File X-007 (deel 4)

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
wissejanz
Berichten: 40
Lid geworden op: do 15 apr 2010, 01:31

File X-007 (deel 4)

Bericht door wissejanz » za 01 mei 2010, 12:12

…still going strong…
…still in symbolic fiction…
…still fighting…



File X-007 / Deel 4

‘Sorry,’ hoorde ik Joachim fluisteren, terwijl hij gewoon zo tegen me aan bleef liggen. Vertrouwelijk, wat altijd mijn andere angst was geweest, hier zo open en bloot in een militante wereld waar ik niet zonder kon. Een driedubbele verwarring. Want ik dacht aan Thom…

‘Joachim…?’ fluisterde ik, ‘…wil je niet anders liggen?’
‘Nee.’
Prompt kwam er een arm over mijn borst liggen, schurkte hij nog e’s heen en weer, tot hij goed lag, met zijn blonde hoofd op mijn schouder
Ik begreep het niet. Ik wilde het ook niet begrijpen. Omdat dit ook zo goed voelde.

De donder buiten rommelde nog steeds, drong door het dikke pantser.


*
Zo werd ik wakker. Ruim voor de wektrilling van mijn horloge. Met Joachims blonde hoofd nog steeds op mijn schouder, mijn arm om zijn blote bovenlijf, zijn arm over mijn borst.
Ik moest me vermannen. Ik moest rationeel zijn. Zoals Joachim dat was met al zijn vragen om de twijfels weg te nemen.
Straks zou ik de Amerikanen checken, en onze Nurd sergesant Minco van de verbindingen. Dubbel checken, dus.
En intussen?
Intussen werd ik wakker dus. Met een odol. Die niks te maken had met Joachim. Zelfs niks met Thom. Dat was zeker.

Schuin boven me ontwaakte Manus, mijn algeheel adjunct boordschutter en chauffeur, die het prima vond een bijrol te spelen, gedienstig te zijn, straks koffie ging zetten, een ontbijt maken voor ons terwijl wij allemaal ons “ding” gingen doen.
Manus had dat schietdrama van toen nog meegemaakt, keek wakker wordend vanaf de bank naar me omlaag, zag me liggen met Joachim als de blonde slapende onschuld in mijn arm.
Hij glimlachte. Ik glimlachte en haalde mijn vrije schouder op.
Zijn geeuw. Een rekken en zittend overeind komen, een shirt aantrekkend over een mager pezig lijf, een camouflagebroek, sokken, schoenen zonder ze dicht te knopen.

Het leek wel een film, die al honderd keer was afgespeeld, maar die ik nu pas kon invoelen.
Mijn horloge trilde toen Manus de stalen deur in de nog donkere ochtend opengooide.

Frisse lucht. Kamplawaai. Verder was het stil. De Stad zweeg.

Boordschutter Arendsoog werd wakker, geeuwend en luid, zag me liggen met slapende Joachim op mijn schouder en in mijn arm, grinnikte, gooide een vuile sok naar m’n hoofd. Het was gewoon normaal, merkte ik, normaal gewoon. Dit…

Terwijl Arendsoog zich zittend aankleedde, schudde ik witblonde Joachim wakker.
Uit een diepe slaap, een trillen, een schok. Het was bijna aandoenlijk. Verbaasde slaperige lichte ogen, een overeind komen en rekken en geeuwen.
‘Wat heb ik lekker geslapen,’ gaapte Joachim
‘Morgennacht lig jij hier en ik daar,’ grijnsde Arendsoog.

De dag was dus begonnen.
Manus met een primus, waterkokend, vier mokken, koffie makend, broodplakken, eieren in een pannetje, in de ochtend die nog moest gaan krieken. Terwijl ik me aankleedde en het me helemaal niks kon schelen dat ik een zichtbare odol had. Net als Joachim trouwens.

Met koffie en een dubbele boterham met ei liep ik langs de andere drie voertuigen waar het ontwaken begon, waar ik Thom trof. Heerlijk.
‘Dag schat,’ fluisterde ik.
‘Endo. Rot op,’ siste Thom.
Endo, en geen Giles. Afstand was geboden, merkte ik.
Ik grinnikte.

