De roos - hoofdstuk 2

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Consigliere
Berichten: 14
Lid geworden op: di 02 apr 2013, 00:21
Vul het getal in: 123

De roos - hoofdstuk 2

Bericht door Consigliere » ma 08 apr 2013, 01:11

Hoofdstuk 2

„Tijd voor een nieuwe band, denk ik.” Sander kwam de keuken weer in.

Bram keek op van de i-pad. „Kan je hem niet meer plakken?”
Waar hij zelf twee linkerhanden had, had in ieder geval Sander iets van de technische handigheid van zijn vader zaliger geërfd.
„Nu nog wel, maar die buitenband is hartstikke gaar.” Sander waste zijn handen: „Het kan nooit lang duren voordat de volgende kiezelsteen er doorheen gaat.”
Hij grijnsde naar zijn vader en trok onmiddellijk daarna weer een serieus gezicht: „Is hij nog steeds niet wakker?”
„Nee, ik heb nog niets gezien of gehoord.”
„Ik ga even bij hem kijken.”

***

Nog één punt, dan hadden ze gewonnen. De set-up lag scherp op de netrand. Mark sloeg er toch vol bovenop en scoorde, ervan genieten kon hij niet. Hij kwam na zijn sprong verkeerd neer, op de zijkant van zijn linkervoet. Zijn enkel knikte helemaal om. Een fractie van een seconde later registreerden zijn hersenen de pijn. De schreeuw, die volgde, zorgde voor een moment van stilte in de sporthal. Daarna ging alles heel snel. Terwijl Mark op de grond lag te kronkelen van de pijn en met zijn beide handen naar zijn enkel greep, duwde iemand hem met zijn schouders tegen de vloer. Een ander pakte zijn been stevig vast. Die allesoverheersende pijn… Het leek alsof zijn voet in brand stond. Mark kneep zijn ogen stijf dicht, spande zijn spieren en voelde de tranen komen. Iemand fluisterde tegen hem, maar hij verstond het niet. Toen hij zijn ogen opende, keek hij recht in het bezorgde gezicht van Olivier, de spelverdeler. Die produceerde een flauwe glimlach en veegde de tranen van Mark snel weg.
„Komt wel goed!”

Tien minuten later zat Mark op de achterbank van een auto. Zijn gehavende enkel, met een zak ijs erop, lag op de benen van Olivier. Diens moeder reed hem naar de inmiddels gewaarschuwde huisarts. De pijn was minder erg geworden, of was hij eraan gewend geraakt? Nooit eerder had Mark een blessure opgelopen en hij had nu al voor zichzelf besloten dat het ook maar bij deze keer moest blijven. Heer in de hemel, hij kon zich niet herinneren ooit eerder zo’n pijn te hebben gevoeld. Niemand sprak een woord en daar was Mark dankbaar voor. Hij had nu even geen zin in een goed bedoeld gesprek. Wat viel er ook te zeggen? Als Olivier hem een bezorgde blik toewierp, wist hij met uiterste inspanning een glimlach op zijn gezicht te toveren. Komt wel goed…

„Nou jongeman, het lijkt me niet gebroken, maar als we dat zeker willen weten, hebben we foto’s nodig.” Dokter Van Weerdinge was een joviale, corpulente verschijning met een bulderende stem. „Ik zal ze in de stad alvast even waarschuwen. Ben je verder goed gezond?”
Mark trok zijn wenkbrauwen op. „Ja, volgens mij wel. Hoezo?”
De arts grijnsde even. „Volgens de computer ben je hier iets minder dan tien jaar geleden voor het laatst geweest. Je bent aardig gegroeid!”
Mark lachte als een boer met kiespijn. Hij en Sander waren inderdaad eigenlijk zelden ziek geweest. Zijn ouders vonden het onzin om met een griepje naar een huisarts te gaan. Maar dat kon hem nu even niet schelen. Hij keek weer eens naar zijn voeten. Op zijn linkerenkel zat inmiddels een bult ter grootte van een pingpongbal. Mark zuchtte eens diep. „Olli, wil je mijn telefoon even pakken? Ik zal eens naar huis bellen.”

***

Voorzichtig opende Sander de deur van zijn slaapkamer. Tot zijn ergernis kraakte het ding weer, daar moest hij toch eens iets aan doen. Tobias scheen het niet gehoord te hebben, want die sliep nog steeds. Hij lag echter niet langer roerloos onder de dekens. Het leek wel of hij droomde, want hij woelde heftig en schudde af en toe met zijn hoofd. Hij mompelde zelfs in zijn slaap. Sander kwam dichterbij en zag dat Tobias’ voorhoofd en haren nat waren van het zweet. Weer golfde dat warme gevoel door zijn lijf. Even stond hij besluiteloos in het midden van zijn kamer. Toen liep hij resoluut naar de kast, nam er een zakdoek uit en ging op de rand van zijn bed zitten. Voorzichtig depte hij het voorhoofd van zijn woelende gast.

