BLANCO deel 2 - hoofdstuk 21

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Lucky Eye
Berichten: 680
Lid geworden op: za 03 jan 2009, 19:35

BLANCO deel 2 - hoofdstuk 21

Bericht door Lucky Eye » vr 21 okt 2011, 11:37

BLANCO

Een verhaal van Lucky Eye

Disclaimer:
Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.



DEEL 2

Hoofdstuk 21

Sinterklaas is nog maar net goed en wel verdwenen met zijn gevolg, en de familie staat nog maar net, in stilte, rond het bed van Jasper op de IC als Gerald van Haastrecht, heel stilletjes, binnen komt.

"Waar is ie?" fluistert hij, als ook hij bij het bed staat, terwijl hij zoekend in het rond kijkt. Iedereen kijkt hem vreemd aan. Dan loopt hij terug naar de ingang van de IC en wenkt iedereen met zich mee. Verbaasd doen ze wat hij van hen wil. Als ze allemaal op de gang zijn en de deur van de IC achter de laatste persoon dichtgevallen is, vraagt hij: "Waar is Sinterklaas? Ze vertelden me dat Sinterklaas hier was!" Met zijn vraag krijgt hij de kinderen opnieuw in staat van opperste opwinding. Door elkaar heen leggen ze hem uit wat er allemaal gebeurd is en dat Sinterklaas er echt was. En ook zwarte Pieten. De tweede hebben ze toch nog gezien. "Jammer! Dat heb ik allemaal gemist," zegt Gerald met een droevig gezicht.

"Maar hij komt wel weer terug hoor!" probeert Niels hem op te vrolijken. "Als hij op tv komt, komt hij in Kampen en dat is heel dichtbij. Dan kunt u ook gaan kijken, toch?"

"Ja, dat is een heel goed idee, Niels. Dat zal ik in mijn agenda zetten zodat ik dan wel op tijd ben." De volwassenen vinden het prachtig zoals de arts met de kinderen omgaat. Maar aan alle gekkigheid komt een eind. Uit de houding van de arts blijkt heel duidelijk dat hij iets belangrijks te vertellen heeft. Jan en Afie nemen de kinderen mee terug naar de zaal waar het feest was en de anderen blijven onder het gehoor van de arts. “De afgelopen week is moeilijk geweest. Voor jullie, omdat jullie gemerkt hebben dat er af en toe problemen waren met Jasper, maar voor ons als artsen en verpleegkundigen ook. We weten gewoon niet wat de oorzaak is van de storingen in het hartritme van Jasper. We komen er niet achter. We hebben natuurlijk wel allerlei tests gedaan maar die geven geen directe antwoorden. Kortom: we weten het niet. En dat maakt het moeilijk voor ons om te bepalen of we hem nu wel of niet wakker moeten maken. De meningen daarover zijn verdeeld in het team. Ik, als eerstverantwoordelijke, ben van mening dat we hem alleen maar wakker kunnen maken als alle leden van het team er volledig achter staan. Ik wil geen twijfel op dit moment. Het is ja of nee. Niet zoveel voor en zoveel tegen. Allemaal ja en anders niet. Een rotmededeling voor jullie op deze mooie dag maar… het is even niet anders.” Dan heeft hij ook nog het resultaat van de eerder gemaakte MRI-scan. Daarop is niets bijzonders te zien. “Op zich een goed bericht,” stelt Van Haastrecht. “Straks gaan we kijken of Jasper zonder beademing kan. Of hij sterk genoeg is om dat zelf weer te doen.” Hij ziet sommigen schrikken maar stelt ze gerust door te zeggen dat daarbij geen problemen verwacht worden. En, als die zich wel mochten voordoen, dan is er vakkundig personeel bij de hand om zo snel mogelijk weer over te schakelen op de beademing. “Nogmaals het spijt me. Ik had Jaspers verjaardag graag willen opluisteren met meer positief nieuws.”

“Het geeft niet, Gerald,” verwoordt Astrid de mening van de familie. “Ik denk dat we allemaal geweten hebben, en je hebt het ons ook vaak genoeg gezegd, dat het hele proces er een is van de lange adem. En ja, natuurlijk zien we het allemaal graag anders, maar we realiseren ons ook heel erg goed dat je consensus binnen je ploeg wilt. En dus, is het op dit moment zo dat Jasper nog rustig door zal blijven slapen voor een poosje. We hopen natuurlijk wel dat zijn hart zich zal normaliseren of dat jullie ontdekken wat de oorzaak is van die rare afwijkingen.”

