File X-007 (deel 12)

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
wissejanz
Berichten: 40
Lid geworden op: do 15 apr 2010, 01:31

File X-007 (deel 12)

Bericht door wissejanz » wo 26 mei 2010, 07:27

…gevoelige jongemannen en manjongens en hun eigen driften en verlangens, waar
zij in een harde machomaatschappij tegenaan lopen, in een fictie weliswaar, maar
dat keuzes moeilijk maakt, onoverbrugbaar en zelfs soms zo verdrongen….

…het lijkt nog slechts een achterhoede gevecht na Giles’/Endo’s emotionele
uitbarsting in het vorige deel, waarin hij zo anders en gevoelig opnieuw tot Thom
komt, en Thom tot hem, omdat ze niet zonder elkaar kunnen…



File X-007 (deel 12)


…een koud achterhoede gevecht lijkend / een warme romance blijkend
aan het verre einde….?




…twee saaie maanden, daarna die ene met de uitersten aan gevoelens, die van meest
vlammende warmte tot het ijzigste kille…
En dan na twee nachten met een vrije dag ertussen op het Zandkamp weer samen met
Thom, ik voelde me zo licht als een veertje. Emotioneel was het geweest, en anders dan
die eerste week, maar intiem en warm en vertrouwd.

We reden in onze oude formatie, het complete escorterende peloton. Bijna ervoer ik het
als toen het allemaal begonnen was.
Maar nu beter.
Een hernieuwd begin? Nee, dat kon niet. Een vervolg op het begin. Een uiterst voorzichtig
en langzaam vervolg, zonder haast en drift…
Bijna had ik een vakantiegevoel terwijl ik in mijn voertuig stond, weer als derde in de
konvooi-rij, samen met m’n eigen jongens weer aan het werk, met Thom vlak voor me,
als tweede verkenner. Met een Thom die soms even omkeek naar ons, naar mij, wij
beiden onherkenbaar herkenbaar.
Bijna was het een herhaling van toen, toen er de berichten binnenkwamen over de
explosie bij het ziekenhuis die een terreuroffensief had ingeluid dat bijna een maand
had geduurd. En dat, zo begreep ik uit de gedecodeerde berichten van Minco die ons
via de intercom krakend werden toevertrouwd, nu was teruggedrongen tot soms nog
wat oplaaiende schermutseling in en rond De Stad, als het naborrelen van een uitdovende
vulkaan.

Dat het nog zover zou komen, dat ik het ene kleine fotootje, verpakt in een
vloeipapiertje en onzichtbaar in de omslag van mijn militaire paspoort opgeborgen,
voor het eerst na jaren te voorschijn zou halen, en dat ik het zonder pijn jaren
durfde en kon bekijken, en dat Matthias nog gewoon een warme herinnering kon
worden. En ook niet meer dan dat.
Omdat ik wist hoe Thom was, hoe hij tegen over mij stond, en ik tegenover hem.
Dat het onverbrekelijk was en ik nooit geen steen meer hoefde te dragen, geen
ijswater in mijn aderen zou ervaren.
Nee, het was nog veel meer dan het vrije vakantiegevoel, beseft eik me onderweg,
in het diesel geraas, het kraken van de intercom, staande naast mijn Luit.

Mijn luit. Chandro. Die een bijzonder plekje bij me had gekregen, zoals chauffeur
Joachim voor onder me. Mijn Luit die niet wilde praten, zoals ik niet had willen
praten. Hij stond naast me, een meter van me af, recht en onherkenbaar herkenbaar
in de maskerade van de militante veiligheid. Maar toch. Wat hing hem nog boven
het hoofd?

Onderweg nam ik een besluit. Omdat ik me echt vrij voelde, die vrije homo was die
ik hem had toegezegd te zijn.
En toen we het internationale Hoofdkamp bij De Stad waren binnen gereden, de
vrachtwagens daar een andere route kozen en wij, de twaalf pantservoertuigen,
ons hadden opgesteld in onze vaste uithoek van het kamp, en de Luit in overleg
ging met de Brigade voor het retourkonvooi van morgen, we ergens wat gegeten
hadden, ons gedouchte in één van de algemene ruimten, toen stapte ik af op de
ondercommandant van ons peloton, sergeant Johan.
Zo vrij was ik. En zover was ik ook. Zelfs al rommelde de donder stuiptrekkend
nog steeds over De Stad.
En hij, sergeant Johan, keek echt verbaasd op. Want we lagen elkaar niet. We
waren uitersten.
Ik moest niks hebben van zijn gedrilde precisie, die op het fanatieke af was, die
ik kortzichtig vond in dat simpele en wat gefrustreerde machtspel, en die stroperij
om zijn directe meerdere onze Luit heen, met de overste van ons Zandkamp.
En sergeant Johan moest niks van mij hebben, om wie ik was.

