File X-007 (toesluitend)

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
wissejanz
Berichten: 40
Lid geworden op: do 15 apr 2010, 01:31

File X-007 (toesluitend)

Bericht door wissejanz » ma 31 mei 2010, 22:23

…of er een teveel was, of juist te weinig…
…of dat het nu echt allemaal zo onlogisch leek…?
…het overkwam de jongenmannen en manjongens…
…in deze fictie in een symbolische machowereld…

…een lange nastoot “for the diehards”…
…een extra lange aflevering…
…een einde…?



File X-007 (toesluitend)


Na die bijzonderste avond en nacht en ochtend in mijn leven, die volkomen liefde
van ons samen, was er de harde werkelijkheid, de te harde machowereld, in het
warme zand van het ochtendappèl.
Onze Luit was al uren eerder met de Overste vertrokken voor het gesprek met de
Brigadecommandant, de Kolonel op het hoofdkwartier aan De haven. En voor ons
peloton stond z’n plaatsvervanger, de sergeant eerste klas Johan, de modelsoldaat
bij uitstek. Terwijl een Stafkapitein van ons zandkamp het appèl afnam. Nadien
gingen alle andere eenheden aan hun taak. De onze had vrij.
En terwijl ik terug ging naar onze cabine, zag ik nog hoe Thom de sergeant Johan
aanschoot, in gesprek ging. Toen ik de gang binnenliep zag ik nog net hoe ze
samen aan kwamen lopen, in gelijk pas.
De cabinedeur liet ik openstaan, zette de waterkoker aan, en ging aan het tafeltje
zitten met de beide gesloten laptops, opende de mijne.
Geamuseerde stemmen, voetstappen in de gang, onze cabine binnen. De sergeant
Johan voorop, Thom erachter, die de cabinedeur afsloot. En ik zag hoe hij de
sleutel uit het slot trok en in de zak van z’n korte camouflagebroek stak. Het was
menens, nu.

‘O Endo, ben jij er ook…?’, vroeg Thom quasi verbaasd en afstandelijk officieel,
‘…ik wilde net een bakkie doen met Johan.’
‘Zal ik maar gaan?’ vroeg ik.
‘Wel nee joh, blijf er gezellig bij,’ zei Thom, nu een andere Thom dan vannacht,
nu die oersterke en fysiek stralende macht, die met zo een gemak de sergeant
Johan het andere stoeltje aanbood en drie mokken klaarzette naast de waterkoker,
er instantkoffie in lepelde.
‘Wat heb je erin, Johan?’
‘Alles,’ zei de sergeant Johan, afstandelijk en stug en opeens weer gesloten, omdat
hij tegenover mij zat.
En ik zag hoe Thom de suiker en de melk in de en mok toevoegde terwijl het water
in de koker ruiste en bruiste, op punt van koken stond.
‘We hadden het er net over…,’ zei Thom, ‘…hoe spannend die rit door De Stad was
die Johan gemist heeft… toen naar dat ziekenhuis… en toen we ’s nacht terugreden
en midden in het vuurgevecht van de Amerikanen terecht kwamen… ja, toen hadden
we de vrachtwagens moeten laten doorrijden, en er met onze pantservoertuigen vol
in moeten gaan om dat terroristendorp samen met de Amerikanen uit te roken…,
toch Johan?’
‘Tuurlijk,’ bromde Johan, die kennelijk nu ik er bij zat, zich anders gedroeg
tegenover Thom, zich minder overtuigd voelde. Voorzichtig en afstandelijk.
Niet meer als stoere maten onder elkaar.
Thom schonk de drie mokken op.
‘… in plaats van er als een hond met de staart tussen de benen tussen uit te
knijpen…’, grinnikte Thom die de mokken verdeelde en ik mijn laptop langzaam
sloot.
‘..een Missie van niks is het…’ging Thom verder, ‘… vier lange maanden
zandhappen… en dat zonder de vrouwtjes… kun jij dat nog een beetje volhouden,
Johan…?’
Johan grinnikte tegenover mij, stoer en machtig, en nam zijn mok op, nipte ervan,
want het was hete koffie.

‘…of heb jij net als ik intussen ook een holmaatje gevonden …’, zei Thom ineens
en met een harde lach.
Ik zag Johan zich bijna verslikken in dat kleine koffieslokje.
‘…Endo hier lust er wel pap van… is ’t niet, Endo?...wat wij samen zoal niet
uitspoken…’
Een verbaasde blik over de koffiemok, over het tafeltje met de beide gesloten
laptops, schietend van mij naar Thom en weer terug. Zo van: Thom die een
holmaatje heeft? En dan nog wel mij verkozen had?
‘Vertel e’s Johan, ben jij gelukkig met je vrouw?’, vroeg Thom geamuseerd.
Thom was beter op de hoogte van Johans privéleven dan ik, merkte ik.
Ik zag die stoere Johan tegenover me van verbazing z’n koffie vergetend blijvend
opkijken terwijl Thom achter me kwam staan, een hand op mijn schouder legde.
‘Ja. Tuurlijk,’ zei Johan.
Dat ik een rem was om spontaan de stoere macho uit te hangen, was duidelijk,
maar dat Thom…, zo zag ik hem denken.
En ik voelde hoe Thom schuin achter m’n stoeltje knielde, met de ene hand om
mijn verste schouder, en met de wijsvinger van de ander hand tegen mijn zilveren
vlammetje in het holletje onder de adamsappel duwde en wees.
Langzaam zag ik Johan veranderen, van de een naar de ander kijkend, van het
ene zilveren vlammetje naar het andere zilveren vlammetje, misprijzend naar mij,
ongelovig naar Thom.

