zo voelt hij maar al te goed. Maar dan verschijnen ook de vraagtekens op de gezichten.
“Het belangrijkste is, dat jullie vooral heel erg rustig blijven. Ga niet nu al zitten denken hoe het zal zijn maandag als jullie hem te spreken krijgen. Wacht af tot het zover is omdat niemand weet hoe het met hem zal zijn. Ook ik niet.”
“Als hij wakker is, weet u al wanneer hij daarna naar huis mag?” vraagt Pieter.
“Heel veel stappen te ver vooruit, Pieter. Ik weet van jullie dat er een prachtige oplossing gecreëerd is voor na de ziekenhuisperiode maar, ik heb daar absoluut nog niet over nagedacht. En doen jullie dat alsjeblieft ook nog niet. Nu nog niet. Het is allemaal zo afhankelijk van wat we straks bij allerlei onderzoeken gaan tegenkomen. Ik heb het al vaker gezegd, ook voor tv-camera’s, ik weet pas hoe het met hem is als alle onderzoeken die wij als medisch team willen doen, volledig afgerond zijn. En dat gaat nog wel een tijdje duren. Hem tussendoor naar huis sturen, doe ik niet! Dat zou te belastend voor hem zijn. Het is beter dat hij hier rust en goede verzorging krijgt dan dat hij naar huis gaat en steeds weer hierheen gebracht moet worden. Dus, denk nog niet na over de toekomst. Blijf in het heden. Schijnt een prachtige uitspraak van Jasper te zijn en ook eentje die hij heel goed kon hanteren, zo heb ik begrepen.”
“Ja, je hebt helemaal gelijk. We willen te snel,” verzucht Pieter. “Tenminste, ik wil te snel.”
“Jij niet alleen. Wij allemaal, Pieter. We willen hem het liefst zo snel mogelijk weer in ons midden hebben. Het liefst gewoon aan de keukentafel waar nu een stoel leeg is elke avond. Iets wat Martin heel erg pijn doet, zo weet ik.”
“Dat kan ik me voorstellen, Marion. We doen ons best om de onderzoeken goed te plannen maar zijn gezondheid staat daarbij voor mij voorop. Dus geen haast maar alleen de onderzoeken doen die kunnen. Die hij kan hebben op dat moment. Geloof me als ik jullie zeg dat hij maandag doodmoe zal zijn als hij wakker wordt. Je zult zien dat hij tijdens het bezoekuur gewoon in slaap valt de eerste tijd. Hij heeft dan wel twee weken geslapen maar uitgeslapen is hij dan nog lang niet. ”
*
Die maandagochtend is Marion heel erg vroeg wakker. Als ze zich omdraait om naar het bed van Pieter te kijken, kijkt ze recht in zijn wakkere ogen.
“Jij ook al wakker?”
“Ja, een kwartiertje of zo. Kan echt niet meer slapen.”
“Ik ook niet. Te onrustig allemaal.” Beiden blijven ze even liggen maar dan vraagt Marion hem of ze zullen mediteren in het stiltecentrum. Pieter vraagt zich hardop af waarop ze moeten gaan zitten. Marion stelt voor een stevig beddenkussen mee te nemen. Moet kunnen. Ze douchen zich en daarna lopen ze door de lange, stille gangen van het ziekenhuis naar het stiltecentrum. Een mooie, heldere ruimte. Ingericht om mensen, bezoekers en patiënten, stilte te bieden. Pieter ziet een Bijbel liggen maar ook de Koran. Er liggen kaarsen, die aangestoken mogen worden en dat doen ze als eerste. De grote verlichting laten ze uit. “Vind je het goed om een geleide meditatie te doen?” Pieter knikt. Beiden leggen ze hun kussen op de grond neer. Die formeren ze zo, dat ze er goed en stevig op kunnen zitten. “Ik heb er nooit aan gedacht om mijn eigen kussentje hier naar toe te brengen. Dan had ik hier veel vaker kunnen gaan zitten.”
“Ik heb een bankje thuis. Zelf gemaakt maar… ik ben te onrustig om te mediteren.”
“Nu ook?”
“Nee, nu wil ik graag rust. Ik wil het zoeken, nu.”
“Zit je goed?”
“Ja.”
“Weet je hoe een geleide meditatie werkt?”
“Nee, niet precies.” Marion legt hem uit dat ze twee zinnen zal uitspreken gevolgd door kernwoorden. Het eerste kernwoord herhaal je op je inademing en het tweede op de uitademing.