“Ja, en voor dat laatste heeft een van de cardiologen contact gezocht met een collega in Groningen. We hebben hier heel vakkundige cardiologen hoor, maar ze weten het eventjes niet. Hopelijk kan deze arts, die het hele dossier en alle testgegevens nog eens door zal nemen, wel iets vinden.” Dan komen de verplegers binnen om samen met Van Haastrecht de beademing af te sluiten. Voor de toeschouwers is het spannend. Zal het Jasper lukken om op eigen kracht te kunnen ademen? Alles gaat gelukkig heel erg goed. Als de pijp verwijderd wordt uit de opening in zijn strottenhoofd is er even een moment waarop hij vreemde geluiden maakt maar dan is heel duidelijk te zien dat hij zijn longen zelf vol zuigt met lucht en dat ook weer laat gaan. “Zien jullie dat?” zegt Gerald verheugd. “Hij kan het helemaal zelf. Een teken dat hij alweer een stuk sterker is. Misschien moeten we hem af en toe wat dat betreft nog wat rust gunnen, hem wat zuurstof bijgeven via de button die we nu in het gat geplaatst hebben maar, dat laat ik aan de verpleging hier over.” De familie en Van Haastrecht verlaten de IC. Als ze dan op de gang zijn, vraagt de arts of er misschien nog wat lekkers voor hem is overgebleven.

*

In de week voorafgaande aan Jaspers verjaardag hebben Astrid en Jan Nelissen, als afgevaardigden van de families, diverse bezoekjes afgelegd. Zo gingen ze langs op de centrale huisartsenpost om daar de arts de Jasper langs de kant van de weg behandeld heeft te bedanken. Bij dat bezoek was ook zijn chauffeur aanwezig. Beiden zijn ze van mening dat ze alleen maar dat gedaan hebben, wat ze moesten doen. En diezelfde opmerking kregen Astrid en Jan ook te horen toen ze op het hoofdbureau van politie spraken met de agenten Spijkstra en Jansen. Ook bij hun bezoek aan de ambulancedienst hoorden ze die woorden. Allemaal mensen die goed bezig zijn met hun werk en van lofuitingen niets willen weten. Toch maakten de twee heel duidelijk, dat ze heel erg blij zijn met de enorme inzet die getoond is. Ook gaven ze aan dat ze die dankbaarheid te zijner tijd op een andere manier tot uiting zullen brengen.

Het gesprek met de twee agenten leidt tot een andere afspraak. Theo Jansen heeft namelijk, nadat zijn collega weggegaan is, Astrid en Jan gevraagd of hij een persoonlijk gesprek kan krijgen met Pieter. Heel in het kort legt hij de reden van zijn verzoek uit. Astrid sluit het via de telefoon even kort met haar broer, en ze stellen de afspraak vast op zondagmiddag twee uur.

Nu zitten ze samen achter een kop koffie in het restaurant in de hal van het ziekenhuis. Theo heeft eerst uitgebreid geïnformeerd naar de gezondheid van Jasper en Pieter heeft hem daarover alles wat er zich op dit moment afspeelt, verteld.

"Maar vertel me eens," opent Pieter dan het eigenlijke gesprek, "ik heb begrepen dat jij een persoonlijk gesprek met mij wilde. Je bent nu niet in functie, maar gewoon Theo Jansen en ik… ik kan je verzoek eigenlijk niet zo goed plaatsen."