Die stopte abrupt met bewegen en sloeg zijn ogen open. Met een schok schoot Tobias overeind. „Rustig maar. Je droomde, denk ik.” Sander sprak zachtjes en legde zijn hand op Tobias’ schouder.
„Oh…” De jongen zakte weer even terug in het kussen. „Waar ben ik?” Hij zat alweer rechtop en keek Sander aan. De paniek was in zijn ogen te zien.
Sander glimlachte. Nu legde hij zijn hand op de blote arm van Tobias, die even huiverde. Nog een keer zei hij: „Rustig blijven. Je bent bij mij thuis. Weet je nog wie ik ben?”
De ogen van Tobias vernauwden zich tot spleetjes.
„Jij zit in 6-gym… je bent een tweeling…”
Sander bleef glimlachen. Hij had gisteravond al moeten vertellen hoe hij en zijn broer heetten. Tobias had hen natuurlijk op school gezien, maar zat een klas lager en wist hun namen niet. Dat hij die nu vergeten was, kon Sander hem moeilijk kwalijk nemen.
„Ik ben Sander. Mijn broer heet Mark. Ik heb je gisteravond mee naar huis genomen.”
Hij zag dat Tobias’ hersenen op volle toeren werkten. Waarschijnlijk probeerde de jongen zich de gebeurtenissen van de afgelopen avond en misschien ook wel daarvoor te herinneren. Sander kreeg opnieuw medelijden, nu het gezicht van zijn logé betrok. Hoewel hij heel graag van alles wilde vragen, bedwong hij zich en vroeg alleen maar: „Heb je honger? Of wil je nog even slapen?”
Hij besefte dat hij ongemerkt de arm van Tobias geruststellend was gaan strelen. Die was weer gaan liggen en keek recht omhoog. Zijn arm trok hij niet terug. Even kneep hij met zijn ogen, die vochtig waren geworden.
„Nee,.. ik..,” Tobias snikte even. Dat was te veel voor Sander. Hij sloeg twee armen om Tobias heen en trok hem overeind, tegen zich aan.
„Kom eens hier,” fluisterde hij. Tobias liet het gebeuren en barstte nu echt in huilen uit. Met één hand hield Sander het hoofd van Tobias tegen zijn eigen schouder, met de andere wreef hij zachtjes over zijn rug.
„Toe maar, huilen is niet erg. Je bent hier veilig.” Waar hij dat vandaan haalde, wist hij zelf niet. Hij wist ook niet waarom dat warme gevoel nu weer in alle hevigheid oplaaide. Het voelde in ieder geval goed. Hij bleef zachtjes fluisteren en strelen, terwijl het snikken en schokken langzaam minder werd. Tobias maakte zich los. Snel gaf Sander hem nog een zoen op zijn haar en hij verbaasde zichzelf opnieuw.
„Sorry,” zei Tobias met gebroken stem.
„Sorry? Waarvoor?” Sander wachtte het antwoord niet af, wilde het ook niet weten. Hij herhaalde wat zijn vader vanmorgen gezegd had.
„Je bent ons niets schuldig. Je bent hier te gast en moet eerst weer een beetje op krachten komen. Je kunt ons alles vertellen, je kunt ons vertrouwen. Jij bepaalt of en wanneer je iets vertelt.” Even pauzeerde Sander: „Maar nu in ieder geval niet. Volgens mij kun je beter eerst even douchen en daarna goed ontbijten.”
Hij wierp een blik op zijn horloge. „Of lunchen, het is al bijna twaalf uur.”
Dat laatste ging vergezeld van een guitige knipoog, waardoor Tobias toch even moest lachen. Hij knikte. Sander was al opgestaan en wierp nu de handdoek, die hij eerder had klaargelegd, naar zijn gast.
„Kom, ik zal je de badkamer wijzen, want je bent vast vergeten waar die is.” Een verlegen, schaapachtige grijns gleed over Tobias’ gezicht: „Als je klaar bent, kun je wat kleren uit mijn kast pakken. Je eigen kleren zijn nog niet droog.”
Tobias stond voorzichtig op van het bed. Even dacht Sander dat het hem pijn deed, maar hij werd gerustgesteld door de glimlach.
„Deze zijn ook van jou?” Tobias wees op het t-shirt en de boxer die hij droeg. Sander knikte en voelde de zoveelste warme golf. Hij hoorde Bram onderaan de trap roepen.
„Ik denk dat mijn vader honger heeft. Kom je beneden als je zover bent?”
Tobias knikte en trok het t-shirt uit. Sander zuchtte, toen de badkamerdeur dichtging.