‘Jij had er toch ook niet aan moeten denken…’, hoorde ik Thom schuin achter me
zeggen, met een strakke stem, ‘…dat jou omgeving jou zou hebben verplicht om
het jarenlang en tegen je zin met een vent te moeten doen. En als je dan opeens
ruim viermaand van huis bent, lekker met een wijf kunt aanpappen, omdat je dat
eigenlijk altijd al wilde…’
Allemachtig, dacht ik. Thom. Terwijl ik de mok pakte en van de hete koffie nipte,
en over de rand naar een niet begrijpende Johan keek.
‘…kijk, Johan…’, hoorde ik Thom voortgaan, ‘…bij mij is het net andersom. Ik heb
op mijn zevenentwintigste mijn liefde gevonden. En misschien denk je wel, daar
ben je knap laat mee, en goed stom van je dat je daar nu pas achter komt, maar
zo gaat dat nu eenmaal als je ergens toe gedwongen wordt. Maar ons geluk is er
niet minder om. Integendeel. Misschien dáárom wel zo bijzonder diep…’
Ik zag nog steeds Johans verbijstering terwijl die nu daadwerkelijk aan z’n koffie
begon om z’n ontzetting te maskeren, zijn misprijzen nu het langzaam tot hem
doordrong.
‘…maar nou zitten wij, Giles en ik…,’ging Thom verder, ‘…met een probleem.
En daarom zit jij hier. Johan. Want wij voelen ons in ons geluk bedreigd…’
Thom boog zich iets voorover om zijn koffie van het tafeltje te pakken en zoende
me terloops in mijn hals. Even huiverde ik. om het tedere in deze situatie, om de
vieze blik vol afschuw van Johan.
‘…want ik heb gehoord dat jij mensen als ons zit te sarren. Dat je hen het bloed
onder de nagels vandaan peutert… Althans, dat probeer je,
…want het is je bij die Yank Winst’n niet gelukt. En bij Giles ook niet echt omdat
die zich voor jou afsluit… maar onze Luit neem je d’r toch vies tussen, man…’
Ik merkte dat Thom, mij in m’n schouder knijpend, zich opwond en een slok koffie
nam. Ik zag hoe de stille stoere Johan bedachtzaam en afstandelijk werd.
‘…daarom zijn we van plan om ontslag te nemen. Wij, Giles en ik. En dat ontslag
gaan we ruim met redenen omkleden, en dat wordt niet alleen bij onze Luit, maar
ook bij je vriendje de Overste gedeponeerd, en ook bij onze Brigadechef de kolonel…
wat jij van homo’s denkt en vindt en hoe jij je best doet om die eruit te pesten…
ik neem mijn petje af voor onze Luit… het is een perfecte vent… ik heb hem nog
nooit een fout zien maken… en ik heb hem nog nooit iemand de grond in zien
boren… zoals jij…’
Thom dikte het wel heel erg aan. Maar dat verdween in z’n natuurlijke kracht
en macht, z’n mannelijke charisma, voelde ik en zag ik aan de blik en de houding
van Johan.
‘…wij, Giles en ik, gaan jou kapot maken, jij met je achterbakse en stiekeme
gekonkel. We gaan je afbranden tot op je stinkende botten. Daar hebben wij onze
baan bij het leger voorover…’
Thoms knokkels moesten nu wit zijn, vermoedde ik, zo hard kneep hij in mijn
schouder. Terwijl ik zag hoe Johan steeds verder achterover leunde en met beide
handen de koffiemok half voor z’n gezicht hield.

Thom dronk van z’n koffie.
Het was ijzig stil.
Lang.
‘…je hebt één escape, Johan. En dat is dat je, in het bijzijn van de Overste, je
excuses aan onze Luit aanbied, en wel zodanig, dat de Kolonel een dossier kan
gaan afsluiten.’
Ik zag hoe Johan de mok leegdronk.
Ik zag hoe hij opstond.
‘Wat een dom geleuter,’ bromde Johan.
Ik zag hoe hij naar de deur liep, die afgesloten was en waar de sleutel ontbrak.
‘Ga zitten. Johan. Zo kom je er niet vanaf. Want het is ons menens…’, zei Thom
met harde stem, knijpend in mijn schouder.
‘Stelletje halvezachten,’ grinnikte Johan neerbuigend terwijl hij met mannelijke
zwier en gemak weer plaats nam.
‘… wij vertrekken sowieso, man! Je denkt toch niet dat wij dagelijks in ons geluk
getreiterd willen worden… om zoveel simplisme…
Kijk! Wij willen dat dossier nog wel aandikken. We willen er wel File X-007A van
gaan maken…
Want waarom moest Joachim bij jou op het voertuig? Hè!? Wat dacht je? Zo’n
blozende witblonde laatbloeier met zoveel onzekere aanhankelijke speelsheid…,
die is plooibaar…, die krijg ik nog wel zover…, z’n blonde billetjes voor jouw genot…,
en intussen dromen van een lekkere meid van negentien die zo bereidwillig is…
Wat moet jouw vrouw daar wel niet van denken, Johan, als zoiets bekend wordt…
jouw kinderen… een vader die voor z’n plezier gewoon een handelbaar gaatje
nodig heeft…!
Niet alleen je carrière gaat er aan… dat verzeker ik je…
Weet jij wel, Johan!, dat de homoseksualiteit niet allen bij mensen voorkomt.
Bij 1400 honderd diersoorten is het bewezen, is het gewoon normaal, man… wat
denk je wel wie je bent!, gefrustreerde klootzak…! dat je een oordeel kunt hebben
over iets wat er gewoon is…
Dat je te dom bent om officier te zijn, daar kun jij niks aandoen. Wij zijn ook
nooit verder gekomen. Maar probeer het dan ook niet, sufferd.’

Mijn schouder werd bijna tot moes geknepen. En Thom overdonderde mij met een
veel te veel aan grote woorden en bijna net zo erg als dat hij het Johan deed. En
misschien ook zichzelf wel.
Die woede…!
Ik legde mijn hand op Thoms vuist die wit moest van samenknijpende agressie,
streelde die hand ten overstaan van Johan die versteend en ondoorgrondelijk
tegelijk was geworden.
Thoms hand werd zachter, voelde ik al strelend, kneep minder hard, in de doodse
stilte van onze container.