‘Johan…,’ zei ik, want hij was maar een half streepje hoger, al was hij hard bezig
naar het dubbele, en ik zag een afstandelijk blik, ‘… hoe moet dat nou verder met
jou en de Luit?’
Ik zag het. Een onnozeler vraag had ik niet kunnen stellen, daar bezijden onze twaalf
voertuigen waar de jongens bezig waren met opruimen en schoonmaken, inrichten en
voorbereiden.
‘Wat gaat jou dat aan?’, bitste hij hard.
‘Dat gaat ons allemaal aan, het hele peloton.’
‘Moet ik dat met jou bespreken!’
Als het zand in drijfzand had kunnen veranderen, had ik gelijk een meter lager gestaan.
Maar dat was niet zo. Ik torende zelfs lijfelijk een paar centimeter boven hem uit.
‘Moeten niet… maar ik heb het gevoel dat niemand dat doet,’ loog ik min of meer,
want het lag wel ergens op Brigade niveau aan De Haven.
‘Als ik het al wil bespreken, dan ben jij de laatste.’
‘Nou, da’s duidelijk…,’ zei ik, ‘…maar misschien kun je e’s bij de laatste beginnen?’
Zo’n vrije gedachtekronkel was hij niet gewoon.
‘Waarom zou ik? Heeft je vriendje je gestuurd?’
Ik grinnikte. Mijn vriendje in zijn gedachten: de Luit.
Ook dat was hij niet gewoon dat ik om hem grinnikte, zag ik, van mij niet. Maar ik
verbaasde mezelf niet langer.
‘Och…,’ zei ik, ‘…zo hebben we allemaal onze vriendjes, toch? Want ik was een tijdje
geleden bij onze kolonel, ons brigade hoofd…’ en zei voorts, om in Johans termen te
blijven omdat de kolonel nog net een sterretje meer had dan zijn vriendje de overste,
‘…en dan hoor je nog e’s wat.’
‘O…,’ zei hij, ondercommandant sergeant Johan, ‘…nou, het zijn zaken waar juist jij
je niet mee moet bemoeien.’
‘Ik bemoei me nergens mee. Ik vang alleen maar wat op.’
‘Kijk jij maar uit… dat je niet dubbel genaaid wordt… al vindt je dat misschien wel
lekker… als het aan mij gelegen had…’
Ik herinnerde me Ruud, die me iets verteld had over zijn doorzagen met sergeant
Johan: één speldenprikje maar.
‘Ach kom…,’zei ik nonchalant, ‘…wat voor invloed heb jij nou…’
‘…Dan was jij niet meegegaan op deze Missie… een vent met een trauma…!’

Daar schrok ik van. Ik een trauma? Dat was voor het eerst dat ik het hoorde. Want
zelfs in de voorbereiding tot deze missie, en de gesprekken, had ik daar niets over
vernomen.
Ik beheerste me, slikte iets weg, terwijl donder over De Stad galmde.

‘…maar onze Luit had de perfecte oplossing. Toch…?’ ging hij verder, ‘…bij jou op
het voertuig, met minder ondergeschikten… en lekker bij jou in de buurt…’
Lag het zo? Was ik bij de gratie van de Luit…? En omdat hij de Luit persoonlijk ook
al niet mocht…
‘Wat suggereer je nou?’
‘Niks. Maar dat jij verliefd was op die Matthias… Je moet echt shit in je oren hebben
gehad om dát niet te…’
Toen stopte hij, die rood aanlopende machobranie. Want sergeant eerste klasse Johan
ging nu net een stapje te ver. Dat besefte hijzelf ook. Discriminatie was officieel
verboden, al was de praktijk anders.
Moest ik nu een preek gaan houden? Zoals bij Ruud. Dat je geen keus hebt? Nee,
het zou niet tot hem doordringen, wist ik.

‘Weet je, Johan…,’ zei ik langzaam, ‘…ik wou dat ik nu een getuige had. Want dan
diende ik een klacht tegen je in. Dan ging je hangen, man. Een trap onder je hol, en
tabee uniform.’
Ik zag hem aarzelen. En dat was iets bijzonders. Sergeant Johan aarzelde nooit, ook
al moest hij met de grootste onzin een boog nog recht praten. Recht zou die worden,
en zonder gezichtsverlies.
Zelfs of vooral, nu de donder boven De Stad rommelend galmde, waarin hij fier en
recht overeind bleef staan.

‘Ik sprak toevallig onlangs die Amerikaanse Afro-soldaat…’, vervolgde ik, ‘….Winst’n,
die de afgelopen weken in jouw peloton Bravo zat… Misschien heb ik toch nog een
soort van getuige…’
‘Die…!’, lachte Johan hard, ‘…als die het in z’n Army bekend maakt, ligt ‘ie eruit.’
Daar had ‘ie wel een punt, sergeant Johan.
‘Ik kan je natuurlijk ook net zo lang sarren tot je me bij de ballen grijpt. Aanranding
van een mindere.’
En ik zag hem even heel vuil naar mij kijken. Want dat was precies wat hij volgens
mij had voorgelegd bij de Brigadestaf, over onze Luit. Hij wist of vermoedde dat ik
zijn spel doorzag.

‘Die kolonel van ons…,’ ging ik verder, ‘…da’s een hele reële kerel. Heel wat anders
dan z’n majoor van de verbinding daar bij de Brigadestaf, die zo geblunderd heeft…
met z’n connectie op het ministerie. Die staat officieus op non-actief. Wist je dat?’
Ik was aan het pokerspelen, beseft ik. Ik had kaarten in handen.
En ik wist ook dat ik even nog geen verband moest gaan leggen tussen zijn stroperij
met onze Zandkampoverste, en de vriendschap van diezelfde overste met die
onfortuinlijke majoor aan De Haven. Niet alles prijsgeven.
Maar sergeant Johan haalde z’n schouders op over m’n laatste opmerking. Hij liet
zich niet in de kaart kijken.