Ik liep naar de voorste wagen, het kleine pantservoertuig van de Amerikanen die als verkenner ons voor zou gaan.
Zij nonchalant?
Ik ook. Koffie slurpend en brood kauwend, en met een zo onnozel gezicht dat ze nog e’s de kaart openvouwden, punten aanwezen, snelheid en tijd van een colonnetje van zeven, in vliegende vaart.
Hun nonchalance was maar schijn, merkte ik. Het zat wel goed, wist ik.

En toch, toen ik terug was bij mijn eigen voertuig, waar Manus de resten inpakte, waar Arendsoog en Joachim een laatste inspectie deden, vroeg ik de Nurd sergeant Minco verbindingen naar de internationale kanalen.
Zijn blik! Waar ik me mee bemoeide!
De Luit arriveerde als laatste. En ik grijnsde, want hij leek gespannener dan ikzelf.

In vliegende vaart. Het tempo dus van twee vrachtauto’s met een stalen container vol medische middelen. Maar eenmaal op gang, de poort uit, de grijze weg op, de gebroken Stad in waar de ochtend schemerde en het stil en verlaten was, waren we niet meer te stuiten.
En ik telde de straten en bochten, de afslagen.

De Amerikanen voorop, dan Thom, dan wij, dan de beide vrachtauto’s, dan de twee laatste pantservoertuigen van ons peloton. Versperringen en posten die al op afstand voor ons opendraaiden.
Het zat wel goed, ook al was de puinstad een neerslachtig drama om te zien. En met mijn kistje gaf ik Joachim, beneden voor me, onder het pantser door een duw tegen de schouder en keek ik naar mijn Thom, die uit het commando luik stak, onherkenbaar herkenbaar. Uit duizenden.
Bijna driekwartier. Als gepland terwijl het lichter werd, een vreemde Stad met vreemde mensen in vreemde gewaden ontwaakte.

De beide vrachtwagens met containers vol medische middelen lieten we achter bij het ziekenhuis.
Met de Amerikanen weer voorop terug, een lege escorte zonder remmingen, razend in tempo. Een andere route, bedongen uit veiligheid. Ik telde de straten mee, waar het drukker werd, waar we gierend voortjoegen.
En ik voelde hoe chauffeur Joachim zich uitleefde in jonglerende perfectie, zag de waakzaamheid van iedereen, hoorde mijn Luit soms praten door de radio, door onze intercom.

Maar ik zag de mensen in hun wapperende gewaden, de schichtigheid, om ons, en om alles hier. De leegte. Kinderen in grijs puin die al een balletje trapten en naar ons lachten en zwaaiden. Lege leegte. En toch was ik vol.

*
Toen we het Hoofdkamp net buiten De Stad weer binnenreden zag ik Thom omdraaien en een duim opsteken. Ik stak mijn hand op. Het was niets geweest. Of alles. Ik wilde Thom, én ik wilde niets anders dan dit.

Dat zei ik later tegen hem, toen we ergens een douche hadden gevonden om de nacht en de spanning van deze razende ochtend weg spoelen.
‘Ik verlang naar je,’ fluisterde hij toen als antwoord, met die langzame glimlach wat me bijna spontaan een erectie deed krijgen in dat openbare bad.
Hij grinnikte erom, zag en wist wat hij me aandeed.

Later, toen we samen terugliepen en buiten het gehoor van anderen waren zei ik evenzo plagend:
‘Maar een nacht zonder jou kan ook lekker zijn. ‘k Had zo’n lieve bijslaap…’
‘Zolang het Ruud maar niet is…’ grinnikte Thom, mij met de schouder aanstotend, ‘…of de Luit…’
‘Nuh..’ zei ik, ‘… die niet…’, en zweeg, plagend.
Het duurde even. Maar zijn langzame glimlach werd uiteindelijk één en al nieuwsgierigheid.
‘Wie dan wel?’, vroeg hij.
‘Mijn stoere blonde chauffeurtje.’
‘Wat?! Joachim?’
‘Hij was wat onzeker vannacht. Omdat we voor het eerst De Stad in moeten. Hij voelde het als zijn vuurdoop…’

‘Is er wat gebeurd tussen jullie?’
Ik zag de langzame glimlach wegtrekken.
‘Hé Thom, kom op. Dat meen je toch niet serieus… maar je had wel gelijk, dat er op hem geaasd wordt. Jouw eigen ex slapie nota bene, Ruud! En die begon ook nog roddels over ons te vertellen. Wat Joachim gelijk afgekapt heeft… Hij vindt het geloof ik wel leuk dat wij iets hebben.’
‘Wie?’
‘Joachim. Ik denk dat hij het juist daarom veilig vond bij mij.’
Ik zag de glimlach terug komen. Langzaam.
‘Ik verlang naar je, Thom,’ fluisterde ik.