"Is ook lastig omdat u niet alle ins en outs kent natuurlijk en daarom zal ik het u uitleggen." Pieter onderbreekt hem na zijn openingszin en zegt dat hij hem met een gerust hart met je en jij mag aanspreken maar daar wil Theo niets van weten. Volgens hem is dat gewoon niet mogelijk. Pieter haalt zijn schouders op en legt zich daarbij neer. "Toen mijn collega en ik op de plek kwamen waar u uw vriend had gevonden, had ik het vreselijk moeilijk. Spijkstra heeft u dat verteld, zo weet ik." Pieter knikt. "Ik heb al wel vaker gesurveilleerd maar dit was de eerste keer dat er echt iets aan de hand was. Tenminste, iets met echt menselijk leed, laat ik het maar zo omschrijven. Kleine vechtpartijen, burenruzies, dronkenmansgedrag dat had ik allemaal al wel meegemaakt maar nog nooit iets dat zo aangrijpend was als dat wat ik toen onder ogen kreeg. Jasper… hij… nou ja… u weet hoe hij eraan toe was. Het was vreselijk gewoon. Ik vond het vreselijk. En… ik sprong op slot. Ik kon niet meer reageren zoals dat van een politieman verwacht mag worden. We hadden ons aan elkaar voorgesteld maar uw naam was niet tot me doorgedrongen door de beelden van wat ik zag. Alles leek te zijn verdrongen. Er was alleen maar ellende, zo zag ik. Spijkstra praatte op me in." Opnieuw knikt Pieter ter bevestiging. Hij weet nog precies wat de oudere agent tegen zijn jonge collega zei. "En toen noemde hij opnieuw uw naam. En die naam kon ik plaatsen omdat … nou ja… daar gaat dus dit persoonlijk gesprek over." Pieter herinnert zich ineens weer de blik die de jongeman toen op hem geworpen had, en is nu uiterst benieuwd naar de uitleg. "Mijn vader is Ewout Jansen en hij werkte hij Meissen Staal b.v. in Kampen. Meissen Staal is zoals u zult weten een van de bedrijven die onder KV Holding vallen."

"Ja. Ik weet niet zo heel erg veel van het bedrijf maar ik ken in elk geval wel de bedrijven die erbij horen hier in deze regio." Bij Pieter gaat inmiddels een lichtje op omdat hij de naam van het bedrijf nu linkt aan de achternaam van Theo. Hij laat Theo echter zijn verhaal doen.

"Mijn vader is veel te vroeg overleden ten gevolge van longkanker. Ik was tien. Mijn broertje acht en mijn zusje zes. Heel veel verdriet natuurlijk en daarnaast ook allerlei problemen. Tenminste… dat dacht mijn moeder in eerste instantie. Want ze had het idee, dat ze zou moeten gaan werken omdat een uitkering nooit voldoende zou zijn om het gezin te onderhouden. Nou is er met werken niets mis natuurlijk, maar wij hadden thuis een traditioneel gezin, moet u weten. Mijn ouders hadden heel duidelijk met elkaar afgesproken dat mijn vader de kost zou verdienen en dat mijn moeder thuis zou blijven voor de huishoudelijke en zorgtaken. Een bewuste keuze van hen. En toen… toen was dat ineens weg. Gelukkig bleek het anders te zijn. Natuurlijk was de officiële ANW geen vetpot maar KV Holding zorgde voor een prachtige financiële ondersteuning. Elke maand kwam er geld zodat mijn moeder de bewuste keuze van mijn ouders, het zorgen voor ons, kon blijven uitvoeren zoals ze altijd had gedaan. En dat is echt heel bijzonder. Geloof me, heel bijzonder."

"Mijn vader was een heel sociaal mens. Hij heeft dat soort extra's allemaal ingevoerd in de jaren dat hij de leiding had binnen het bedrijf, omdat hij van mening was dat een stuk nazorg heel belangrijk is. Het overlijden van een partner is al erg genoeg. Als daar dan ook nog eens financiële problemen bij gaan komen, is de ramp niet te overzien."

"Inderdaad. Een heel goede regeling. Een blijk van waardering ook voor dat wat mijn vader in het bedrijf heeft gedaan, tenminste… zo voel ik dat. Ik was in die tijd moeilijk. Ik miste mijn vader. Hij was niet zozeer een… een… opvoeder maar meer mijn vriend. We deden ontzettend veel samen. Mijn moeder was degene die de discipline erin hield en voor de opvoeding tekende. Niet hij. En toen… toen hij er niet meer was, botste ik regelmatig met mijn moeder. Het werd er niet beter op toen ik in de puberteit kwam. Nou schijnt iedere jongere dan lastig te zijn maar… ik was nog een graadje erger, laat ik maar zeggen. En als mijn moeder me ter verantwoording riep voor iets stoms dat ik uitgevreten had, en dat gebeurde echt regelmatig, beriep ik me er altijd op dat ik geen vader meer had. Dat ik hem zo miste. Voor haar was dat geen excuus en steevast kreeg ik het volgende te horen: ‘Jij hebt geen klagen, jongeman! Jij hebt tenminste nog een van je ouders. De jongedame en jongeheer Kemp Verhaeghe, neem daar een voorbeeld aan! Die verloren beide ouders op één dag en van hen beiden heb ik nooit iets gelezen in de krant!’” Ondanks de serieuze toon waarop Theo het vertelt, schiet Pieter in de lach.