”Mocht je afgeleid raken, dan is er niets aan de hand. Heel gewoon. Ga dan gewoon weer terug naar je in- en uitademing en je kernwoorden,” zegt Marion. Vervolgens haalt ze een paar maal diep adem. Ze merkt dat Pieter haar volgt daarin. Dan zegt ze de eerste regels van de geleide meditatie en de kernwoorden daarvan op: “Ik adem in en ik weet dat ik inadem. Ik adem uit en ik weet dat ik uitadem. In. Uit.” Dan is het stil. Het enige dat te horen is, is het zachte ademhalen van beide personen en af en toe het knisperen van de kaarsen. “Ik adem in en mijn adem wordt dieper. Ik adem uit en mijn adem gaat langzamer. Diep. Langzaam,” klinkt het dan. En zo gaat de geleide meditatie verder tot het zesde en laatste gedeelte: “Ik adem in en verblijf in het huidige moment. Ik adem uit en geniet van het hier en nu. Huidig moment. Genieten.” Opnieuw stilte. De ademhalingen dieper. Rustiger. “Dank je wel,” zegt Marion ter afsluiting.
“Jij ook bedankt.” Ondanks dat het afgelopen is, blijven ze toch nog even heel rustig en stil zitten. Totdat Pieter met een vraag komt: “Wat heeft het jou gedaan?”
“Ik was heel erg onrustig. Heb ook onrustig geslapen vannacht. Steeds wakker. Korte stukjes slapen en dan weer wakker liggen. Steeds met mijn gedachten bij Jasper. Steeds denken aan hoe het met hem zou zijn. En dat ondanks alles wat Gerald ons aangeraden heeft.”
“Geldt voor mij ook hoor. Gewoon heel erg druk in het hoofd.”
“Ja. Meestal lukt mediteren me dan helemaal niet. Maar nu was er iets van, laat maar. Ik ben onrustig en daar moet ik het mee doen. Een stukje… aanvaarding. Weten dat het gewoon even niet anders is. Onrustig en dan?”
“Heb je het antwoord op die vraag gevonden?”
“Ja. Voor mij is het antwoord dat ik onrustig ben en dat het dan zo maar moet zijn. Ik kan het niet veranderen op dit moment. Er tegen vechten, wat ik vannacht heus wel geprobeerd heb, helpt niet. Verandert die onrust ook niet. Maakt alleen maar dat ik boos op mezelf wordt en dus… laat ik het nu zijn zoals het is.”
“En dat werkt veel beter. Heb ik zelf ook zo ervaren. Voel ik nog. Onrust te over. Vragen te over maar ik zoek niet meer naar de antwoorden nu. Ik kan allerlei plaatjes gaan maken, maar wie zegt me dat ze waar zijn? Dat het de waarheid is?”
“Doe me je hand, Pieter.” Pieter geeft Marion zijn linkerhand. “Dank je.” Opnieuw zitten ze samen in stilte bij elkaar. Verbonden.
*
Gerald van Haastrecht is zo tegen kwart over zeven uur op de intensive care aanwezig. Voordat hij zijn patiënt wakker gaat maken, moet hij er verzekerd van zijn dat hij met hem kan communiceren. Daarom is hij niet de enige arts die nu aanwezig is. Zijn collega Van der Berg, een van de kaakchirurgen, is er ook. Samen met een van diens assistenten verwijdert hij dat waarmee, tijdens een van de vele operaties, Jaspers boven- en onderkaak aan elkaar vast gezet werden.
"Zo," zegt Van der Berg als hij klaar is met het karwei, "de patiënt kan vanuit mijn vak bezien praten. We hebben zijn mond en keelholte goed gespoeld en hij slikt keurig maar wordt nog niet echt wakker.”
“Dat hoeft ook nog niet,” zegt Gerald als hij zijn horloge heeft geraadpleegd.
“Het praten, zal hem echter niet gemakkelijk afgaan, zo heb ik het idee. Bovendien zal hij vast en zeker klagen over spierpijn in zijn kaken."
“Ik heb met alles rekening gehouden,” zegt Van Haastrecht en hij wijst op een pen en blocnote die al op het kastje naast Jaspers bed liggen. “Als hij niet kan praten, moet hij maar schrijven. Gelukkig is hij rechts. Als dat ook niet wil lukken, proberen we ons te redden met gebarentaal.” De assistent van Van der Berg merkt op dat dat dan wel gebarentaal met een hand zal moeten zijn, voor wat Jasper betreft.