*
“Ik verlang naar je.”

Maar de planning van onze brigade liep totaal uit de hand. Om de chaos in de stad, de warboel in Het Hoofdkamp. De Luit had het er druk mee. En wij ook.
Twee volle dagen waren we bezig om een retourcolonne te beladen en op te stellen, berichten en situaties te verwerken, de definitieve voorbereiding te plannen.

De nacht tussen die beide dagen lag ik opnieuw in mijn voertuig, naast Joachim, en weer met Arendsoog en Manus als wachters boven ons op de banken.

Witblonde Joachim zweeg. Hij was moe, zag ik. En ook voldaan om een vuurdoop die het niet was geweest. Maar dat hij, zonder enige aanleiding, opnieuw tegen me aan wilde liggen en met z’n hoofd onder mijn oksel als een blok in slaap viel… dat vertrouwen begreep ik niet echt, al had ik er zo luchtig met Thom over gepraat. Of het moest zijn dat mijn voorspelling was uitgekomen, dat hij zich zorgen om niets had gemaakt, dat veiligheid voorop had gestaan.
Dat het voor hem zo vanzelfsprekend was, dit.

Even moest ik toen aan Xavian denken. Het chatvriendje van Thom, de studentenvriend van Thoms stiefbroer, die ook het leger in wilde om te vechten. Bij de commando’s nog wel. ’n Openlijke homojongen.
Ik had mezelf teruggezien. Weer. Opnieuw. Ik zou h’m iets moeten uitleggen, meende ik. Omdat ‘ie totaal anders was dan die blonde stoere en gevoelige machojongen die zo vertrouwelijk tegen me aanlag.

“Thom. Ik verlang naar je.”

*
In de donkere schemerte van de vallende nacht na die twee dagen vertrokken we uit het Hoofdkamp bij De stad.
Dat was uitzonderlijk.
’s Nachts rijden.
Maar de planning van het internationale militante gezag en de wil van de Brigade waren wet. Het was hollen of stilstaan.

Een lege colonne, vol met “afval”, dat via ons Zandkamp naar De Haven ging, om afgescheept te worden.
Geen repatriërende of verlofgaande manschappen. Dat was tekenend.
Wel veel beschadigd rupsgeschut dat ter reparatie ging. Ook dat was tekenend.
Net als een groep lichtgewonden.

Ik had mijn infrarood kijker op.
Ik zag Thom vlak voor me, nu in het tweede verkennervoertuig. Onherkenbaar herkenbaar. Voelbaar in de routine van het ongewone. Bij vallende nacht Het Hoofdkamp verlaten, hier in het groene deel, waar het wemelde van verlaten dorpjes die niet verlaten waren.

Lichtflitsen soms, want het was geen oorlog maar toch werd er gevochten. Tegen ons, en onderling in dit verscheurde land.
Een kwetterende radio en een rustige Luit, een vertalende Nurd sergeant Minco verbindingen onder de luiken achter me. Arendsoog die achter zijn boordwapen stond en keek en draaide.
De helm van chauffeur Joachim, vlak voor en onder me.
In dat bleke licht van het infrarood.

Opeens een knetterende gevaren code door de radio, en gelijk chinooks die opdoken boven het bleekgroene land, gedonder en geraas, dat door de koptelefoon heen drong, lichtkogels en vurende flitsen.
‘Godverdomme…’ hoorde ik Joachim door de intercom vloeken, ‘…wat is dit!!’
‘Stil jij!!,’ zei de Luit, die ongecodeerd verder met de brigade sprak.
De heli’s die schoten.
Groepen militairen in dekking die schoten.
Een verlaten dorp dat schoot…
Als een donderslag, ineens.
Ik hoorde en zag Arendsoog schieten, zijn lichtspoor. Net als van de beide verkennervoertuigen voor ons de boordschutters van zich afschoten.