"Sorry, dat ik moet lachen, maar die uitspraak is zo mooi!" zegt hij als hij uitgelachen is.

"Ik begrijp het. Het moet heel komisch overkomen nu maar toen, voor mij, absoluut niet. En ik kreeg die opmerking in diverse bewoordingen, heel vaak te horen. Zo vaak dat ik een gloeiende hekel aan de kinderen Kemp Verhaeghe begon te krijgen."

"Oei! Dat is minder voor mijn zus en mij."

"Ik zag u beiden als heiligen die nooit eens iets verkeerds deden. Die altijd maar keurig en braaf waren, en zich met grote moed door een vreselijke periode in hun leven heen hadden geworsteld." Theo laat een stilte vallen. Pieter is even weer terug in het verleden. Van die hele volzin is alleen het laatste gedeelte waar. Er is moed voor nodig geweest. Zeker bij Astrid. Zij was de moedigste van hun twee en zorgde er steeds maar weer voor dat alles goed ging. Zijn rol was duidelijk een kleinere, gewoon omdat hij nog te jong geweest was.

"Niet helemaal waar natuurlijk," reageert Pieter dan na een periode van stilzwijgen.

"Natuurlijk niet, maar in mijn ogen toen wel."

"En, wat deed je van mening veranderen?"

"Dat is alweer een hele tijd terug. Die bijna verering, laat ik het maar zo noemen, van mijn moeder voor uw zus en u zorgde op een gegeven moment voor een enorme ruzie thuis. Toen mijn moeder me weer eens voorhield dat ik helemaal niets te klagen had in vergelijking met u beiden, sloegen bij mij de stoppen door. Ik heb er van alles en nog wat uitgegooid. Ik zal de woorden niet herhalen maar geloof me, het was erg. Mijn beeld was verwrongen natuurlijk. Ik zag u als heiligen, rijkeluiskinderen die absoluut niets te klagen hadden, die alles in de schoot geworpen kregen, die konden kopen wat ze wilden, die hun handen nooit vuil maakten, nooit hoefden te werken, en veel meer van dat soort clichés. Mijn moeder viel stil en reageerde totaal niet. En dat was nou ook weer niet wat ik wilde natuurlijk. Ik wilde juist, dat ze iets terug zou zeggen. Ze veegde haar handen af aan een handdoek en zei dat we over een halfuurtje zouden eten." Theo lacht en Pieter lacht mee omdat hij zich het tafereel heel goed voor de geest kan halen. "Vanaf dat moment kwam de familie Kemp Verhaeghe niet meer ter sprake. Een jaar later ongeveer vroeg mijn moeder me of ik met haar mee wilde gaan, om iets te bekijken in de stad. Prima, geen probleem. We gingen naar een klein winkeltje aan het eind van de Oudestraat."

"Ah… "

"Ja, uw winkeltje. Maar dat wist ik toen nog niet. Ze had een leuke, nieuwe kast gezien. Tien jaar na het overlijden van mijn vader is mijn moeder hertrouwd. Een heel leuke man. Iemand waar wij als kinderen ook goed mee over weg kunnen. Voor mij, niet een vader. Die had ik tenslotte. Maar ik kan gewoon heel erg goed met hem praten en dat is ook heel erg belangrijk, nietwaar?"

"Ja, zeker. Zo iemand heb je gewoon nodig in je leven. Iemand om tegen aan te praten. Niet iemand die je antwoorden geeft, maar gewoon om lekker tegen aan te kletsen."

"Ja. Zo iemand is mijn tweede vader. Zo noem ik hem dan weer wel. Toen mijn moeder hertrouwde, heeft ze dat keurig netjes gemeld bij jullie firma trouwens hoor. De maandelijkse uitkering zette zij daarmee stop maar jaarlijks met de Kerst komt nog wel steeds het kerstpakket en de handgeschreven brief van u of uw zus. Heel bijzonder."

"Weet je hoeveel schrijfkramp me dat elk jaar kost, die brieven?" Theo glimlacht breed.

"Waarom maken jullie dan niet gebruik van een computer!"