‘Wat ga je doen, Johan…?’, vroeg ik uiteindelijk, omdat Thom stil bleef zwijgen,
‘…want ik begrijp het echt niet… wat kun je er op tegen hebben als twee mensen
gewoon van elkaar houden?’
‘Ik zal het jullie nog wel e’s laten weten,’ bromde Johan kwaad.
‘Nee…,’ zei ik, Thoms hand op mijn schouder nog steeds strelend, ‘…we willen
het nu weten.’
‘Het zijn insinuaties…,’ zei hij.
‘Precies…,’ zei ik, ‘…waar rook is, is vuur, toch? Net als bij de Luit. Want wat
heb jij dan voor bewijzen? Alleen maar omdat hij wat te vaak en te warm naar
me keek…?
Wij gaan toch weg. Na de Missie en onze verlofperiode is het einde leger… Zeg
maar wat je wilt…’
Ik zag hem aarzelen.
‘Ik mag de Luit graag … en daar gaan we diep voor… De luit is een prachtvent
en die zit zich nu door jou toedoen te verantwoorden… en als je niet bijdraait
dan gaat jou datzelfde gebeuren… en nog een graatje erger.’
Hij lachte hard. Johan.
‘Ik laat jullie uit elkaar halen, voor de rest van de missie,’ kaatste hij.
Ik voelde Thoms hand weer knijpen.
‘Je hebt geen getuigen, Johan. Niemand zal jou geloven. We gaan je afbranden,
voor al de softies in een machomaatschappij. Heb jij wel gevoel… heb jij je
vrouw wel e’s gezegd… of bewezen…’
‘Ik wil eruit,’ gromde Johan.
‘Mijn Thom heeft de sleutel… voor jouw carrière…, je staat ons niet meer in de
weg… alleen jezelf.’
‘Ik ga jullie aangeven, dat jullie me gijzelen…’
‘Moet je vooral doen…,’ zei ik, ‘…dan ga ik Ruud nog e’s doorzagen, omdat jij
gesuggereerd hebt dat de Luit handtastelijk zou zijn geweest… dat je gewoon
een oud wijf bent die met roddel een hetze tegen de luit wil beginnen…
Als leidinggevende ben je mislukt, Johan. Iemand die z’n antipathieën niet in
de hand heeft… en z’n eigen fouten niet kan toegeven… over zoiets kleins… ik
durf te wedden dat de Luit geen verkeerd woord over jou loslaat… da’s pas een
echte vent.
En wat denk je wat je veroorzaakt in het peloton. De jongens zijn niet achterlijk,
die zien dat… die voelen dat… een pelotonscommandant en z’n plaatsvervanger
die niet met elkaar praten…’

Ik voelde hoe Thom, achter me, opstond. Ik keek opzij, omhoog. Hij was weer
rustig, zag ik toen hij de sleutel uit z’n broekzak pakte en aan mij gaf.

‘Zeg e’s eerlijk,’ zei ik tegen Johan, ‘is Thom voor jou nu opeens een andere
vent dan een half uurtje geleden?’
Maar Johan zweeg, halsstarrig en stoer en afstandelijk.
‘En wat mankeert er aan mij? Ben je bang dat ik je iets te leuk ga vinden…? Nou,
maak je geen illusies.’
Maar Johan bleef zwijgen. Ik wist het. Hij zou niet toegeven.
‘Hier… vang…’ zei ik en ik gooide hem de sleutel toe, ‘…morgen komen de Luit
en de Overste terug. En morgenavond ga ik de Luit vragen of jij een gesprek
met hen hebt gehad. Morgenavond gaan we om eervol ontslag vragen, schriftelijk.
Het kan een korte brief zijn, of een hele lange… de omschrijving bepaal jijzelf…’
Hij zweeg.

*
Toen de plaatsvervangend commandant sergeant Johan vertrokken was, viel Thom
achterover op z’n bed, en zuchtte een lange zucht, leeglopend.
‘Ik wist niet dat uit de kast komen zo lastig was…,’ zei hij en toen ik naast zijn
kussen knielde, de armen naast zijn hoofd gevouwen, vervolgde hij, ‘…Giles…
dat jij zo rustig kunt blijven…’
‘Jarenlange training,’ glimlachte ik.
‘…ik had hem allang op de pijnbank gelegd…ik ken een heel vuil en smerig trucje…
als het dan op buigen of barsten aankomt…’
‘Ik wil het niet weten,’ zei ik en pakte zijn kin vast, dwong zijn hoofd opzij. Langzaam
zag ik dat staalharde uit z’n blauwe blik wegtrekken, in z’n weer ontspannen wordende
glimlach.
Ik zoende hem. Ik keek naar hem, streelde hem.
‘Maatje,’ fluisterde ik.
Hij glimlachte, zijn oude vertrouwde langzame glimlach. Mijn Thom.
‘Ik ga effuh zandhappen…,’ zei ik toen, ‘…tegen de muur hangen.’
‘‘k Kom zo bij je,’ zei hij en gaf me nog een zoen.

Hij, mijn Thom, bleef op mijn netvlies hangen, toen ik de container uit ging en de
gang door liep, die stoere altijd zo rustige, behalve als ‘ie in actie moest komen,
die prachtgozer die soms als een lieve onschuld tegen me aan kon liggen.
Buiten zag ik Joachim. Die dolde als een dartele flukse voetballer met wat pelotonsmaten
door de zandbak, lachend en schouderstotend.
Joachim. Ik had nog nooit iemand kwaad op h’m zien worden. Dat lukte gewoon niet.
Joachim, die zo opeens bij de Luit aan de schouders had gehangen, die vannacht bij
de Luit had willen slapen.
Joachim, met zo’n dubbel leven om z’n verleden, met misschien wel een driedubbel leven…

Ik ging verderop tegen de muur hangen. Mijn woede en onmacht om die Johan, waren
iets weggezakt.
En het waren maar een paar minuten, dat ik er alleen zat. Toen zag ik Thom komen.
Langzaam en gewoon, stoer en onafhankelijk gemakkelijk.
Hij plofte glimlachend naast me neer, op enige afstand.
‘We zijn een perfect team, Giles,’ grinnikte hij.
‘Ja, maar het voelt verschrikkelijk klotuh…,’ bromde ik, ‘…ik ga zo twee dubbele
brieven maken… een stel voor jou en een stel voor mij. Eervol ontslag. Op een korte
en nette manier, of één die van Johan gehakt maakt… dan ben ik het vooreerst kwijt,
anders zeul ik het nog anderhalve dag met me mee…’
‘Maar vannacht sowieso niet…,’ fluisterde hij glimlachend, ‘…dat wordt zo’n heerlijke
ontspannen nacht… dan ga je alles vergeten. Zelfs Johan… Ik zal zo lief voor je zijn…’
Ik glimlachte, voelde me weer warm worden.
‘… kom Giles, vergeet het.’
‘Ik kan dat niet zo makkelijk… ’t komt wel… straks.’