“Om de kaak zo min mogelijk te belasten de komende tijd, stel ik voor om hem de eerste week volledig vloeibaar voedsel te geven. Kauwen en zo wil ik nog wat uitstellen. En laat hem, als het kan, ook zo weinig mogelijk praten. Gebruik dat blocnote en die pen goed!”
*
Om negen uur ontmoet Van Haastrechts Astrid, Marion, Martin en Pieter op de gang bij de IC. Hij gaat met hen in de wachtkamer zitten en ze bespreken samen de gang van zaken. Eerst zal hij alleen naar binnen gaan. De uitleg daarvoor is dat hij eerst wil zien hoe het met Jasper is. Hoe de patiënt zich voelt. Of bezoek niet te druk is enzovoorts, enzovoorts. Enerzijds kunnen ze het daar helemaal mee eens zijn. De eerste verantwoordelijkheid van de arts geldt natuurlijk zijn patiënt, maar anderzijds zijn ze het wachten en uitzien naar de hereniging meer dan zat. Wachten duurt altijd lang en zeker in dit geval.
Als Van Haastrecht opnieuw de IC opkomt, overlegt hij eerst wat met het aanwezige personeel. Twee verpleegsters lopen dan met hem mee naar het bed van Jasper. De jongen ligt rustig te slapen. Hij beweegt af en toe met kleine schokjes. Buiten schijnt de zon uitbundig en het is behoorlijk licht op de IC. De blonde verpleegster schudt dan heel voorzichtig aan Jaspers goede, rechter schouder.
"Jasper, word je wakker?" Er volgt geen reactie. Nogmaals schudt ze aan zijn arm. Ook streelt ze met haar hand over dat wat er van zijn gezicht zichtbaar is. Heel even gaan dan Jaspers ogen open maar ook meteen doet hij ze weer dicht.
"Kom Jasper," dringt Van Haastrecht aan, "het is tijd om wakker te worden. Je hebt nu wel lang genoeg geslapen." Een oog gaat open maar ook nu weer dicht. Jasper zegt iets maar het is niet te verstaan. Het is alleen maar gekraak wat hij voortbrengt. Als hij dan zijn keel wil schrapen, krijgt hij een hoestbui. Meteen wordt het bed aangepast zodat hij rechtop kan zitten en wordt er water gehaald dat hij met kleine slokjes krijgt toegediend.
"Wow!" klinkt het dan ineens heel moeilijk verstaanbaar. "Dat ging lastig."
"Wat ging lastig, Jasper?"
"Praten." Alles wat hij tot nu toe gezegd heeft, heeft hij gedaan met nog steeds zijn ogen toe.
"Doet het pijn dat praten?” Jasper knikt. Hij zegt nog iets maar daar kan de arts geen soep van koken. “Waarom doe je je ogen niet open?" De arts en de verpleegkundigen zien dat Jasper diep ademhaalt voordat hij antwoord geeft.
"Het licht doet me zeer aan de ogen. Ik heb hoofdpijn,” klinkt het nog steeds erg krakerig en moeilijk verstaanbaar. De gordijnen worden gesloten en het licht iets gedempt.
"Zo beter?" Jasper opent de ogen voorzichtig en knikt. Een van de verpleegsters geeft hem nog wat water te drinken. "Hoofdpijn, zei je. Voel je nog op andere plaatsen pijn, Jasper?" De ogen gaan helemaal open en kijken verbaasd in het rond ineens.
"Wie is Jasper?"
EINDE VAN DEEL 2
Na 11 weken en 22 hoofdstukken, is er een einde gekomen aan deel 2 van BLANCO. Maar, zoals je wel zult begrijpen, dit einde is alleen maar een opmaat naar een vervolg: deel 3. Ik had eigenlijk dus net zo goed kunnen schrijven ‘wordt vervolgd…’
Voorlopig echter houd ik even op met publiceren omdat ik nog lang niet alles van deel 3 heb uitgeschreven. Alles is nog niet eens uitgewerkt in mijn hoofd. Heel veel wel, maar denk- en schrijfwerk is er nog voldoende voor mij.
Iedereen die gereageerd heeft op dit verhaal, heel erg bedankt daarvoor.
De beheerders van de sites waar ik publiceer wil ik hierbij ook bedanken voor de ruimte die zij aan mijn verhaal gegeven hebben.
Groeten en tot ziens!
Lucky Eye
Reacties zijn welkom op de site maar ook via mijn mailbox: lucky_eye2@yahoo.co.uk
©Lucky Eye, augustus 2011.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.