Of het nu met of zonder een flits en een knal gepaard ging… ergens dreunde het door me heen.
‘Stop vuren! Duiken. Luiken dicht!’, was nog een intermezzo, op een oorverdovend rikketikken op het metalen pantser.

‘Toestand achterin?’
De Luit, vragend aan zijn plaatsvervangend sergeant Johan achter aan het konvooi.
‘Alles rijdt nog,’ schreeuwde de sergeant ondercommandant wild.
‘Iedereen. Door rijden. Maximaal. En niet vuren.’

Opmerkelijke rust, ondanks al het lawaai.
Ik keek achterom naar de Nurd sergeant Minco verbindingen die nerveus was, zag Manus, zag Arendsoog, zag Joachim vlak voor me.

‘Giles: Alle voertuigen bij langs. Één voor één informatie.’

Ik riep ze op, één voor één, de ongepantserde vrachtwagens het eerst, noteerde wonden en schades.
Opmerkelijke rust, terwijl het buiten nog knetterde, de motor van ons voertuig gierde, ik flitsen zag door de zichtkijkers van Joachim, geraas hoorde van de chinooks.

Ook de stem van de Luit, die ongecodeerd sprak met de brigade.
‘Wat voor de godverdomme… wij gaan hier voor veiligheid… jullie hebben alles, van satellieten tot spionnen, … wie zit hier godverdegodver te slapen…’

Hij zou ondanks zijn vlijmend rustige stem een fiks douw krijgen, vermoedde ik.

‘… als je ons ’s nachts wil laten rijden moet je dubbel checken… en coördineren… eikels… we escorteren ongepantserde voertuigen… hoe krijg jullie het in je hoofd… terwijl de Amerikanen een raid hebben!…’

Het ratelende tikken was over, het heli-geraas nam af, de motor gierde.
Ik gaf de opgenomen stand van zaken op een briefje aan hem. Alles reed nog. Kogelgaten. Ja overal. Gewonden bij de vrachtwagens. Schotwonden .

‘… en stuur Apaches… ik ga zo stoppen voor inspectie… ik wil een schoon stuk woestijn voor onszelf… we hebben gewonden… tien minuten… voor de donder!…’, zei de Luit heel rustig en kalm.

De motor gierde. Het klopte niet. Ik boog me voorover naar Joachim. Zijn rechter onderarm bloedde, er zat een gat in zijn mouw. Zijn rechterhand bloedde. Ik zag witte knokkels om de stuurknuppels spannen.
Verdomme. Zijn vuurdoop. Letterlijk.
Ik legde mijn handen op zijn schouder, voelde de gespannen trilling.
‘Gaat ‘ie?’, vroeg ik door de intercom.
‘Tuurlijk.’
Ik draaide me om naar Manus. Een blik en een handbeweging waren genoeg. Klaarmaken om straks te rouleren, hij wist het.

Een ongecodeerd bericht van de brigade kwam door.
De Luit grijnsde, knipoogde naar me, mompelde: ‘Zie je wel? Binnen acht minuten… ze kunnen het wel, die snurkers.’
Ik glimlachte. Zuur, om Joachim.

Opnieuw geraas. Onze eigen Apaches.
We openden de luiken, stopten.
In een lange trein op de bleke weg in de nacht van het infrarood. Een razend snelle actie. Twee gewonden werden afgevoerd. Alles was instaat door te rijden. Joachim hoefde alleen maar een drukverband, Manus kwam voor me aan de stuurknuppels zitten.
Meer tijd kreeg ik niet van de Luit. Kreeg niemand, terwijl hij met een rustige stem vuur spoog, zekerheid wilde, desnoods een escorte van de heli’s, de hele lange nacht door.


*
Vele honderden kilometers. Vele uren, in de bleekgroene nacht, tot in de warm gele ochtend.

Nu had ik toch al wat officieren versleten. Maar een Luit, die voor dertig voertuigen en honderd vijftig manschappen al die urenlang een eigen oorlogje in een internationale strijd voerde, met z’n eigen Brigademeerderen, dat fenomeen had ik niet eerder meegemaakt.