Het stof opgooiende voetbalspel leek een einde te hebben. En ik zag Joachim op ons
toelopen. Verhit en met een brede grijns. Zo plofte hij tussen ons in. Hij kon dat en
mocht dat. Schouder aan schouder.
‘Zo… schatjes,’ fluisterde hij grinnikend.
‘Nou zeg,’ bromde Thom.
‘Wat had jij met sergeant Johan…?’, vroeg hij aan Thom, ‘…die keek me net zo vuil
aan.’
‘Hoezo,’ zei Thom zich op de vlakte houdend.
‘Ja, hallo…!,’k ben niet achterlijk…,’ zei de expressieve witblonde Joachim
verontwaardigd, ‘… hij liep met jou mee naar binnen, direct na het appèl.’
‘O, dat…, ‘zei Thom, ‘…nou, we hebben wat pressie op hem uitgeoefend, om
dat gedoe met de Luit.’
‘Johan heeft iets tegen flikkers, hè? Winst’n vertelde me zoiets… daar gaat het
toch over. Nou?’
‘Ja, uiteindelijk wel, slimmerik,’ zei Thom.
‘En?!’, vroeg Joachim
‘We hebben hem onder druk gezet. Hij mag kiezen. Of z’n excuses aan de Luit
en de Overste… Of we gaan een zaakje tegen hem beginnen.’
‘Hè? Weet hij dat jullie samen…?’, vroeg Joachim die z’n hoofd omdraaide en mij
verbaasd aankeek.
Ik knikte.
‘Wel godverdomme…,’ brieste Joachim, nu roodaanlopend van verontwaardiging,
‘…en daarom zit de Luit nu bij de Kolonel, hè…? nou, dan zal ik die druk nog e’s
effuh flink gaan opvoeren…’
Hij stond abrupt op, Joachim.
‘Wat ga je doen?’, vroeg ik.
‘Dat!, Endo… dat vertel ik je nog wel e’s…’
En toen beende hij weg, vurig en driftig en gericht. Zoals zijn gemoed was.
Ik zuchtte en vloekte zacht voor me heen. Ik had niet alleen een vermoeden. Maar
ik wist ook dat Johan z’n bek niet zou houden. Joachim zou daar te horen krijgen dat
Thom en ik ontslag zouden nemen… en dat had ik hem juist later e’s zelf willen
vertellen.
‘Ik ga aan m’n brieven beginnen, Thom…’verzuchtte ik, ‘…als Joachim straks
terug komt…’
‘Jullie zijn als broers,’ fluisterde Thom.
En ik schoot vol, vloekte hard in stilte.
‘’k Kan me een slechter zwagertje voorstellen,’ glimlachte hij.
‘Je bent lief,’ fluisterde ik en stond op.
‘Weet ik toch…,’ glimlachte hij, ‘…ik blijf hier… ik stuur h’m straks wel naar
je toe.’

In de cabine begon ik aan twee brieven. Beiden met twee verschillende hoofden,
een stel van Thom en een stel van mij.
Van het ene vond ik een voorbeeld op onze militante site. Het leger was op alles
voorbereid. Het andere, de aantijgingen tegen Johan wilde niet vlotten. Het
bleven voor eerst wat losse kreten, als klad. Want verdomme, Joachim, klojo,
dacht ik en voelde ik, wat is dat toch altijd met jou… en waarom maak ik me
er druk om…

Een vrije dag in de zandbak…
Een afscheid voorbereidend dat zich nu al aan me opdrong…
En ik hoorde hem al komen, al was de container deur dicht. Rennende voetstappen,
een deur die open knalde. Een verbijsterend en stilstaande Joachim in de
deuropening staand.
‘Endo! Is het waar!?’
Ik stond op en knikte. Het was waar. En het deed zeer, hem daar zo te zien
staan, Joachim, gebroken.
‘Ik had het je graag zelf verteld, Joachim,’ zei ik.
Hij knikte, mat en verslagen.
‘Hé, kom e’s? Doe de deur e’s dicht.’
Langzame bewegingen, Joachim onwaardig.
Het volgende moment hing hij aan mijn hals, Joachim, sloot ik mijn armen om
hem heen.
‘Ik begrijp het wel,’ fluisterde hij stoer, in mijn hals.
‘Maar zo voelt het niet, hè?’, vroeg ik.
‘Nee.’
‘’k Zal altijd van je blijven houden, Joachim.’
Toen brak zijn laatste stoere weerstand en huilde hij. Joachim, bij wie het
gevoel zo heerlijk aan de oppervlakte lag.
‘We blijven mekaar toch wel zien?’, snotterde hij snuivend.
‘Tuurlijk, en ik ben ook nog niet weg. Je bent nog lang niet van me af,
broertje.’
Toen kneep hij me bijna het hoofd van de romp, zoende hij een natte zoen in
mijn hals. En ik streelde zijn rug, zoende zijn witblonde haar.
‘Wat was dat nou, wat je sergeant Johan te vertellen had?’, vroeg ik.
Ik voelde hem huiveren in mijn armen.
‘Wat heb ik toch, Endo…?, vroeg hij zacht in mijn hals, ‘…ik doe zo mijn best…
vroeger al… en nou nog steeds… en ze hebben er altijd verkeerde gedachtes bij….’
‘Jij moet niet veranderen, Joachim. Dat is jouw charme… daar kun je de hele
wereld mee inpakken.’
‘Ja, misschien wel,’ zei hij en trok zijn hoofd uit mijn hals, keek me aan met
dat nat gehuilde blozende gezicht. Met even een spijtige glimlach. Een volwassen
glimlach.
Hij knikte en gaf me toen een geweldig harde stomp op de borst.
‘Klootzak,’ zei hij met diezelfde glimlach zijn snot opsnuivend en toen kneep ik
hem ongenadig hard in zijn middel waar hij bijkans van dubbel klapte.
Dan een lacherig stoeien. Dat moest. Dat voelde ik. Om een rare spanning te
breken. Een vechten, met een arm om een hoofd, een grijpen naar een been,
hijgend en melig tegelijk.
Pas toen Thom binnenkwam, hield het op.
‘Zo, lummels, gaat ‘ie lekker?’
‘Gaat je geen flikker aan, blonde nicht,’ kaatste Joachim hijgend van ons
stoeien.
‘Hoor hem, het Witte schaap,’ grijnsde Thom
‘Een ram, zul je bedoelen!’