‘Weet je dat de grootste homofoben zichzelf overschreeuwen?’, zei ik toen fijntjes.
Hij grinnikte, hard en onverstoorbaar.
‘Volgens mij zou je het wel lekker vinden, als ik voor je door de knieën ga… ik ben
er erg goed in,’ overblufte ik me zelf.
Hij lachte hard en onverstoorbaar en zei:
‘Ik begrijp niet waarom Thom bij jouw in de container ligt.’
Bijna had hij mij. Bijna, maar ik bedwong me nog.
‘Och. ‘n Kwestie van accepteren, toch? Wat maakt het nou uit? Of je je lul nou in
een kut of in een kont steekt… of dat jezelf genaaid wordt…’ bromde ik zo nonchalant
en beheerst mogelijk zijn grove machotaal sprekend, ‘…als je goed bent in je werk,
moet je dan een ander naaien?’
Hij zweeg, onverstoorbaar en ondoorgrondelijk.
‘We doen het perfect, toch?’, vervolgde ik, terwijl de donder boven De Stad knetterde.
Hij haalde zijn schouders op.
‘Heb jij wel e’s iemand doodgeschoten?,’ vroeg ik, ‘van dichtbij… een jongen die uit
angst en paniek aan de trekker trekt en door jou kogel het loodje legt?’
Even zag ik hem bedenkelijk kijken. Alsof een moment lang dat fanatisme opzij werd
geschoven, er een menselijk gevoelstrekje kwam.
‘Ik ben er overheen, Johan. Maak je geen zorgen…’, zei ik, ‘…ik zal niet nog een keer
om Matthias schreeuwen, of over hem dromen. Dan vecht jij je eigen frustraties…’

Ergens was er een duidelijke inslag, een afgescheiden geluid van al het andere. Een
droge knal. Ik had hem nog veel willen vertellen, harde verwijten willen maken.
Sergeant Johan.
Maar om mij heen zag ik versnelde bewegingen, gehaaste militairen, grijpend naar
veiligheidsvesten en helmen, wegduikend en rennend. En terwijl ik achter de rij
pantservoertuigen langs snelde, kookte ik van binnen om het gedrag van sergeant
Johan. En wat ik graag met Thom had bepraat…, wist ik terwijl ik in mijn eigen
voertuig dook.
En toen ik de stalen deur sloot ging het alarm af, volgde er nog zo’n droge knal,
afstandelijk ver en veilig dreunend buiten het dikke pantser.

Het was routine.
‘Als je ook koffie wilt,’ zei Manus,’ het keteltje staat buiten.’
‘Hier, neem de mijne maar,’ zei Joachim, mij z’n koffie gevend om dan binnendoor
naar z’n chauffeurstoel te klimmen en door de kogelvrije kijklichten naar buiten te
speuren om te zien wat er gaande was.
‘Dank je,’ zei ik en zag hoe Minco de internationale radiofrequentie opende, hoorde
gecodeerd gekraak, waar ‘ie onmiddellijk mee aan de slag ging.
Arendsoog zuchtte, mompelde iets over “nog vier weken”. En drinkend van Joachims
koffie keek ik naar mijn Luit, die de rust zelve was.
‘Hier is niks te zien,’ hoorde ik Joachim vanuit z’n chauffeurstoel zeggen.
‘Nee,’ zei Minco vanuit een gedecodeerde wetenschap, ‘maar het kan nog wel even
duren. Ze zijn nog ergens op gestuit…’
‘Shit, Endo,’ zei Manus, ‘dat wordt vanavond geen cognacje,’ daarbij naar de Luit knikkend.
De luit keek naar mij en glimlachte, wist wel beter.
Minco draaide zijn schrijfplateau bij, Joachim klom terug naar achteren, Arendsoog
pakte een pakje kaarten, Manus een velletje papier en een pen.
En terwijl die vier lawaaiig enthousiast aan hun kaartspel begonnen zat ik achterin
tegen de stalen deur en tegenover mijn Luit.
Het was als een huiskamertje, schemerig verlicht door twee plafondlichtjes. Een raar
contrast met buiten, maar zo gewoon dat het ons niet meer opviel.

Buiten knalde een droge donderslag, buiten het veilige dikke pantser. Het klonk ver weg.
En langzaam voelde ik mijn woede om het gesprek met sergeant Johan afzakken,
maakte plaats voor nieuwsgierigheid.
Ik meende antwoorden te hebben geforceerd van sergeant Johan. Maar het waren
antwoorden die vragen opriepen.
Want waar ik gedacht had dat mijn geaardheid een groot geheim was, daar bleek
dat na dat verschrikkelijke schietincident met Matthias, veel meer mensen
vermoedens omtrent mij hadden. En het was geen toeval dus, zoals de samenstelling
op het commandovoertuig nu was.
Arendsoog en Manus en ik, wij waren nog van de oude garde, van voor het incident.
Maar de Luit met zijn sergeant verbindingen Minco waren er tijdens de voorbereiding
op deze missie aan toegevoegd en Joachim was in die personele roulatie onze
chauffeur geworden.

En terwijl de vier kaarters lawaaiden, ging ik voorover zitten, met de ellebogen op
mijn knieën, wenkte ik de Luit met mijn hoofd hetzelfde te doen. Onopvallend en
gewoon. Want we hadden wel wat te bepraten, mijn Luit en ik, terwijl het buiten
donderde.
‘Chandro,’ vroeg ik fluisterend, ‘had ik een trauma?’