Zo liet hij alle voertuigcommandanten, van de gepantserde en van de vrachtwagens, een ooggetuige verslag inspreken, ombeurten. Ik zelf incluis. Dat de Nurd sergeant verbindingen al deze gesprekken moest opnemen en vastleggen, wist niemand, zag ik alleen.

Ging onze Luit zijn boekje te buiten? Ik was geen officier. Ik wist niet wat er speelde, wat h’m dreef. Maar dat hij ons zwijgplicht oplegde, op straffe van een nekschot, (waarbij hij grijnsde) en dat er geen voertuig ons Zandkamp uitmocht na een volledige inspectie en alle inslagen en kogelgaten en kogels en scherven waren vastgelegd en verzameld, dat maakte voor iedereen wel duidelijk dat het hem ernst was. Deze blunder.

Helemaal, toen de Amerikaanse majoor, die ons gecharterd had voor de escorte naar het ziekenhuis in De Stad en ons daar nu nog even terloops mee complimenteerde, via de radio informeel informeerde naar onze toestand. Het was zelfs op dat niveau in hun eigen heksenketel van Het Hoofdkamp bij De Stad doorgedrongen. Ook dat gesprek liet de Luit vastleggen.

‘Veer in m’n reet,’ bromde de luit in de intercom van ons voertuig.
‘Lekker,’ kreunde Joachim door de intercom terug, die binnen op de bank lag. Hij leefde nog, met z’n twee wonden aan hand en arm.

- TERUG OP HET TUSSENKAMP -

Pas toen de motoren zwegen, de voertuigen stonden opgesteld, en we de helmen en stofbrillen, stofkappen en headsets afdeden, toen zag ik even de gezichtsexpressie van de Luit, het vermoeide op het smalle fijnbesneden gezicht, de vage glimlach als een verontschuldiging, terwijl we beiden nog uit de luiken staken.

‘Endo…’ zei hij. Het was privé, het was niet het officiële Giles. ‘… ga jij maar met Joachim naar de hospik. Wij redden het hier wel…’
Ik aarzelde.
‘…en bedankt dat jij je kop d’r bij hield,’ zei hij
‘Ga jij niet wat te ver?’ vroeg ik, knikkend naar onze Brigade overste Zandkampcommandant die woest kwam aanbenen.
‘Ik lust h’m rauw,’ grinnikte de Luit.
‘Jij liever dan ik,’ glimlachte ik.
Hij schoot in de lach.
‘Tja, niet iedereen heeft zo’n leuk vriendje als jij.’
Bijna bloosde ik. Bijna. Om oud gedrag, oude schaamte die ik voorbij leek te zijn, maar nog net even kriebelde aan de randen van mijn hart.

Ik liep in de ochtend met Joachim door de zandbak naar de hospik. Het was gedaan met de rust hier. Het kamp was in rep en roer. Sensatie en nieuwsgierigheid, jaloezie om een gevechtsactie die het niet was. Of maar half.
Ik ging mee de spreekkamer in. Ik zag hoe de arts de beide drukverbanden afrolde, zag twee wonden als stigma’s in de hand en aan de onderarm van Joachim, die stoer geen spier vertrok. Behalve dan dat ‘ie weer wit wegtrok, dat had ‘ie niet zelf in de hand.

‘Je hebt geluk gehad, broeder,’ zei de arts.
Ik zag een schampschot aan zijn onderarm, een gat in het vlies tussen duim en wijsvinger.
‘Ik ben je broer niet,’ bromde Joachim, zich verbijtend toen de wonden werden schoongemaakt en gedesinfecteerd.
‘Twee weken verplicht rust…’ zei de arts tegen mij knipogend, ‘…hij kan hier met links wel wat typewerk voor me doen.’
Joachim vloekte binnensmonds. En ik schoot in de lach.
‘Hospikbroeder,’ smaalde ik.
‘Mooi niet dus,’ zei hij fel.
‘Ik kan je ook doorsturen naar het hospitaal aan De Haven,’ zei de arts.
‘Shit.’
‘Je mag kiezen,’ zei ik glimlachend.
‘En wie rijdt er dan?’
‘Manus natuurlijk,’ zei ik.
‘Godver… dat stomme luik… je moet het laten nakijken… het haakte ergens…’, gromde hij.
Ik knikte en grinnikte. Joachim was weer de oude, want dat luik was zijn eigen verantwoordelijkheid, hij schold op zichzelf.