En ik?
Ik was terug op aarde. Met het rare gevoel dat ik een broer had.
‘Zit over die Johan maar niet meer in…,’ zei Joachim toen ineens, ‘…want i
k heb hem ergens aan herinnerd… en ik heb hem beloofd dat het geheim blijft…
áls híj z’n belofte nakomt om over geplaatst te worden.’
‘Hè?! Wat?!’, zeiden Thom en ik tegelijk.
‘Ja,’ zei Joachim en hield zijn kaken stijf op elkaar.
‘Ja,’ zei ik, ‘als je iets beloofd dan moet je het doen.’
Want ik wilde het niet weten, dat wat hij zojuist al snotterend had door laten
schemeren. Niet alles oprakelen, dacht ik. Wat dicht moest blijven, moest dicht
blijven. En anders kwam hij er later wel e’s mee, Joachim.
‘’k Heb zin in een liter bier,’ zei hij, Joachim, stralend en blakend ineens, trots
op van alles en nog wat.
‘Anders ik wel,’ bromde Thom.
‘’k Heb net ons werkschema bij Johan gezien…,’ begon Joachim ineens, ‘…we
gaan nog zes keer naar De Stad…,’ en hij grijnsde uitdagend tegen Thom, ‘…zes
nachten ga ik lekker bij jou vriendje slapen, blondje.’
‘Wil je niet een keer tussen ons in?’, vroeg Thom melig grijnzend.
‘’k Kijk wel link uit, met jou d’r bij…! Endo. ‘k Begrijp niet wat je in die vent ziet.’
‘Liefde maakt blind,’ zei ik.
‘Stekeblind… en nou ga ik kaarten met Manus en Arendsoog en Minco… en daarna
met Xavian chatten… doei, schatjes.’
En weg was ‘ie. Joachim. Bijna zo vluchtig als gas, ongrijpbaar soms. Onbegrijpelijk.

‘Thom…,’ zei ik toen, toen Joachim vertrokken was, ‘…wat kan ik hier slecht
tegen. Dat vechten als er niks te vechten hoeft te zijn. Als het nergens voor
nodig is…’
‘Hé Giles, kom e’s.’
Ik was moe. Het was nog steeds ochtend maar ik was bekaf. En zo hing ik aan
Thoms hals, voelde ik zijn warme lijf, zijn armen om me heen.
‘‘k Ben trots op je…’ fluisterde hij.
Ik zuchtte.
‘Wat heb ik toch met die jongen…’
Thom grinnikte.
‘Die jongen heeft wat met jou, Giles.’
‘Vindt je het erg?’, vroeg ik.
‘Welnee. Integendeel. Ik zou het pas erg vinden als je dat niet zou accepteren.’
‘Ik denk dat hij zo’n enorm kutleven heeft gehad…’ zei ik in zijn hals, ‘…en
dat je dan zo kunt zijn…’
‘Dat is zijn overlevingsmechanisme, toch?’
‘Ja, dat moet wel. Maar hij zit er ook zelf mee.’
‘Tuurlijk. Maar we slepen h’m d’r wel door, Giles.’
‘Mag jij hem?’, ‘vroeg ik
‘Ja. Net als iedereen. Maar vooral omdat hij bij jou hoort. Jij bent de enige
die hij echt vertrouwt.’
Ik huiverde. Om alles.
Thom zoende mijn hals en ik voelde zijn handen over mijn rug omlaag glijden
tot op de achterkant van mijn dijen, en dan langzaam omhoog strelen in de
pijpen van mijn korte camouflagebroek en van mijn short, zijn duimen in de
deuken van m’n billen, zijn vingers tussen mijn dijen tegen mijn kruis, in
mijn bilnaad… warme sterke handen, zacht en langzaam masserend…
Ik kreunde, voelde zijn warme lijf, voelde me ontspannen worden… meer dan
ontspannen… met die handen zo langzaam en opwindend zacht knedend… ik
zoog me vast in zijn warme hals, klemde me vast…
‘Kom…,’ fluisterde Thom, ‘…we gaan straks het internet op… voor een vakantie
in de groene Ardennen… en e’s kijken of we ergens nog een baantje voor ons
is… maar nu gaan we eerst lekker een uurtje fitnessen.’
‘Wat ben je toch een vals kreng,’ gromde ik, omdat mijn bloed joeg in de
ontspanning na de spanning en onder zijn erotische masseren, mijn lul zich
volzoog; net als de zijne merkte ik aan de harde tegendruk.
Hij grinnikte.
We zoenden.




- MISSIE VOLBRACHT -

Ogenschijnlijk waren de laatste weken even saai als de eerste maanden. Het ging
aan het gros van het peloton voorbij, dat wat ons zo ondergronds gebeurde, in flarden
voorbij kwam.