Even keek de Luit naar de vier kaartspelers. Ik keek mee. Joachim en Minco, de
jongste beide, half met de rug naar ons toegewend; Arendsoog en Manus, de beide
oudsten, wel met het zicht op ons maar half verscholen achter de beide jongens.
Vier verschillen in een kringentje, de beide uitersten Joachim en Minco naast elkaar.
Toen keek hij, de Luit, van zo dichtbij en ook voorover gebogen, mij bedachtzaam
aan. En ik wist dat hij wist waarom ik het vroeg. Ik had immers met sergeant Johan
gesproken, dat had hij gezien. Net zo goed hij had gezien en aangevoeld, dat het in
die voorbij beide nachten en die ene vrije dag ertussen waarin ik hem niet had
gesproken, het met Thom en mij weer goed was. De luit was een scherpzinnig en
fijnzinnig mens.

Hij schudde zijn hoofd op mijn vraag.
‘Moet dat nu?’ vroeg hij fluisterend.
‘Ja,’ zei ik zacht, ‘ik wil het nu weten. Want jouw problemen met Johan betreffen
mij. En ik ga niet nog e’s een dag met jouw rugzak rond zeulen, Chandro.’

Langzaam kwam hij op gang, Luit Chandro. Als een sissend tegensputterende dieselloc,
die ik onder stoom hield met mijn dwingende blik, bijna geluidloos als in een stomme
film.
Langzaam ontvouwde zich een verhaal, dat al tijdens de voorbereidingen voor de
Missie was begonnen.
De afkeer, die macho sergeant Johan had voor mijn Luit, en diens gezag maar
moeilijk kon accepteren, omdat de Luit niet zo was, als dat hij in het in de ogen
van Johan behoorde te zijn. Stoere ruwe kameraadschappelijke jongens onder
mekaar. En dat versus de halsstarrigheid van de Luit.
Een verzet, dat in de aanloop naar de Missie was gegroeid, een oorlogje op zich.
Johan die mij niet mee wilde hebben op de missie omdat hij mij niet mocht en
dat gooide op dat verschrikkelijke voorval met Matthias
De Luit die het er niet mee eens was geweest, en een oud rapport uit de kast
trok omdat hij dat niet had meegemaakt, maar daarin geen bezwaren kon
ontdekken, en de voorbereidende gesprekken wilde afwachten.
Johan die er mee naar de Overste ging, die onze Kampcommandant zou worden,
nadat iedereen gescreend was, er mogelijk een enkele bedenking tegen me
bestond, hoe ik zou handelen in zelfde situaties.
De Luit, die voet bij stuk hield, in een oplopend ruziënd gesprek samen met die
Overste: en het toen min of meer door de strot geduwd kreeg dat ik
voertuigcommandant op zijn commandovoertuig zou worden; en gelijk op dat
moment een vreemde bijsmaak kreeg: twee softies samen, in de ogen van Johan;
de Luit en ik, dat moest wel wat worden, daar moest iets moois uit bloeien, dat
gaf Johan mogelijkheden…
Een cumulatieve oplopende ruzie, waarbij het één het ander uitlokte, waarbij
ook de herschikking van manschappen aan de orde kwam, en het nieuwe witblonde
blozende chauffeurtje ter tafel kwam, die bij Johan op het voertuig zou moeten komen.
Toen was voor de Luit de boot aan, in dat laaiende gesprek. Want de Luit had een
eerdere Missie meegemaakt, wist wat de uitwerking was in de maandenlange
eenzaamheid en het magnetisme van zo’n dartel spontaan witblond en blozend voetballertje…
Ongeloof, weerstand, halsstarrigheid, met een resultaat zoals het nu was. En met
een blijvende weerzin van Johan, die alles op scherp hield. Want ergens moest toch
de Luit door de mand gaan vallen.
De klacht over seksuele intimidatie was uit de lucht gegrepen, die had de sergeant
Johan zo terloops geprikkeld door Ruud er maar bijgevoegd. Maar wel was deze ruzie
tijdens de missie in de hogere regionen terecht gekomen, via het vriendje van de
overste, de blunderende Majoor verbindingen, bij de Brigade baas toen, toen mijn
Luit hoog spel had gespeeld met het schofferen van een meerdere. Niet alleen zijn
eigen functioneren, maar zelfs dat van mij had hij aan de kaak laten stellen door mij
twee en een halve week op Peloton Alpha als reservecommandant en op een eigen voertuig…
Daarom had hij mij ook meegenomen naar de hoorzitting…
Ik was echt verbaasd, daar in ons fluisterende schemer, met het kaarterkwartet gelach
en gestoei op de achtergrond, het Stadgedonder buiten het pantser….
Iets zo simpels. Het elkaar niet mogen… de aversie van Johan, de halsstarrigheid van
mijn Luit… dat het zo kon oplopen… het leek bijna onvoorstelbaar.

‘En nu?’ fluisterde ik zacht zo vlak bij zijn gezicht
‘Ik heb overplaatsing aangevraagd…,’ fluisterde de Luit bijna onhoorbaar ademend in
mijn oor, ‘…na de missie…’
‘Chandro, je bent gek. Dat staat de kolonel nooit toe. Dat weet ik zeker… en wij ook niet’
‘Nee…, fluisterde de Luit, ‘…maar Johan had gelijk… daarom wil ik weg.’