In het verlaten halletje, de entree van de EHBO, hield Joachim me staande en gaf hij me een hand. Met links.
De hand trilde. De ontlading van de spanning. Ik kende het.
De verlegen glimlach op die blozende blonde kop, de lichte blik ontroerde me ineens.
‘Kom vanavond even langs,’ zei ik.
‘Wat?! Bij jou en Thom?’
‘We bijten niet,’ grinnikte ik om zijn plotseling veranderende expressie en verbazing.
‘Nee. Dat bedoel ik niet’ zei hij.
Wat hij wel bedoelde zei hij niet. Maar we hadden dezelfde beelden, vermoedde ik, van een verliefd stel dat niet gestoord kan worden.

‘Je neemt toch geen andere chauffeur, hè?’
‘’k Zal het je vanavond laten weten,’ glimlachte ik, met nog steeds zijn linkerhand warm in mijn linkerhand. Maar hij zag het niet als grap.
‘Vanavond. Na het eten. Als je niet komt, dan haal ik je,’ zei ik.
Hij knikte, liet mijn hand los, klaarde op.
‘Ik ga op Nieuws.nl kijken…’ zei hij glunderend, ‘…wedden dat we “Hot News” zijn.’
Ik schoot in de lach. Ja, het nieuws van hier haalden we van buiten. Al waren wij in dit geval bijzondere ingewijden.

*
In de dubbel ommuurde zandbak scheidden onze wegen. In de verte zag ik de twaalf pantservoertuigen en de achttien vrachtwagens in alle soorten en maten staan, achter een lint en met een auto van de marechaussee.

Mijn cabine.
Onze cabine, leeg en toch vol. Vol van Thom die nog bezig was achter het gespannen lint. Ik zette de airco aan, op de niet laagste stand, draaide de scherflamellen iets open voor wat geel daglicht.
Ik douchte me, spoelde zweet en zand, ellende en sensatie van me af, trok een schone short aan en ging op bed liggen. Pas toen de spanning in mijn lijf begon weg te trekken, merkte ik dat die spanning er was, er dagen gezeten had.

Met gesloten ogen wilde ik de idiote film van deze drie dagen terugdraaien, ingrijpend om de acties en de gevoelens, bijna zo intens en heftig als toen, jaren geleden, bij die invliegactie waarbij ik twee lijken zag… Lijk bleke gezichten bebloed… Praten…

Ik schrok wakker. Iets raakte mijn gezicht. Ik opende mijn ogen, zag een tros druiven boven mijn hoofd aan een hand hangen.
‘Schone slaper…’
Thoms stem.
Thom, die naast mijn bed geknield zat, vuil en stoffig bezweet met die langzame glimlach.
‘Druiven? Hoe kom je daar nou aan?’, vroeg ik verbaasd.
‘Een van m’n jongens. Geritseld bij de Amerikanen.’
Ik zag, ontwakend nog, hoe hij een druif van de tros trok, tussen z’n lippen stak, zich over me boog, me zoenend de druif stukbijtend in mijn mond drukte.
‘Mmm,’ zoemde ik.
Ik pakte zijn zanderige hoofd en asblonde haren vast, wilde die zoen aanhouden, die warmte, dit bijzondere. Na drie dagen…twee nachten… en dan met druiven…

Mijn buik trilde als die van een puber toen ik er zijn hand voelde, omlaag glijdend in mijn short.
‘Mmm,’ zoemde hij terug omdat mijn pik gelijk steigerde in mijn lome liggen, met die frisse druifzoen.
‘Gek,’ glimlachte ik.
‘Zo blijven liggen. ‘k Ben zo terug.’

Hij drukte me nog een druif in de mond. Ik zag hem opstaan en uitkleden in het open douchje, zag hem langzaam grijnzen en genieten van het lauwe schuim, opgewonden en prangend.

Ik zag hem haastig afdrogen en terugkomen, zag en voelde hoe hij me m’n short uittrok, schrijlings op m’n harde schoot kwam zitten, zich vooroverboog, mijn polsen pakte en mijn handen boven mijn hoofd dwong.