Want sergeant Johan bleef even nukkig en stoer zwijgzaam naar de Luit, en de Luit
was nog even halsstarrig.
Het enige dat de Luit erover losliet, was dat ze samen een goed gesprek hadden
gehad met de Overste van Tussenkamp, ons Zandkamp.
Zo was hij, de Luit. Hij liet ieder in zijn waarde.
En dus leverden Thom en ik ieder ons verzoek tot eervol ontslag in, in triplo,
ingaande na de Missie. En met het recht van de vele weken Missieverlof nadien,
en met de nog openstaande verlofdagen overbrugden we onze opzegtermijn,
zouden we nog enkele maanden doorbetaald worden.
En mijn Luit Chandro? Die had wel even verbaasd opgekeken. Maar zoals met
zoveel dingen tussen ons, sprak hij er niet over, knikte begrijpend, glimlachte
zelfs warm.
Zo warm, dat ik hem vroeg of hij die ene nacht op het Brigade hoofdkwartier
aan de Haven, waar hij samen met de Overste voor gesprek was geweest, ook
nog de leuke barjongen Mauce was tegengekomen. Toen knipoogde hij zowaar.
‘Chandro toch…,’ zei ik plagend, ‘…je bent geen maagd meer? Ik dacht al… zo
soepeltjes in de heupen… daar is iets…’
‘Endo, hou je smoel.’
‘Ik zei toch al dat het een leuke jongen was… omdat hij ook een beetje op mij
lijkt, toch? Al heb ik dan natuurlijk niet zijn prachtige zongebruinde billen…’
‘Endo…!’
Ik gaf hem toen de kopieën, de geluidsopnamen, van de Amerikaanse raid op het
dorp terug, die ik nog altijd onder in mijn tas bewaarde.
‘Je doet wel stoer en sterk… angsthaas…’
Toen was hij ineens geroerd, die slanke en sterke fijnzinnige man.
‘We houden toch wel contact, Endo?’
Ik knikte.
‘Tuurlijk,’ zei ik.
‘Verdorie, man, ik ben echt helemaal verkikkerd op je geweest… en dat gaat nooit
helemaal over…’
‘Hoeft toch ook niet…?’ glimlachte ik en vroeg, ‘…ben je wel een beetje lief
voor Mauce?’
Hij glimlachte en knikte.
‘Bedankt, Endo. Voor alles. Echt alles.’
‘Jij ook… Chandro… voor echt alles…’
Het was geen afscheid. Maar wel een afsluiting. Dat voelden we beiden.
‘Kom op…,’ zei ik toen, ‘…een echte Yankee hunk kan er toch wel af?’
Een arm om elkaars schouder een arm om elkaars rug, sterk aanknijpend, de
wangen tegen elkaar. En toen ik voelde dat wilde loslaten, hield ik hem vast.
‘Je ruikt lekker.’
‘Endo houd op.’
‘Voor een zoen,’ zei ik.
En wat hij misschien als een vluchtige kus bedoeld had, dat gaf ik hem vol en
lang op de mond, met mijn hand in zijn donkere korte haar, dwingend.
Abrupt rukte hij zijn hoofd opzij, maar ik hield hem vast. Want ik voelde het
tegen mijn kruis drukken en bollen en verharden.
‘Krijg je nou een stijve van mij? Of nog van Mauce, die ook zo lekker zoent.’
‘Van jullie allebeide, godver…’
En ik streelde hem brutaal over zijn gulp. En ik bevoelde zijn uitgeharde erectie.
Hij ademde zwaar, mijn luit.
‘Allemachtig, Chandro, kan Mauce zoveel Spaans stierengeweld aan?’
‘Houd op Endo, dit kun je niet maken.’
‘Ik wel,’ zei ik, ‘want ik ben er heel eerlijk in. Ik vertel Thom straks dat ik je
bullenpees heb betast en dat ik Mauce niet benijd.’
‘Hé toe, Endo?’
‘Ik moest je nog één keer plagen. Je vraagt erom. Om het er ook gewoon over
te hebben, mooie vent die je bent. Voelt het niet heerlijk om zo te puberen.
Open en eerlijk?’
Hij glimlachte, was waarachtig verlegen.
‘’t Was echt leuk met Mauce, hè?’, vroeg ik.
‘Binnenkort komt hij een keer hier. Rijdt met een colonne mee.’
Even leek hij geen bijna dertig maar bijna half zo oud, in zijn puberale biecht.
‘En hij gaat met de retourcolonne terug?’
‘Ja, hij blijft zolang hier.’
‘Twee nachten. Chandro. Wat zul je lekker ontspannen worden…’
‘En nou oprottuh.’
‘Ja, je hebt gelijk. ‘k Zal je nooit weer plagen…’ grijnsde ik en liet hem los.

*
Als eerste verzond ik een nieuwe foto van Thom en mij samen, met de
glinsterende zilveren vlammetjes in de holletjes onder de adamsappel
duidelijk zichtbaar, naar mijn familie en vrienden. Met de mededeling
dat Thom, vanwege z’n scheiding, tijdelijk bij mij in het flatje zou komen
wonen.
Het was een stapje. Voor mij om eraan te wennen. Maar ook voor hen, om
over vermoedens te kunnen gaan broeien.

En Thom surfte het internet af. Hij verlangde, na zoveel droog en stoffig zand,
naar een dampig groene wereld. En ik met hem. Dat hij een fanatiek visser bleek,
vond ik niet erg. Ik had meer iets met het eten van versgevangen vis.
En ik had er zo mijn beelden bij: Thom op een visstoeltje, ik er op mijn stoeltje
pal achter, schrijlings met mijn benen om hem heen, aan zijn zilveren kettinkje
knabbelend, met mijn handen onder zijn shirt over zijn warme huid omhoog zijn
tepeltjes plagend, om na voldoende opwinding mijn handen omlaag te laten
dwalen over zijn warme lijf, de boord van zijn afritsbroek binnen, zijn korte
schaamhaartjes…
Totdat bleek dat het om vliegvissen ging, en hij met zijn kuiten in het water
zou staan… Nou ja, je kunt ook niet alles hebben…

Joachim was ongedurig. Dat merkte ik. Vooral als we uitreden voor onze
escortetaak naar De Stad. Zes keer nog.
En nu had ik, net als in de eerste maanden, en net als de Luit en radionurd
sergeant Minco gewoon waren te doen, een algemene slaapplek op het Kamp
kunnen nemen.
Maar die zes nachten sliep ik op de bodem van het voertuig, met de wachters
Arendsoog en Minco op de beide banken, met het witblonde haar van de foetus
Joachim kriebelend in mijn oksel. Ik wilde het hem niet ontnemen. En ook
mezelf niet.
Maar dat hij al die zes keren, in het donkere holst van de nacht, in mijn oor
lag te ademen, te fluisteren, en ik iedere keer iets uit zijn eigen borrelende
levensputje opgebiecht kreeg…
Ik huiverde ervan, van dát wat geheim moest blijven en waarvan ik één keer
tegen Thom heb gezegd, dat de honden er geen brood van lusten.
Zes keer heeft hij roerloos mijn hals nat gehuild. De eerste keer het ergst. De
laatste keer nog amper, want toen was Joachims putje schoonleeg. En daarna
was hij veerkrachtiger dan ooit, licht en opgelucht zei hij me, die witblonde
lummel.
En ik moest in stilte erkennen dat mijn zogenaamde trauma niets was, in
vergelijking tot het zijne.