***

„Ziekenhuis?!”
Hoewel hij zelf ook bezorgd was, glimlachte Bram bij deze uitroep van Sander. Hij had de tweeling altijd met dankbare verwondering beschouwd. Hoezeer de jongens uiterlijk ook op elkaar leken, qua karakter zouden ze met enige overdrijving tegenpolen kunnen worden genoemd. In Mark herkende hij het meest van zichzelf. Introvert, ratio voor emotie en altijd rustig. Nathalie had in Sander het grootste aandeel. Het hart op de tong, altijd betrokken bij lief en leed van iedereen en uitgesproken in mening en handelen. Hun humor was echter gelijk en ongeëvenaard: zijn eigen gevoel voor understatement gecombineerd met de scherpe opmerking ad rem waar hun moeder groot in was.

In goeden doen deden de broers ook niets liever dan elkaar aftroeven. Hij en Nathalie hadden inmiddels geleerd elkaar tijdens zo’n discussie niet al te vaak aan te kijken om niet in lachen uit te barsten. Het was wel schijn: zijn zoons gingen voor elkaar door het vuur en wee degene die één van beide durfde aan te raken. Altijd en overal steunden zij elkaar. Vroeger kregen Bram en Nathalie daar veel van mee, maar zoals alle pubers waren Mark en Sander meer en meer hun eigen leven gaan leiden. Die puberteit viel trouwens wel mee. Als Bram bepaalde horrorverhalen van collega’s hoorde, was hij altijd weer dankbaar voor zijn eigen jongens. Die staken geen containers in brand - gewoon, omdat het kon - gebruikten geen drugs - hij had hen beloofd eigenhandig hun beide benen te breken als hij dat ontdekte - en hadden op hun dertiende nog geen seks. Nog steeds niet, volgens Bram, maar helemaal zeker kon hij daar niet van zijn. Mark en Sander hadden het eigenlijk nooit over meisjes, verliefdheid of iets dergelijks. Nu kon het natuurlijk goed zo zijn dat zij hem daar nooit iets over vertelden, maar ergens had hij de overtuiging dat zij er ook helemaal niet mee bezig waren.

Nu keek Sander hem met grote ogen verschrikt aan. Vijf minuten geleden had Mark gebeld. De huisarts had gezegd dat het verstandig was om even naar het ziekenhuis te gaan. „Ja, even foto’s laten maken. Om uit te sluiten dat er in zijn voet iets gebroken is. Ik ga hem nu ophalen en daarna direct met hem door naar de stad.”
„Ik ga mee!”
Sander was al onderweg naar de deel, toen Bram eens nadrukkelijk kuchte. „Jongen, ik weet dat je graag naar je broer wilt en ik zou je ook zo meenemen, maar je vergeet dat je een gast hebt.” Sander stond abrupt stil. „Niet zo maar een gast. Die jongen kan geen leeg huis vinden als hij beneden komt.” Zijn zoon draaide zich om en knikte langzaam. „Dat betekent dat er één van ons hier moet blijven. Aangezien jij geen rijbewijs hebt en ..,” Bram zocht even naar de naam, „... Tobias het beste kent, denk ik dat ik beter even met Mark naar het ziekenhuis kan gaan. We zullen je natuurlijk bellen als we iets weten.”
Langzaam liep Sander weer terug en ging aan de keukentafel zitten. „Ja, je hebt gelijk, sorry. Maar wel direct bellen!”
Met een snelle beweging bracht Bram het haar van zijn zoon in de war. „Natuurlijk. En Sander, het komt wel goed. Iedereen kan zich blesseren bij de sport en nu heeft Mark dat ongeluk. Het zal even pijnlijk en vervelend voor hem zijn, maar het is niet het einde van de wereld.”
„Weet ik, pap. Ga nu maar snel. En niet meer aan m’n haar zitten!” riep Sander hem nog na. Bram grinnikte, hij wist dat zijn jongste daar een hekel aan had en ook dat voordat hij de deur achter zich gesloten had, Sander zijn broer al aan het bellen was.