Hij reed en gleed op me in zijn overmacht, mijn heerlijke lome onmacht, zoende me, keek me aan met die langzame glimlach. Geen woord. Maar alles sprak boekdelen. Zo mooi en lief en stoer en sterk, zo tegenstrijdig lijkend en daarom zo intens.
En kleine zoen, een kijken, nog een zoen en duwend over mijn harde schoot glijdend.
Ik huiverde. Er trok een trilling door me toen we elkaar vastzogen en we met onze tongen strelend praatten.

Totdat ik opeens zijn hand om mijn harde lul voelde, en een warme druk op mijn eikel, zijn korte schok waarbij hij zich om mijn stijve sloot met zijn warme knijpende spier.
‘Thom?’
“Sst.’
Onmachtig liggend, de intieme zoenen van hem, zijn warme hol dat me langzaam helemaal omsloot. Tot het uiterste en hij stil en ademloos boven me gekromd zat, me zoende met kleine zoenen op m’n gezicht, en mijn lul als vanzelf in hem schokte.

‘Thom…’ fluisterde ik nog, ‘… je kent me niet…’
Hij liet mijn handen los, pakte m’n gezicht vast, zoende me opnieuw zacht op de mond, terwijl mijn hele ontwakende lijf tintelde en zinderde, ik gedachteloos opging.
In hem, diep en bewegend omdat hij los kwam van mijn schoot, om ik kon bewegen en mijn geile driften volgen, me kon opstoten.
Ik omhelsde hem, zoog me aan hem vast, golfde onder hem terwijl mijn lul tintelde om het intieme glijden in zijn strakke hol.

Hij snoof. Hij kneep me vast, maakte me gek.
Ik schokte en kronkelde, ik stootte me op, lange prikkelende halen omdat hij me de ruimte gaf en de geile begeerte door mijn lijf gierde, omdat ik mijn eigen lul tussen zijn geopende benen in en uit hem zag glijden met dat zinderende tintelen mee, omdat hij zacht kreunde en verlangde in zijn oerkracht, en me gekmakend onder hem liet opstoten.

Ergens daar pakte ik met beide handen zijn harde lul vast. Want ik wilde het niet alleen. Het was ook voor hem.
Een warme en harde forse lul die nat van verlangen in mijn handen reed en gleed, mij bedienend en tegenstotend en kletsend.
Hoe hij toen snuivend en tongend met alle kracht mij weer vasthield…
We schokten en verkrampten. We persten nog. Tot het uiterste. Tot de ontlading, ik in hem, en hij over me heen, tot in mijn hals en over mijn borst.

Toen zakte hij op me neer, vrijend, wij beide nahijgend en strelend terwijl mijn natte lul langzaam uit hem zakte, strelend en absurd lief liefkozend, glad glijden in zijn sperma.

Grinnikend aten we zo de druiven, hij op mij zittend. Onwennig om onze harmonie. Onwennig om het tedere wat wij, stoere en militante jongenmannen, bij elkaar losmaakten. Plagend ook, de druiven bij elkaar in de mond stekend.
‘Echt lekker…’ zei hij.
Ik knikte. De druiven smaakten waarachtig niet zuur.
‘…om geneukt te worden.’
Ik schrok.
‘Verdomme…’ zei ik, ‘… je eerste keer?’
‘Je hebt me ontmaagd,’ grinnikte hij met die mooi langzame glimlach.
‘Ik zei het nog!… heb ik je zeer gedaan?… ik verlies mezelf dan, ik heb geen rem…’
‘’k Ben geen mietje, en ik lust je rauw,’ zei hij stoer.
Ik had dit meer gehoord. Ik zuchtte. Een bevrijdende zucht.
‘Wat gebeurt ons toch, Thom?’
Hij glimlachte, grinnikte en klom van me af.
‘Blijf even liggen, schat. Ik zal even mijn Sodomse eruptie van je afvegen.’