Ik kreeg er kippenvel van.
Want opeens drong het tot me door. Dat wat ik voor Matthias had gevoeld, het
eenzijdige omdat Matthias een gewone leuke heterojongen met een vaste vriendin was,
dat voelde de Luit voor mij? Ik, die wel van de herenliefde was.
Liefde?
En hoe had ik hem niet getreiterd, en had hij zich niet door mij laten treiteren…
in iets abnormaals dat woordeloos en vol gevoelens was ontstaan…
Het beklemde en beklijfde…

*
Die nacht sliepen Arendsoog en Manus op de banken. Zoals gewoonlijk, en lag Joachim
naast me half onder Arendsoog, met z’n kriebelden witblonde haar tegen m’n schouder,
lag de Luit achter me en lag Minco half onder de bank van Manus achter de Luit.
Het was maar een enkele keer voorgekomen, zo met z’n zessen, in de eerste maanden.
Het kon. Er was zelf nog plek voor een zevende, dwars uit op de vloer boven onze vier
hoofden.
Arendsoog snurkte soms even. Manus bewoog soms even, net als de foetus Joachim
tegen mijn arm. Minco hoorde je niet, overdag amper en ’s nacht al helemaal niet.
En ik voelde dat de Luit niet sliep, zoals ik niet kon slapen om wat sergeant Johan
gezegd had, en om ons fluisterende gesprek.
In het pikkedonker, en met het Stadsgedonder als achtergrondmuziek, draaide ik me
langzaam om, draaide ik Joachim de rug toe. Op de tast vond ik de kin van de Luit,
trok z’n hoofd naar me toe en ademde bijna geluidloos in zijn oor.

‘Chandro…,’ fluisterde ik na uren die leken te hebben stil gestaan, ‘shit… ik weet niet
wat ik zeggen moet… dat heb ik niet geweten…’
En ik voelde het. Midden in de nacht en in dat pikkedonker. Dat hij naast me lag,
roerloos en krachtloos, futloos en onmachtig en doodstil. Stil als de dood.
‘Verdomme Chandro… dit spijt me voor je… echt alles…’
Ik streelde zijn wang, zijn slaap. Het was er nat. En het deed me zeer. Plaatsvervangend,
want ik wist hoe het voelde. Daar was ik een meester in geweest, net als het wegdrukken
ervan.
‘Hé… Chandro… ik houd wel van je… maar anders…’
‘Ja…’, hoorde ik hem fluisterend in mijn oor ademen.
‘Ik wil niet dat je weggaat.’
Ik hoorde zelfs een snik, voelde een schokken.
Ik trok zijn hoofd tegen me aan, schoof er een arm onder, streelde zijn wang en hals,
voelde hoe hij geluidloos en bewegingloos huilde. Mijn luit, leeggelopen en erkennend,
opbiechtend, weerloos en krachtloos geworden.
Anderen hadden het gezien. Niet alleen sergeant Johan, maar ook Joachim en Ruud en
Thom. Behalve ikzelf.
Ik zoende zijn voorhoofd, trok het dichter in mijn armen. En hij liet het gebeuren,
stond het toe dat ik hem vasthield en streelde.
‘Chandro…’ fluisterde ik, ‘…je moet blijven…’
‘Nee…’, fluisterde hij en schudde zijn hoofd langzaam in mijn arm.
En ik drukte nog een zoen op zijn voorhoofd. Een lange zoen tot hij zijn hoofd wegdraaide.
Maar zijn hoofd en zijn schouder, zijn wang en hals liet ik niet los. Eén keer, één zo’n
veilige nacht binnen het stalen pantser met vier slapende wachters rondom ons.
Joachim achter me, de slapende onschuld, de Luit voor me in mijn armen, leeg en
ontkracht… die een hand om mijn pols sloot.
‘Sorry, Chandro… voor alles… echt…’
‘Nee, ’t is goed, Endo.’
Ik voelde hoe hij zich ontspanden, hoe hij zich overgaf aan onze houding en in mijn
armen.
‘Je bent lief…’ fluisterde hij, ‘…we praten nog wel e’s. Goed?’
‘Ja. Tuurlijk… da’s het minste...’
Ik streelde zijn hals.
Hij kneep even in mijn pols.
‘Jij hoort bij Thom… en daar komt niemand meer tussen.’
‘Dat weet ik wel…’, fluisterde ik, ‘…maar jij dan?’
‘Endo…? Houdt je relatie met Thom geheim…’
Hij zuchtte.
En ik zoende hem, nog één keer.
Shit, dacht ik. Die mooie sterke vent, die bedachtzame, die in een valkuil van die
klojo Johan was getrapt. Althans, zo moest dat nu voor hem voelen. Een dubbele
pijn, twee verliezen lijdend.
Joachim achter me bewoog. Ik voelde het witblonde haar tegen m’n schouder
kriebelen, zijn adem. Ik voelde hoe zijn arm tijdens de slaap over mijn slaapzak
kwam liggen. Dat vertrouwen…

Ik hield hem vast, mijn Luit. Hij in mijn armen. En Joachim zo vertrouwd en
warm achter me. En dat in een machowereld met honderden, duizenden… Het
kon me niet donderen.
Dat warme gewone vertrouwen van Joachim achter me, de voelbare verslapte
neerslachtigheid van mijn Luit voor me. Het raakte me allebei.



