STEFAN deel 1

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Hans Bernard
Berichten: 378
Lid geworden op: zo 07 dec 2008, 01:13
Vul het getal in: 0
Locatie: Heemskerk

STEFAN deel 1

Bericht door Hans Bernard » vr 09 mar 2012, 01:17

STEFAN
Deel 1 tot en met deel 4.



Deel 1. Een verherfste dag.



Het grote huis “Herfsttij” wortelt al decennia lang in de rotsachtige bodem van het schiereiland. Gebouwd als bewijs van rijkdom, als dominant verblijf, toonaangevend in de verre omtrek. Een adellijk geslacht waardig. Tot het noodlot toeslaat. Het kapitaal wordt verspeeld, de adel verhangt zich en het huis gaat ten onder als een vlaggenschip in de storm. Vele jaren later ontfermt zich het GVNO, Genootschap tot Verlichting voor Noodlijdende Ouderen zich over huis en haard. Een bestuursorgaan met alleen oog voor bewoners met breekbare gezondheid en goed gevulde portemonnee.

----------------------

Stefan huist op de begane grond, in een kamer met nog oorlogskranten onder het loslatende behang.
Och, het zal zijn tijd wel duren. Hoe lang zit hij al in ‘Herfsttij’? Verzorgd dat wel, maar daarmee houdt het ook op. Eenzaam, zelden bezoek. Alleen zo nu en dan de man, die zich spottend zijn protégé noemt. Niet dat hij naar die bezoeken verlangt, integendeel. Ze zijn een bezoeking voor hem. Een bedreiging omdat de man Stefan haat terwijl hij vroeger zoveel van hem gehouden heeft, zijn liefde aan hem gegeven. Stefan is doodsbang voor hem, vooral voor zijn ogen, die peilloze ogen, die hem verlammen. In zijn fantasie bedenkt hij allerlei manieren om van de man af te komen. Stefan recht zijn rug, legt zijn pen weg en staart door het raam naar buiten. Juist op dat moment passeert de man. Twee doorschijnend blauwe ogen kijken hem indringend aan. Gebiologeerd volgt hij de ogen tot ze uit zijn gezichtsveld verdwenen zijn. Niet in staat zich te verroeren zit hij daar, verstard als uit steen gebeeldhouwd. Hij kan niet bewegen, blijft gelaten zitten en voelt zich plotseling niet goed, wil alleen zijn. De deur achter Stefan gaat open, hij hoort hem binnen komen. Hoe hij ook probeert iets te zeggen, het lukt niet. Wanhopig tracht hij zich te bewegen. Geen enkel resultaat. Stefan zit gevangen in zijn verstarde wereld. De bezoeker met de akelige ogen pakt hem op en tilt hem in de rolstoel naast de tafel. Hij blijft nauwgezet uit het blikveld van Stefan. De klok luidt het Angelus: twaalf uur. Stefan wil uit alle macht schreeuwen maar geen geluid komt zijn lippen over. De levende dood heeft zijn intrede gedaan. Hij voelt de ogen in zijn rug als laserstralen, die hem doorboren.

De rolstoel wordt in beweging gezet, rolt het grote huis uit. Hij wordt willoos meegevoerd over de onverharde tuinpaden, langs verherfste planten. Het is een kille, vochtig dampende dag. De wielen van de rolstoel zuigen zich vast in het kleffe schelpenzand en trekken diepe sporen, waartussen de voetstappen van de man. Naarmate de wandeling vordert, wordt de ademhaling achter hem zwaarder. Het huis, vanwaar ze vertrokken zijn lijkt eindeloos ver en onbereikbaar. Stefan voelt de angst zijn hart samenknijpen. Hij wil het uitschreeuwen: “Wat wil je met mij.” Zijn stem weigert echter nog steeds, alsof hij tegen een dekendichte muur schreeuwt, die elk geluid absorbeert. Bovendien wie zou hem kunnen horen behalve zijn kwelgeest, die nu een astmatisch piepen voortbrengt. In de verte doemt het einde van het wandelpad op, daar waar de afgrond begint. Stefan kan het zo uittekenen, zo vaak heeft hij er uren doorgebracht, zittend op het rotsplateau hoog boven het diepblauwe water van de oceaan. Hij wil aan de rolstoel rukken, hem een andere richting uit sturen. Met zijn handen het draaien van de wielen tegenhouden, desnoods ze tussen de spaken steken. Zijn lijf weigert echter dienst, angst zet het vast. Hij zit vastgeroest door de nadagen van het leven, in zijn herfst, die zal overgaan in winters einde.