„Mevrouw Van Hattum!”
Bram had al zijn moed bijeengeschraapt en nog eens diep gezucht, toen hij zag wie Mark naar de dokter had gebracht. Nu liep hij met een geforceerde glimlach en uitgestoken hand op haar af. Zij was de vrouw van een kandidaat-notaris, die op zijn kantoor werkte en die nog lichtjaren verwijderd was van een echte standplaats als notaris. De betrokkene zelf begreep dat heel goed, maar diens vrouw was als dochter van een jonkheer veel ambitieuzer en wilde niet onder ogen zien waarom dat allemaal zo lang moest duren. Hun zoon Olivier was een teamgenoot van Mark en kwam vaak over de vloer. Die jongen had gelukkig niets van het snobistische karakter van zijn moeder.
„Meester Van Heerden.”
Bram was de eerste uit zijn familie die had kunnen en mogen studeren. Hij was trots op zijn titel, maar niet als deze met zoveel dédain werd uitgesproken, zoals deze dame dat kon. Desondanks behield hij zijn waardigheid.
„Uw zoon is nog binnen,” met een korte hoofdknik wees zij naar de spreekkamer. „Ik hoop oprecht dat het allemaal meevalt. Kom, Olivier.”
De jongen wilde Bram net een hand geven, „Eh…, ik…, moeder, ik wou mijnheer Van Heerden vragen of ik mee mocht naar het ziekenhuis.” Olivier kleurde rood, terwijl hij dit zei. Zijn moeder trok een verbaasd gezicht en reageerde koel, nog voordat Bram iets kon zeggen.
„Ik zou niet weten waarom. Zijn vader is er nu en die zal het ook zonder jou wel redden. Kom mee, het is tijd om te lunchen.”
Olivier hield zich staande. Bram bekeek het schouwspel tussen moeder en zoon enigszins geamuseerd. „Moeder, als aanvoerder van het team hoor ik Mark te steunen. Als mijnheer van Heerden het niet erg vindt…,” Bram schudde snel zijn hoofd, „… ga ik met hem mee.” Olivier had de gevoelige snaar van hiërarchie en trouw geraakt. Bram besloot de jongen te hulp te schieten.
„Mevrouw, ik zorg ervoor dat uw zoon zo snel mogelijk weer thuis is. Ik vind dat deze vorm van kameraadschap onze steun verdient.” Bram sprak zo overdreven mogelijk en gebruikte met opzet het woord ‘kameraadschap’. De ogen van mevrouw Van Hattum vernauwden zich daarbij, zij had ongetwijfeld andere associaties.
„Enfin. Dan zie ik je later vanmiddag wel. Doe wat je moet doen.” Het klonk als een bevel van een generaal uit de Eerste Wereldoorlog, die net zijn troepen had bevolen de loopgraven uit te klimmen. „Meester.” Het was als groet bedoeld. Bram boog licht spottend het hoofd.
„Mevrouw.” De deur van de wachtkamer sloeg achter haar dicht. Bram en Olivier wachtten tot ook het geluid van de buitendeur klonk. „Zo, nu onze pechvogel eens zien.” Bram klopte op de deur en hoorde de zware basstem van dokter Van Weerdinge.
„Entrez!” Bram, met in zijn kielzog Olivier, liep de spreekkamer binnen. Mark zat half rechtop met zijn linkerbeen op een behandeltafel. De arts en de advocaat kenden elkaar als notabelen van het dorp. Zelf hadden ze het altijd smalend over ‘het clubje’ en spraken ‘notabelen’ uit zoals Wim Sonneveld dat ooit deed. „Mijn beste,” baste Van Weerdinge, terwijl hij handen schudde. „Je had me wel eens mogen vertellen dat die jongens van je ook alweer zeventien zijn. Ik wist niet wat ik zag!” Een bulderende lach volgde. Daarna werd hij weer serieus. „Volgens mij is het alleen een verzwikking. Maar zeker weten doe je dat nooit, daarom zou ik zeggen, laat even een paar foto’s maken. Ik heb zijn voet met een icepack ingezwachteld.”
Bram was naar Mark toegelopen. Hij had allang gezien dat de arts zijn zoon op alle mogelijke manieren op zijn gemak had proberen te stellen. Toch was Mark bleek in het gezicht en zijn ogen straalden pijn en angst uit. Hij legde een hand op zijn schouder. „Gaat het, kerel?” De jongen knikte. Ook Olivier was er nu bij komen staan en had zijn hand gepakt. Bram zag dat Mark erin kneep. Hij keek Van Weerdinge aan. „Veel dank voor de goede zorgen. Waar kunnen we terecht? Het Academisch?” De arts knikte en gaf hem een brief. „Dan gaan we die kant maar op. Mark, de tijd dat ik je kon dragen, ligt ver achter ons. Leun maar op Olivier en mij.”

***

Dat telefoontje met Mark had hem verre van gerust gesteld. Zoals altijd klonk zijn broer koel en de situatie meester, maar Sander wist dat het maar schijn was. Hij hoorde en voelde de pijn door de telefoon. Hij wist evenwel dat hij weinig kon doen en had daarom de lunchtafel maar voorbereid. Hoe laat zijn vader en Mark thuis zouden komen, was volstrekt onduidelijk, maar Tobias zou zeker iets willen eten en hij had zelf ook wel weer trek. Nu hij weer zat, werd hij weer bezorgd. Hoe lang had hij Tobias ook alweer alleen gelaten? Sander stond resoluut op en nam de trap met twee treden tegelijk. Voor de badkamer hoorde hij het water nog altijd stromen. „Tobias?” Hij klopte harder op de deur en brulde: „Tobias?!”

Gesloten