En ook, zo realiseerde ik me, dat van die invliegactie, waarbij mijn slapie
Matthias het leven had gelaten, dat juist dat de oorzaak was geweest van alles.
En mijn reactie erop. Dat ook.
Want daarover was de ruzie tussen de Luit en Johan begonnen. Ik, in de ogen
van Johan, een slappe nicht. En daarom was het geen toeval geweest dat
én De Luit én Joachim én ik op één en hetzelfde voertuig hadden gezeten.
En daarom, omdat het een lange eenzame tijd voor behoeftige jongemannen
was, omdat Thoms relatie uitging en omdat diens slapie Ruud ervan hield om
samen aan de hand van een ander stoom af te blazen, was Thom tot het besef
gekomen, dat hij strontjaloers was op de Luit die mij soms een gevoelige blik
toewierp zonder dat ik het zelf merkte.
In een machowereld tot elkaar gedreven, een ondergronds en onderhuids
subcultuurtje dat aan de meeste stoere mannen en jongens was voorbij gegaan,
dat verder alleen die prachtige warmbruine Yank Winst’n was opgevallen in z’n
behoeftige verlangens.
En waar die aardige barjongen Mauce op het Brigade hoofdkwartier, ook geen
toeval was geweest. Want de kolonel zelf had er geen problemen mee, zo’n
aardige soldaat aan de kleine kantinebar.

*
Mijn cabinenachten met Thom waren strikt geheim en privé, maar zo heerlijk
en intens dat ik het soms nog niet kon geloven.
Die stoere asblonde met die langzame glimlach, die zo fanatiek met onze
toekomst bezig was…
Soms?
Soms heb je het geluk aan je kont hangen.
En bij Thom…?
‘Yes!’ zei hij daar ergens in de laatste saai weken. En toen moest ik naast
hem aan zijn laptop komen zitten. Hij had het gevonden. Al surfend en
zoekend voor een Ardennervisvakantie.

Ene Hans, die een dozijn jaar geleden en ergens na z’n vijftigste een drukke
en goedbetaalde baan in de oliewinning vaarwel had gezegd, een forellenvisserij
had gekocht in een Ardennen dal, er een kleine natuurcamping bij was begonnen,
een Bourgondische solist. Deze Hans, nu rond z’n pensioen, had iets met z’n
gezondheid, moest onder het mes met een langdurige herstelperiode en zocht
beheerders voor tenminste een half jaar, een heel zomerseizoen lang.
Foto’s van een bebaarde kluizenaar, een oude stacaravan met houten aanbouw
als veranda en een tuintje erachter, van visvijvers, van grasveldjes, met her
en der een tent of caravan.
Google earth liet ons in vogelvlucht afdalen naar een meanderende beek in een
scherp dal, in bossen met in de vlakke delen wat weilandjes, dorpjes op grote
afstand, diezelfde visvijvers, veldjes, de stacaravan in de hoek met de houten
veranda en het privétuintje.

‘Doen?, vroeg Thom toen.
‘Als je net zo verliefd op mij wordt, als dat je nu naar die foto’s kijkt…,’ zei ik.
Ik meende ter plekke het leven te laten, zo strak kneep hij mij vast in zijn armen.
‘Giles…,’ gromde hij, mijn Thom, ‘…vissen zijn maar koudebloedige dieren.’
‘Ja, ja…’
‘Doen? Hé, Giles?’
‘Tuurlijk, gek. Een heel half jaar vakantie, deels doorbetaald door defensie,
en met de inkomsten van de camping, en jij als gelukkig vissertje… knijp me
nog e’s? Dat ik niet droom…’
Dat hij, Thom, al in een ver gevorderd stadium was, alles, met foto’s en situatie
en al, van en over ons al met die Hans had voorgekookt, dat bleek toen hij
gewoon maar één kort berichtje verzond.
> We doen het, Hans. Vijftien april zijn we er. Groet van Giles en Thom. <
‘Thohhom…,’zei ik langzaam waarschuwend.
‘Ik wist het toch…,’ grijnsde hij breed en stoer, ‘…ik wist toch wel dat jij het
ook leuk zou vinden… ik zie het al helemaal voor me… wij daar samen…’
‘Twaalf april landen we… dan hebben we amper een paar dagen…’, zei ik nog
quasi verontwaardigd.
‘Kom hier. Ik vreet je op. Mmm, je bent m’n droom, Giles.’
‘Je Ardennerham, zul je bedoelen.’
‘Ook, twee heerlijke strakke malse hammen…’
Toen, al stoeiend van de stoeltje en over zijn bed en uit de kleren gerakend,
heb ik toch flink mijn tanden e’s gezet in Thoms blonde hammen.
‘Op één voorwaarde…,’ gromde ik, ‘…dat jij je billen bruin laat bakken in de
zon.’
‘Oké…,’ zei hij makkelijk, ‘…kopen we twee vuurode tanga’s. Jij ook.’
Macho’s, verzuchte ik in stilte. Waarom dan ook gelijk weer knalrood. ’t Is
geen auto…

En ik mocht mijn verliefde frustratie op hem uitleven, die nacht, een lange
nacht, een stoeiende vechtnacht, om het af te leren, of juist niet, om te
oefenen in speelse warme mannenkracht.
Want totaal onvoorbereid glibberde ik met een weinig aan voorvocht in zijn
strakke hol, of ik nu wilde of niet. Zo heftig trok Thom achterlangs aan mijn
billen, nadat ik nog e’s in zijn billen had gebeten.
Zo gierde de tinteling van mijn eikel in dat strakke opstropende warme hol
plotseling door tot in mijn tenen en haarwortels, zo vol passie, zo hijgend en
zwetend waar geen einde aan leek te komen… in kracht en snuiven …,
transpirerend, zuigend en tandenstoten, zijn billen in mijn schoot, hard,
keer op keer, het jeukte in dat wilde gevecht, dat geile verlangen, die drift…
‘Giles, toe. Meer… zo lekker,’ kreunde Thom fluisterend verlangend in mijn mond
Ik hijgde, ik kneep in zijn borsten, in zijn tepels, trok aan zijn korte haar,
terwijl we rollend omzakten, terwijl we hengstend bewogen… snuivend,
zwetend… uiteindelijk amechtig uit elkaar zakten…
Waarin we elkaar bijna absurd teder leegzogen, zijn handen en mond om
mijn zinderende stijve en ballen, ik zijn ballen strelend en zijn natte eikel
zuigend en we van elkaar dronken en proefden in dat zo vreemde, zo bijzonderste
warme… waarin we nadien elkaar zoenden en streelden, en ons zaad in onze
monden vermengden…
Waarna we alleen nog maar konden zwijgen…, Thom in mijn armen insliep.
Thom… die stoere…