Reutelend komt de rolstoel tot staan. De man achter hem zakt ineen, helemaal blauw, naar adem snakkend, niet in staat tot enig verzetten van daden die hij zich voorgenomen heeft.
De motregen valt niet meer, de zon verschijnt daar waar het wolkendek verdwijnt.
Als een lappenpop piept de man zich staande en wankelt naar de rolstoel. Hij kijkt Stefan aan. Die schrikt van de ijzige blik in de ogen van de man. Dan verandert er plotsklaps iets. Is het de zon, de inzinking van de man of de hand van hierboven, die van Stefan een ander mens maken? Zijn kracht keert terug op het moment dat de man de rolstoel bereikt en hem wil vastpakken. Stefan trekt met een ruk aan de wielen het gevaarte achteruit. De doorschijnend lichtblauwe ogen kijken hem wezenloos aan als de man achterover valt, over de rand schuift, de diepte van de kloof in. Stefan beeft over zijn hele lichaam, doch opluchting voert de boventoon. Hij is verlost.
Hij komt uit zijn rolstoel, strompelt er omheen en kijkt over de rand. Beneden ligt vreemd gekronkeld het lichaam. In de directe omgeving is niemand te bekennen. De leegte geeft een onwerkelijk verstild beeld, heeft het aanzien van een Daliaans landschap. Hij hoeft zich geen zorgen meer te maken, niemand heeft iets gezien. Hij draait zich om en schuift terug in de rolstoel. Hij zal nu op eigen kracht naar het huis terug moeten. Zwoegend, met zijn handen de grote wielen ronddraaiend, ploegt hij voort door de modder van het tuinpad. Hij begint te mompelen, nauwelijks hoorbaar:
“Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, mijn woning in: “Heer, heer, één ogenblik.
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot. Toen keek ik achter mij. Daar stond de dood.”
Monotoon herhalend, terwijl de tranen over zijn wangen biggelen. Hij weet geen tijd. Hij steunt, stuwt zich voort. Eindeloos duurt de rit tot hij uiteindelijk nog maar enkele tientallen meters verwijderd is van het grote huis. Het laatste stuk zal hij bij invallende duisternis afleggen. Geen enkele bewoner, noch het personeel mag hem zien. Hij wrijft met de rug van zijn hand de tranen uit zijn ogen.
Daar, achter de heg zal hij zich schuilhouden tot de schemer hem beschermt op zijn terugtocht. Hij zakt dodelijk vermoeid terug in zijn rolstoel. Door een opening in de heg heeft hij vrij uitzicht op de voorgevel van het huis. Hij speurt de ramen af en alsof het een spelletje betreft somt hij de bewoners op, die daar wonen. Hij denkt na. Links boven, in de hoek de dame met de hondjes, mevrouw Teeven. Daarnaast de twee zussen, de dames van Houten tot Koolhoven. Naast de van Houten tot Koolhoventjes huist het echtpaar Loofhutten. Hij lacht schamper. Zij dachten hem te raken door hem te negeren. Dan kwam…kom, hoe heet hij ook alweer? Stefan zoekt in zijn geheugen. De weerkaatsing in de ruit treft precies zijn oog door de opening in de haag. De verrekijker! Stefan verstart. Zijn adem stokt. Die verdomde kijker waar de oude zeerot het altijd over heeft. Geen moment heeft hij daar aan gedacht. Een kille hand grijpt naar zijn keel. Hij krijgt geen adem meer. Achter het raam staat de oud-kapitein met zijn telescoop. Hij legt juist de hoorn van de telefoon terug op de haak. In de verte klinken sirenes.

Gesloten