*
Ver in de nachtelijke ochtend, een uur misschien voordat mijn trilwekker zou
afgaan, maakte hij zich los uit mijn armen en dwong me om me naar Joachim
om te draaien, voelde ik zijn hoofd achter tegen me, voelde ik zijn warme adem,
voelde ik zijn hand over mijn schouder strelen, een zoen op mijn schouder.
Het deed me pijn. Want ik voelde zijn pijn die kende ik als geen ander. Omdat
het zijn afscheid was, zijn zoen waar spijt in lag, eenzaamheid…
Met Joachim als een foetus onder mijn arm tegen mij aan; met de Luit achter me,
zijn langzame ademen tegen mijn schouder, die zowaar nog in slaap was gevallen.
Om dan te ontdekken dat Joachim helemaal niet sliep, toen hij een hand in mijn
slaapzak schoof en warm op mijn middel legde, er even kort in kneep. Want hij,
Joachim, had iets gehoord of gevoeld, hij had het begrepen, waar het tussen de
Luit en mij over gegaan was, dat merkte ik.
Het was zo’n rare vreemde warmte, zo totaal anders als met Thom omdat alleen
dat compleet was. Maar hier, te midden van het militante machogebeuren en
tussen de honderden, duizenden jongenmanen, wij drieën, ontstaan uit een ruzie.
Dit! Een jongeman en een manjongen… waar ik tussenin lag… Twee die op hun
manier van mij hielden… Twee waar ik op mijn manier van hield.
Ik streelde Joachims schouder en haar in het pikkedonker van de naderende ochtend,
en zijn warme hand kneep nog een keer in mijn middel. Terwijl ik volschoot en er
een brok in mijn keel kwam die ik maar moeizaam wegslikte.
En toen ik zomaar een zoen in zijn haar drukte, schoof hij omhoog, kwam zijn
hoofd op mijn schouder liggen, drukte zijn witte kriebelhaar in het pikkedonker
tegen mijn hals, trok ik hem in mijn armen.
Hij zuchtte, Joachim, een langzame warme zucht tegen mijn borst, streelde mijn
middel langzaam met zijn warme hand. Hij was wakker, hij sluimerde, hij genoot,
hij vroeg om deze aanhankelijkheid, hij verlangde er naar, had het nodig, gaf het me.

Toen Manus de stalendeur opendrukte en buiten een keteltje water op de primus
zette voor echte koffie, toen maakt ik mij los uit de warme klem van Joachim en
de Luit.
Ik ging rechtovereind in mijn slaapzak zitten, keek door de open deur naar Manus
in het zand, met z’n losse kistjes een slordig vastgeknoopte gevechtbroek, een
shirt er half bij in, die mager tanige. Toen hij me zag gooide hij hard en gericht
de aansteker naar me toe door de open deur die ik opving.
Boordschutter Arendsoog, op de bank boven Joachim, hoorde ik grinniken. Ik gaf
hem een stomp tegen z’n slaapzak. En hij keek met een grijns omlaag, naar
Joachim, naar de Luit, naar Minco onder de andere bank waar Manus had geslapen.
Buiten siste het keteltje boven het onwakende kamp uit, was Manus bezig met
zes mokken, met instantkoffie.
De Luit werd wakker, kwam geeuwend van een korte slaap overeind zitten,
naast me, schouder aan schouder met mij en al even verdwaasd als ik.
Arendsoog stak liggend een arm omlaag, kneep in Joachims neus en zei ‘Snot…’
Een onmiddellijke echo van Joachim volgde, ‘Wijs…’
Joachim was wakker, was allang wakker, wist ik, en zag ik, omdat hij zich snel en
actief in zijn slaapzak samentrok en opeens als een bal achter me langs rolde, zich
toen ontplooide en plotseling bij de Luit om de nek hing.
My god, dacht ik nog, wat nu weer. Wat speelt er toch elke keer zo flitsend in dat
witblonde blozende hoofd.
‘Kijk uit, Luit,’ grinnikte Arendsoog, ‘Witte heeft het weer.’
En ik zag opzij naar mijn Luit, zag een slaperige verbazing en een actieve grijnzende
Joachim aan diens gebruinde schouders hangen, naar mij knipogend.
‘Gaat ‘ie lekker?’, zei Minco met een schorre stem die rekkend aan de andere kant
van de Luit onder de bank wakker werd.
‘Wat gaan we doen, generaal…,’ teemde Joachim half uit zijn slaapzak oprijzend
en de Luit achterovertrekkend, hem stijf van achteren omhelzend.
‘Vandaag de oorlog winnen en morgen naar huis,’ bromde Manus die de pot instant
koffie binnen zette.
‘Graag,’ kreunde Arendsoog eindelijk overeind op zijn bank komen zittend,
rekkend en geeuwend.
Het was gewoon. Het was normaal. Omdat het voor Joachim zo normaal was en
dat niemand er zich aan stoorde, dat lijfelijk aanhankelijke toen ‘ie grinnikte:
‘Nou? Generaal? Gaan we dat doen? De oorlog winnen?’
En ik zag de Luit, die sterke slanke gebruinde man achteroverhangen in Joachims
omhelzing, machtloos. Zoals hij bij mij machtloos was geweest.
Wat was dat met die witblonde zo openlijke en sociale manjongen? Wat voelde hij,
voorvoelde hij, waar wist hij een ander te raken en te pushen, te drijven? Wat
dreef hemzelf, omdat hij tot voorkort de Luit als een gevaar voor mij zag. Wat
had hij opgevangen en waarom was hij nu totaal omgedraaid?
‘’t Is goed zo, Joachim,’ zei de Luit wat ongemakkelijk.
‘Schuif e’s op jullie,’ bromde Minco vanonder de bank.
‘Rustig, radiosukkel… we hebben alle tijd,’ grijnsde Joachim de Luit in de
armklem vasthoudend, ‘…de koffie is nog niet klaar.’
Buiten ruiste het water in het keteltje.
En ik zat daar maar, vreemd en warm tegelijk, keek nog e’s naar de onmacht
van mijn Luit die achterover hing in de armen van grijnzende Joachim. Toen kon
ik het niet laten. Om mijn onmachtige Luit in zoveel warme en gewone charme
hangend, even hard in zijn strakke buik te knijpen. Even trilde hij, glimlachte zelfs.
‘’t Is geen oorlog,’ hoorde ik hem zeggen.
‘O Nee!?, ‘ zei Joachim obstinaat, ‘en wat is dit dan?‘
De trotse uitgestoken arm van Joachim, sterk en blakend met twee oorlogswonden
aan de hand en de onderarm.
‘O dat…’, zei de Luit meesmuilend, wat Joachim gelijk in actie bracht, z’n
armklem herstellend om de schouders en hals van de Luit. Maar toen zat de Luit
intussen rechtovereind, greep over zijn eigen schouders naar achter terwijl hij
zelf in een flukse beweging voorover boog.
Het volgende moment lag de witblonde oorlogsgewonde na een korte vlucht door
de lucht, gestrekt over de slaapzakbenen van de Luit, met het hoofd in diens schoot.
‘Wittuh!’, schaterde Arendsoog.
‘Gelukkig…,’ bromde Minco, ‘…ruimte,’ en kroop onder de bank vandaan.
‘Held van Troje,’ grinnikte ik tegen Joachim.
En de witblonde held zelf? Die glimlachte, opkijkend naar de zittend en over hem
buigende Luit.
‘Goh… generaal…,’ grinnikte hij, ‘…je bent lomp sterk…’ en bleef glimlachend
liggen op de slaapzakbenen van de luit, met het witblonde hoofd in diens schoot,
schurkte nog wat, om lekker te liggen.
En ik glimlachte tegen de Luit die er niks van begreep, die slaperig keek na zijn
korte nacht, zijn emoties, zijn erkennen aan mij. Ik gaf hem een duw tegen de
schouder, mijn Luit met prinsje Joachim in z’n schoot, voor hem uitgestrekt.