"Traditie. Er moet volgens mijn zus iets van aandacht in blijven zitten. Anders zou het kunnen lijken, dat we een standaardbrief maken en die kopiëren en dat willen we dus niet."

"U ook niet dus."

"Nee. Mijn zus heeft gelijk. Ze heeft meestal gelijk, hoor. Betrokkenheid bij de familie van oud-medewerkers doe je niet af met een kopietje. Die schrijfkramp neem ik op de koop toe. Ik moet er gewoon eerder in het jaar mee beginnen, maar ik stel het altijd uit. Mijn eigen schuld. Maar ga verder met je verhaal, als je wilt want ik ben echt benieuwd naar wat er gebeurde."

"U weet het niet meer?"

"Ik weet bepaalde dingen nu natuurlijk wel. Je moeder was al vaker geweest en kwam toen op een gegeven moment samen met jou. Die keer verkocht ik echter niets. Later kwamen jij en je vader, ik noem hem maar zo, terug en werd er wel een koop gesloten. Maar wat er tussendoor gebeurde, de crux van jouw verhaal volgens mij, daar weet ik natuurlijk niets van."

"Logisch." Theo zucht eens diep en gaat dan verder. "Toen mijn moeder mij de kast, waarop haar oog gevallen was, liet zien, was ik onder de indruk. Zo mooi, zo vakkundig gemaakt. Allemaal handwerk, verzekerde ze me. Ze liet haar handen over het hout glijden en nodigde me uit het ook te doen. Ik vond het een beetje gênant eigenlijk, maar deed het toch. Ze vroeg me wat ik voelde. Eerst zei ik niets maar toen kwam er toch een antwoord. Ik voelde liefde. Liefde voor het vak. Liefde voor het materiaal. Mijn moeder glunderde helemaal. Toen kwam u van achter in de winkel aanzetten. Ik wist absoluut niet wie u was. Ik had het vermoeden dat u de maker van die mooie kast was. U zat onder het stof en hoewel u geprobeerd had het wat weg te vegen, was dat niet echt goed gelukt." Pieter moet hard lachen. Hij herkent het beeld helemaal. "Maar voor mij was dat een goed teken. Iemand die werkte. Iemand die iets deed voor de kost. En, toen u een gesprek aanging met mijn moeder werd dat beeld alleen maar levendiger. De manier waarop u praatte over de kast, over uw manier van werken, liet me zien dat u wist wat u deed. Dat u liefde had voor dat wat u deed. En terwijl u praatte, bleef ik maar naar u kijken."

"Ja, ook dat weet ik nu weer. Eventjes dacht ik toen dat je verliefd op me was."

"Euhhh… " stamelt Theo terwijl hij rood begint te worden.

"Sorry hoor, maar je keek nogal schaapachtig toen herinner ik me. Alsof je verliefd was."

"Nee, dat was het niet. Ik was gewoon onder de indruk van alles wat u vertelde. Mijn moeder vroeg naar de prijs en die was duidelijk boven haar begroting. Ze zei dat ook. En toen keek ik opnieuw op. Niet mijn moeder begon af te dingen op de prijs maar u begon de verkoopprijs te verlagen. U ging echt een heel eind maar mijn moeder wilde dat gewoon niet. Uiteindelijk zijn we naar buiten gegaan. We liepen samen, niet pratend, door de straat tot mijn moeder ineens stil bleef staan. 'En? Wat vond je van de jongeheer Pieter Kemp Verhaeghe? Die arrogante, bekakte, asociale, luie uitvreter?' klonk het scherp uit haar mond. Mijn mond viel open en op dat moment kon ik wel door de grond zakken van schaamte. Ja, het waren mijn eigen woorden geweest waarmee ze mij nu confronteerde, en het was nog maar een samenvatting van alles wat ik er in mijn woede uit gegooid had." Met een schuldig geweten kijkt Theo Pieter aan, tot Pieter het ongemakkelijk begint te vinden.

"Hè, je hoeft je tegenover mij niet te verontschuldigen hoor!"

"Maar… "

"Nee. Helemaal nergens voor nodig. Ik weet, uit eigen ervaring, dat we allemaal onze vooroordelen hebben. Ook ik. En die worden veroorzaakt door onze beperkte blik. We kunnen nou eenmaal niet alles weten. Jij ging er vanuit dat ik niet hoefde te werken voor mijn geld en voegde daar nog een paar onaangename karaktertrekjes aan toe." Opnieuw wordt Theo rood in het gezicht. "Het geeft niet, Theo. Het overkomt ons allemaal. We zijn nou eenmaal veel en veel te snel geneigd om conclusies te trekken, te oordelen en te veroordelen."