Maar dat niet alleen Thom idolaat was, waarbij ik na ons besluit in de dagen erna
onder zijn liefde bijna werd vermorzeld en ik er met een bijna goddelijk gevoel in
verzwolg, bleek toen we de Ardenner plannen aan Joachim vertelden en lieten zien.
Joachim. Hij glunderde. Hij veerde helemaal op. Hij zag een oude grote
zitmotormaaier op een foto staan, hij zag een oude landrover waarmee de
forellen werden gehaald en waarmee de caravans op en af een stijl grinderig
pad getrokken werden. In een ogenblik had hij zich er een taak toebedeeld,
had hij al z’n eigen tentje in een hoek naast het privétuintje achter de oude
stacaravan staan…
Hij had acht weken verlof immers, met de vakantie er aan geknoopt…

Joachim ging gelijk aan de chat met Xavian, voor het blijde nieuws.
Tja, en ik dus ook, al ging het schoorvoetend. Om mijn thuisfront te vertellen
dat Thom niet tijdelijk bij me in m’n flatje kwam wonen, maar dat we samen
voor op z’n minst een halfjaar een camping annex forellenvisserij gingen
beheren voor een oude baas die even uit de roulatie was.
Ze moesten nu zo kalmaan wel gaan begrijpen, meende ik, dat er wat meer
was, dan een tijdelijk opvang van een collega…

Op de laatste dag nam ik Arendsoog en Manus apart. Want zij hadden er recht
op om te weten dat het ook echt mijn laatste werkdag bij defensie zou zijn.
Maar ook, dat ik met Thom verder ging, dat Thom mijn levensmaatje was
geworden, wat mij enige zweetdruppels kostte.
‘Kolere,’ zei toen Manus langzaam droog en nuchter als altijd, omdat het
nergens op sloeg en toch ook alleszeggend was.
‘Goh? En Witte dan?’, merkte Arendsoog op.
‘Oh… Daar passen wij wel op…’, zei Manus
‘En wat gaan jullie dan doen?’, vroeg Arendsoog
Tja.
‘Eerst een camping met een forellenvisserij beheren… in de Ardennen…
en daarna… we zien wel.’
‘Jij en Thom,’ zei Arendsoog.
Ik knikte.
‘Heb ik eindelijk e’s een excuus…,’ verzuchtte Manus en vervolgde, ‘…én de
Ardennen én vissen… Endo, jij gaat mijn Mieke nog meemaken… en ik wéét
me toch een manier om forel lekker klaar te maken…’
‘Goh, jij en Thom …,’ zei Arendsoog nog e’s, ‘…ik wil het adres ook wel…
godver… dat je weggaat… ‘k begon er net aan te wennen… jij met Witte op
de vloer…’
‘Houd jij je nou maar bij je boordwapen… je zag toch wel dat dát heel wat
anders was…’, zei Manus tegen Arendsoog.
‘Ja… misschien wel… maar ik vond het zo lief… goh Endo… jij en Thom… nou
je ’t zegt… leuk man… ‘k ga nog jaloers worden…’
‘Wat! Ben jij nou ook opeens van de kletsklets?’, vroeg Manus.
‘Hè? Nee, tuurlijk niet… maar ik wou wel dat mijn Valerie ook zo lief deed…’
‘Moet je aan werken, Arendsoog. Een bloemetje, je kookt e’s lekker, steekt
een kaarsje aan…’, zei Manus.
‘Tja, kweenie… gewoon de peuk d’r hard in… en de baby ’s nacht de fles
geven… dat werkt een half dagje…’
‘Die baby is nou geen baby meer…’
‘Nou ja… en schone luier, misschien?’

Even werd ik van de aarde verheven. Even voelde het zo heerlijk licht in
dat nuchtere accepteren door mijn beide gewone voertuigmaten die ik al
zoveel jaren kende.
‘Goh… echt de laatste dag?’
‘Verrekte jammer, man.’
Wat moest ik anders dan gewoon glimlachen en me warm voelen?
‘Goh… nou je ‘t zo zegt… Endo, jij voelde wat meer voor onze Matthias,
hè…? Toen…’, vroeg Arendsoog.
‘Arendsoog, heb jij shit in je ogen?’, merkte Manus op.
‘Ga jij nou maar koffie zetten.’
‘Is dat alles wat ik voor je beteken?’, kaatste Manus droog.
‘Manus, wat zeur je nou… ‘k vind het gewoon klotuh dat Endo weggaat.’
‘Ja! En ik ook, klojo. Wat denk jij dan…’

Twee gewone jarenlange soldatenmaten. Ik kreeg een hand, een schouderstomp.
En het deed ons alle drie zeer.
En omdat zij het niet deden, deed ik het. Zo’n Yankee hunk, hard en schouderkloppend.
‘Bedankt jongens.’
‘Bedankt Endo, we komen naar je visvijvertje…, toch Manus?’
‘Tuurlijk, hij is nog niet van ons af. Ik wil nog wel e’s een ontbijtje maken…’,
bromde Manus.
‘Veel eieren.’
‘Ja. Logisch. Twee kerels. Daar zit geen rem op. Dat gaat dubbelop…’
‘Op z’n minst…’

Doet afscheid nemen altijd zo zeer?
Ik zuchtte.
Opgelucht.
Op naar de Ardennen met mijn Thom.
Want dat was het dan. File X-007. Een geval om niks. Een dramatisch gevecht.
Maar Joachim dan…?, dacht ik, ‘…of de Luit…? Xavian…? En Mauce…?

© Wisse

Gesloten