Later stonden we in losse kistjes en met half vast geknoopte gevechtsbroeken
buiten in het zand, drinkend van Manus’ koffie.
En met z’n zessen gingen we samen naar een van de gezamenlijke doucheruimte.
En zonder de zichtbare rang of stand van een sterretje of een streepje op blote
schouder of arm in een groot kamp als deze, was je een onbekende gast, was alles
mogelijk.
Ik liep naast de Luit op, door het zand.
‘Chandro…’, begon ik, ‘…over vannacht…’
‘Nee… ’t is goed, Endo…’ zei hij en ik zag een warme langzame glimlach om de
herinnering, ‘…echt…’
‘Maar dat dossier “File X-007” dan?’, vroeg ik en vervolgde, ‘want je gaat toch
niet echt weg, hè?’
Hij grinnikte zowaar.
‘’k Heb nog een klein maandje bedenktijd, toch? Zolang de Missie duurt…’, zei hij,
‘…hé Endo…? bedankt.’
Ik glimlachte. Hij maakte me waarachtig verlegen.
‘Heb je nog steeds die vlinders voor me?’ vroeg ik met die plotseling timide
gevoelens.
‘Als je zo naar me kijkt…,’ glimlachte hij, ‘…raak ik ze nooit kwijt.’

Met z’n zessen douchen in een algemene ruimte, waar anderen waren, vreemden,
maar ook jongens van ons peloton die wat verbaasd opkeken, omdat de Luit niet
ergens een officiersverblijf had opgezocht, maar er bloot en strak en sterk stond
te zijn. Gemakkelijk vooral. Net als witblonde Joachim, net als Minco en Arendsoog
en Manus.

Pas toen opeens Thom opdook met een paar jongens van hem, toen was er nog
maar één echt mooi en fantastisch. En ik moest even een paar keer diep zuchten
en wegkijken. Om geen erectie te krijgen. Zomaar nu, en dat terwijl ik de vorige
twee zo emotionele nachten samen met hem had geslapen en er niets gebeurd was…
Hij glimlachte naar me, langzaam en mooi, asblonde Thom.
Zijn kettinkje glom. De mijne moest het ook doen, beseft ik. Zouden we het af
moeten doen? Houd je relatie geheim, had de Luit gezegd.

Na het douchen bleef ik in de kleedruimte wat dralen en liet de andere vijf teruggaan.
En ik wachtte op Thom, om samen terug te kunnen lopen.
En toen ik die natte langzame glimlach zag, zijn natte lichte gebruinde lijf dat hij te
midden van de anderen afdroogde, toen voelde ik dat ik echt mijn steen kwijt was,
mijn pijn. Dat er alleen nog maar ruimte was voor Thom.