"Maar het blijft niet goed natuurlijk."

"Het zou anders kunnen, maar het is niet iets om een halszaak van te maken. Het is je overkomen en ik heb zo het idee dat je er iets van geleerd hebt. Toch?"

"Zeker heb ik dat! Mijn moeder is een schat. Ze begreep uit mijn onthutste blik meteen dat ik enorm geschokt was en knuffelde me zowat plat daar midden in de winkelstraat. Ze zei me, net zoals u, dat dit soort dingen ons overkomt. Dat we ervan kunnen leren. En ja…dat heb ik dus gedaan. U zei het net al. Het gaat om oordelen en veroordelen, en dat heb ik dus afgeleerd. In elk geval… ik doe het minder snel. Ik verken eerst, voordat ik een conclusie trek. En dat ook nog alleen maar als het nodig is. Soms hoeven we gewoon geen conclusies te trekken. Kunnen we dingen laten zoals ze zijn. Accepteren zoals ze zijn." Deze woorden van Theo voelt Pieter diep in zijn binnenste. Het doet hem heel erg herinneren aan Jasper. "Heb ik iets verkeerds gezegd?" Pieter stelt hem gerust. Vertelt hem dat wat hij eerder eens, over dit onderwerp, besproken heeft met Jasper. "Ja, dat is precies wat ik ook bedoelde."

"Ja, en dat riep bij mij even een herinnering aan Jasper op."

“Dat kan ik me voorstellen. Heel goed voorstellen.”

“Theo, ik heb een verzoek aan je.”

“Die zal ik graag vervullen. Zo heb ik dan toch een beetje het gevoel, dat ik iets kan goedmaken van die stommiteit van toen.” Pieter glimlacht naar hem.

“Stop met het zeggen van u tegen mij. Door me met u aan te spreken, te zeggen dat je en jij gewoon onmogelijk is, zoals je in het begin van ons gesprek liet blijken, lijkt het erop dat je zelf begonnen bent met een soort heiligenverering zoals je moeder dat vroeger deed.”

“Maar… “

“Nee, geen mitsen en maren. Ik ben gewoon Pieter Kemp Verhaeghe en ik heb veel liever dat je me aanspreekt met je en jij.”

*

Maandag 28 mei is het tweede pinksterdag. Een dag waarop de familie Verhulst in de regel naar de ouders van Martin gaat, maar dit jaar dus niet. Alles is anders dit keer en iedereen schikt zich daarin. Pieter wacht met Marion in het restaurant in de hal van het ziekenhuis op Martin. Die is met de kinderen naar mevrouw van Heijningen gereden, om haar op te halen voor een bezoek aan Jasper.

“Als u weer naar huis wilt, moet Marion me maar even bellen,” zo zegt Martin als hij mevrouw Van Heijningen bij Marion aan een tafeltje in het restaurant heeft gebracht.

“Ik kan gerust een taxi terugnemen hoor!” Haar woorden klinken erg stellig en Martin heeft moeite om iets terug te zeggen. Hij weet wanneer ze haar mening heeft bepaald en heeft ook geleerd, om daar dan niet tegen in te gaan. Martin kust Marion en de kinderen en loopt dan met Pieter weg. Samen gaan ze naar ’t Harde. David heeft hen gevraagd om naar het buiten, zoals hij dat noemde, van de familie Kemp Verhaeghe te komen. De voorvaderen van de familie woonden in vroeger tijden in Amsterdam, zo heeft Martin inmiddels iets mee gekregen van de familiegeschiedenis van Pieter en Astrid. Om aan de drukte van de stad te ontkomen, toen dus ook al, hebben ze een landgoed op de Veluwe gekocht, vlakbij ’t Harde.

Marion drinkt samen met haar gast en de kinderen, koffie en limonade. Ook nemen ze er iets bij. De kinderen vinden het verblijf in het ziekenhuis niet vervelend. Vaak krijgen ze wat lekkers. Natuurlijk is de reden dat ze hier zo vaak zijn de laatste tijd minder, maar het heeft ook voordelen. Als ze alles op hebben, haalt Marion onder protest van mevrouw Van Heijningen een rolstoel op. Sam legt een verband met de opa van Robin en Niels en zegt dat hardop waarna ze in lachen uitbarst. Maarten kijkt zijn zus met pretoogjes aan en kan niet anders dan ook lachen.

“Moet jij ook lachen, Maarten?” klinkt het dan ineens.

“Ja, mevrouw Van Heijningen. U vindt het toch niet erg, hè?”

“Nee, ik weet waarom jullie lachen. Het is geen uitlachen maar een lachen om, nietwaar?” Maarten denkt even na over het verschil tussen die twee begrippen en knikt dan. Sam die het verschil zo snel niet doorheeft, denkt er goed aan te doen ook maar te knikken. Haar broer is slim, tenslotte.

Dan gaan ze naar de IC. Eerst gaan ze met z’n vieren naar binnen. Het kan, want er zijn nog geen andere bezoekers. Mevrouw Van Heijningen is erg aangeslagen als ze Jasper zo ziet liggen en Maarten heeft het idee dat die rolstoel een goede uitkomst is. Zo kan ze in elk geval blijven zitten en valt ze niet om van de schrik. Een heel lange tijd zit ze stilletjes naast Jaspers bed. Marion legt van alles aan haar uit maar reageren doet ze niet. Het lijkt alsof ze helemaal in zichzelf verzonken is. Sam is het al snel zat, dat stille gedoe, en vraagt hem of hij mee de gang opgaat. Daar hebben ze de afgelopen dagen vaker met elkaar en Robin en Niels gespeeld. Maarten gaat met haar mee maar als hij bij de deur is, blijft hij toch staan. Hij fluistert zijn zus iets in het oor. Ze haalt haar schouders op en gaat alleen naar buiten. In het hoekje bij de deur blijft Maarten staan. Ongezien voor de anderen wacht hij af wat er staat te gebeuren. Op zich vindt hij het vervelend en naar dat hij daar staat te gluren maar hij wil gewoon iets weten. Hij heeft de oude mevrouw Van Heijningen herkend vanuit iets dat hij gezien heeft. Gezien op die speciale manier. Vroeger gingen hij en Sam altijd mee als hun moeder bij haar op bezoek ging maar later, toen ze naar de basisschool gingen, kon dat niet altijd meer. Heel af en toe nog wel. In vakanties of als de leraren een studiedag hadden. Hij kent haar dus wel. Hij weet ook dat zij speciale gaven heeft. Dat zijn moeder daarom vroeger heel vaak naar haar toeging en zij ook graag wil dat Maarten met haar gaat praten. Maar, gezien op de speciale manier had hij haar daarvoor nog nooit. Gisteravond was dat zien er ineens weer geweest. Hij had in bed gelegen en zag hoe ze naast Jaspers bed zat in een rolstoel. En nu wacht hij af of er nog meer gaat gebeuren van dat wat hij al vooruit gezien heeft.

“Vreselijk Marion,” zegt mevrouw Van Heijningen dan met een beverige stem. “Ongelofelijk dat mensen elkaar zoiets kunnen aandoen. Niet normaal. In wat voor een tijd leven we toch.”

“Ja. Niet te snappen gewoon.”

“Wraak is een vreselijk emotie. Eentje die je totaal de verkeerde kant op kan voeren. Die alle remmingen, die normaal zullen optreden voor dat je iets doet, wegneemt.”

“Ja. Vindt u het vervelend dat ik u gevraagd heb te komen?”

“Nee. Ik weet dat je belang hecht aan mijn mening en ik ben je heel erg veel verschuldigd. Dat weet je.”

“U bent mij iets verschuldigd?”

“Ja, natuurlijk. Je bent een ontzettend trouwe bezoeker, Marion, en niet alleen jij! Jouw gezin is mij erg waardevol geworden. Ik heb jullie steeds een beetje als mijn eigen gezin beschouwd. Dat weet je.” Marion knikt. “En door jullie komst in mijn leven heb ik het gevoel dat ik weer leef. Ik heb heel veel mooie momenten met jou en je gezin mogen meemaken en dus ben ik jou, jullie, het nodige verschuldigd.”

“Andersom werkt het natuurlijk net zo. Dat weet u. Als u er niet geweest was voor mij dan… dan weet ik niet waar ik terecht gekomen was. Waarschijnlijk in een gekkenhuis of zo. Dan zou ik totaal doorgedraaid zijn!”