Met het blote bovenlijf in de ochtend, op kistjes en in de gevechtsbroeken, een
handdoek over de schouder, toiletspullen in de hand, zo liepen we samen langzaam
terug.
We waren slapies immers, dit was geoorloofd.
‘Ik heb je heel wat te vertellen,’ zei ik.
‘Dat kan ik me voorstellen…,’ grinnikte hij, ‘…eerst zie ik je gisteravond bij sergeant
Johan staan praten die helemaal rood aanloopt, en vanochtend tuimelen jullie met z’n
zessen uit het voertuig.’
‘O, dat. Ja…’ grijnsde ik, ‘…ouderwets knus.’
In ’t kort vertelde ik hem sergeant Johans kant van het verhaal, over iets wat me nu
in de nuchtere ochtend als volslagen onmogelijk voorkwam. Omdat, als je elkaar niet
ligt, het tot zoiets kunt opkloppen…
Maar ook vertelde ik van de Luit, en wat de werkelijk gang van zaken is geweest, en
dat hij misschien overplaatsing wil, omdat hij gevoelens voor me heeft, of had.
‘Wist ik toch…,’zei Thom.
Ik grinnikte. Hij zei nog net niet dat ik het weer was, die het niet had gezien.
‘We moeten die Johan maar e’s scheren…,’ grinnikte Thom, ‘…maar vanavond als
we terugzijn… we gaan niet buiten hangen, we gaan niet chatten… of wat dan ook…
Ik verlang naar mijn oude Giles… en die loopt nu naast me…’, zei hij ernstiger en met
die langzame glimlach weer, ‘…ik heb zo’n zin om de verliefde puber uit te hangen…
jou te plagen…’
‘Houd op…,’ bromde ik, want opeens broeide het ouderwets in me, voelde ik mijn
bloed stromen. Hij grinnikte. En met een stoere schouderstomp ten overstaan van
de stoere machowereld namen we afscheid.

Een lange ouderwets trage colonne. En na De Stad en de leeg lijkende dorpjes in
het groene vruchtbare gebied volgde dat lange grijze lint in de zinderende
zandwoestijn, leek er geen eind te komen aan het dieselgebrul, de radioberichtjes,
de stiltes omdat het weer rustig was na die ene stuiptrekking van gisteravond,
vannacht.
Joachim, vlak voor onder me, met zijn helm uit het chauffeursluik, bewegend
soms als een smiley, was melig. Hij praatte en ouwehoerde aan één stuk door
in de krakende intercom naar ons vijven.
Ik zei er niks van, het moest kunnen. En de Luit had er eigenlijk niks over te
vertellen, want het was mijn voertuig, mijn verantwoording.
‘Zeg Witte! Als je nou je kwek niet houdt, stuur ik je op rapport bij de Luit,’
kraakte Minco.
En ik schoot in de lach om de altijd zo rustige jonge nurd sergeant aan de radio’s.
‘Sergeantjuh Minco…,’ kraakte Joachim lijzig, ‘…wie wou je daarvoor meebrengen.’
Joachim. Wat die nou toch weer had? Dat ‘ie vanochtend zomaar bij de Luit
aan de schouders hing, zo lijfelijk.
Maar ik keek naar Thom, een voertuig voor me, onherkenbaar herkenbaar, warm.

We kwamen ouderwets laat aan. Moe van de eentonige saaiheid. We stelden
de voertuigen op en gingen stoffig en vuil naar de mess. Voor de verandering
zat ik naast Arnoud. Laat het niet opvallen, had de Luit gezegd.
Toen ik onze cabine kwam stond Thom er al onder de douche. Ik sloot de
cabinedeur af, keek naar mij blote asblonde vriend, mijn maatje. Even kon
ik het niet geloven, zoals het in het begin zo ongelooflijk had geleken, die
eerste week, en nu weer na de langzame hereniging en al die emoties.
Hij glimlachte, langzaam en stil. En ik kleedde me uit, kwam bij hem staan,
liet me door hem inzepen.
Warm water, het vuil en zweet wegspoelend, warme handen, een warme
zoen in mijn hals.
‘Mmm, Thom,’ fluisterde ik en legde mijn armen over zijn schouders,
streelde met mijn vingers in zijn natte asblonde haar, masseerde zijn hoofd, langzaam.
‘Lief,’ fluisterde hij en trok me met zijn handen op mijn middel tegen
hem aan, warm en glad, intiem.
We waren er beiden bijna verlegen onder.
‘Mijn oude Giles weer?’ vroeg hij zacht.
Ik knikte.
‘Meer,’ fluisterde ik, ‘veel meer dan dat.’
‘Langzaam?’ vroeg hij met z’n geroerde mooie natte glimlach.
Langzaam opbouwen, begreep ik. Niet weer zo snel, zoals toen, anderhalve
maand geleden.
‘We kunnen het proberen,’ fluisterde ik, want ik voelde niet alleen mijn
eigen lul tussen ons in groeien.
‘Je bent ondeugend,’ grinnikte hij terwijl zijn handen plagend en glad over
mijn billen gleden.
‘Als pubers, zei je toch?’, glimlachte ik.
Hij deed de douchekraan uit, terwijl we nog glad waren van de zeep, terwijl
we warm tegen elkaar stonden, ik met mijn armen nog steeds over zijn
schouder en mijn vingers in zijn dikke korte asblonde haar, hij met zijn
beide handen op mijn billen.
Stille natte ontroering, zag ik, voelde ik, bij hem en bij mij, die onze glimlach
veranderde. In zijn brede grote blauwe langzame blik gevangen, hij in de mijne
terwijl onze lullen zomaar spontaan tussen ons verharden, tussen onze natte en
warme buiken….

© Wisse

…is het herkenbaar? Deze macho wereld…, dit intieme gebeuren…, dit warme
bijzondere in een starre en begriploze kou…?

Gesloten