“Zo blijkt maar weer eens dat wij mensen op elkaar betrokken horen te zijn. Dat we niet los van elkaar kunnen bestaan.”

“Ja. Inter-zijn noemde die kleine Vietnamese monnik dat vorig jaar tijdens die prachtige retraite. Een niet bestaand woord maar eentje die echt in de Van Dale opgenomen moet worden.”

“Vind je het goed dat ik naar hem ga kijken?” Marion weet wat ze bedoelt en knikt. Waar Maarten het zien noemt en zijzelf voelen, noemt Mevrouw Van Heijningen het kijken. Mevrouw Van Heijningen legt Jaspers rechter hand tussen haar beide handen. “Hij voelt inderdaad te warm aan. Klam ook.”

“De koorts wil maar niet wijken. Het blijft steeds tussen de 38.0 en 38.5 graden,” licht Marion toe. Dan is het heel erg lang stil.

Maarten kijkt vanuit zijn hoekje gespannen toe. Mevrouw Van Heijningen kan het waarschijnlijk, net als zijn moeder, heel bewust doen. En dat maakt hem nieuwsgierig. Hij ziet dat ze eigenlijk niets bijzonders doet. Maar toch blijft ze heel erg lang zo zitten.

“Wat heb je zelf bij hem gevoeld, Marion?” komt dan haar vraag. Marion geeft een toelichting.

“Ik heb gevoeld dat hij heel bang en angstig is. Alsof hij ingeweven zit in een net van boze dromen.”

Wow, Maarten kijkt op. Kun je dat soort dingen zo duidelijk merken als je het bewust doet? Zou hij dat ook kunnen?

“Ik bemerk precies datzelfde, Marion. Hij is van ons gescheiden op dit moment door een vlies. Een vlies dat om hem heen zit en ons van hem scheidt. Hij zit als het ware in een eigen, afgezonderd wereldje dat gekenmerkt wordt door… door alles wat slecht en boos is. Misschien niet de juiste woorden maar ik weet even geen andere.” Het lijkt alsof Mevrouw Van Heijningen teleurgesteld is dat ze geen betere diagnose kan stellen.

“Het geeft niet,” stelt Marion haar gerust met een klopje op haar schouder. “Dit is voor mij een hele geruststelling. Het is iets dat we aan kunnen, toch?”

“Jazeker! Zorg ervoor dat hij heel veel liefde voelt. Dat je regelmatig de tijd neemt hem vast te houden. Dat je tegen hem praat. Vul hem met al het positieve dat jij in je hebt. Je hebt voldoende om te delen, Marion. Wees daar verzekerd van!” Dan laat ze Jaspers hand voorzichtig los en laat een diepe zucht horen.

“Moeilijk?”

“Nee. Maar wel vermoeiend. Maar ook dat geeft niet. Hij komt er door. Daarvan ben ik overtuigd maar… het zal niet makkelijk zijn. Er zullen tegenslagen zijn, maar geloof me… hij redt het.”

Maarten stapt heel voorzichtig uit zijn verstopplek, opent de deur van de IC zonder enig geluid en gaat de gang op. Zodoende krijgt hij haar laatste woorden niet meer mee.

“En we krijgen hulp.”

“Wat?”

“Ik… ik… sorry… ik weet niet waar dat zo ineens vandaan komt. Het spijt me. Ik… het kwam heel onbewust… alsof ik zelf niet sprak… “ Mevrouw Van Heijningen is helemaal ontdaan ineens en Marion haalt snel een glaasje water voor haar. Met kleine teugjes drinkt ze het water op. “Het spijt me Marion ik… “

“Het is niet nodig u te verontschuldigen. Dat weet u. Ik heb het ook wel. Dan is er iets dat ik niet zie aankomen. Ineens, als een donderslag bij heldere hemel is er iets. Een inzicht. Een zeker weten. Een verklaring ervoor is er niet.”

“Ja, zo was dit ook. Maar… zorg er wel voor dat je Maarten goed in de gaten blijft houden.”

“Dat zal ik doen.”

Wordt vervolgd…


Reacties zijn welkom op de site maar ook via mijn mailbox: lucky_eye2@yahoo.co.uk

©Lucky Eye, augustus 2011.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.

Gesloten