Het moest een droom zijn. Zoals hij terugliep naar het douchje, er de natte handdoek pakte, terugkwam met zijn vurige half ontspannen lul bungelend, zich bukte en me zo zorgzaam schoonveegde.
‘Thom, lieve geile donder. Dit ken ik niet,’ bromde ik.
‘Ik ook niet. Maar perfecter kan het nooit worden.’
Ik kreeg nog een zoen, zag hoe hij een short aan trok.
Ik trok de mijne aan en kwam overeind terwijl hij weer bij me kwam zitten op bed.
‘‘k Ben vast zwanger, ‘zei hij, ‘dan krijg je toch verlof?’
Grinnikend en stoeiend rolden we uit mijn bed, lijfelijk vooral, plagend zoenend, over de vloer.

‘Je bent zo mooi en lief en gevoelig…’ fluisterde hij, ‘…weet je dat ik even jaloers was, toen je zei dat Joachim bij je had geslapen.’
‘Da’s anders,’ zei ik.
‘Hoe anders.’
‘Ja, dat weet ik eigenlijk niet precies. Misschien omdat hij wat op je lijkt?’, zei ik plagend
‘Joachim?’
‘Ja. Ook een beetje onzeker, soms,’ grinnikte ik.
‘Hé toe, Giles? Wat heb je met hem?’
‘Hetzelfde als jij met Xavian misschien?’
‘Oh. Is dat het? Jij bent ook jaloers?’, grijnsde hij.
‘Nee hoor,’ zei ik. Wat zo was. En ontspannen legde ik me achterover naast Thom. Op de harde vloer, languit gestrekt, heerlijk.

‘Hoe was het met hem?’ vroeg Thom.
‘Wie?’, vroeg ik plagend.
‘Joachim natuurlijk!’
‘Oh, goed hoor… weet je dat ik het heel aantrekkelijk vind?’ zei ik.
‘Wat!?’
‘Als je zo stoer hanig doet.’
‘Jij!!!… ‘, gromde Thom, terwijl hij zich bijdraaide.
Hij stak een hand onder mijn hoofd, legde de andere op de binnenkant van mijn dij, keek me strak aan, terwijl ik die hand omhoog voelde glijden tot in het pijpje van mijn short, tot zijn duim mijn ballen raakte, begon te strelen. Ik huiverde, van genot in mijn heerlijke ontspanning.

‘Hoe verliep de inspectie bij de voertuigen?’, vroeg ik, al rillend voordat hij iets kon zeggen.
‘Zeer uitgebreid. En tergend langzaam. Met de marechaussee. Alles, maar dan ook echt alles. Tot en met de rubbers van de luiken. De overste werd er gek van,’ zei Thom langzaam mij tergend met zijn duim over mijn ballen strelend, zijn hand die steeds wat verder in mijn shortje schoof. Ik huiverde, ontspannen geil genietend.

Ik knikte. De overste. Onze overste speelde een rol in de Brigade.
‘Maar wat heeft het opgeleverd?’, vroeg ik terwijl mijn bloed weer voelde jagen een kreun bijna niet kon onderdrukken.
‘Schroot en kogels. Plus een wonder… dat er geen dooien zijn gevallen. Echt… en dat de banden heel zijn gebleven.’
‘Wat voor kogels?’, vroeg ik.
‘Jij weet het al, toch?, zei hij.
‘Weten… Vermoeden. ’t Meeste zal wel van eigen vuur zijn,’ zei ik.

‘Is de Luit zich aan het indekken?’, vroeg Thom.
‘Nee, ‘zei ik, ‘ik denk eerder dat hij wat bloot wil leggen. Want: óf wij hadden daar niet moeten zijn, óf de Amerikanen hadden die raid op dat dorp moeten uitstellen… of eerder moeten uitvoeren om het dorp uit te roken als het een hinderlaag voor ons was. Zo simpel is het, denk ik…
Hij heeft vannacht alle gesprekken op laten nemen. Gelijk al. Als ooggetuigenverslag. En zelfs die Amerikaanse majoor wist het al binnen een half uur… kwam nog via het internationale radiokanaal informeren… en om ons te complimenteren voor onze medicijnactie voor het ziekenhuis…’, zei ik, haperend toen zijn hand zich om mijn ballen sloot terwijl hij me zo strak aan bleef kijken.
‘O?’, zei hij. Het klonk zo plagend…

‘Ik weet niet wie hij bij de brigade aan de lijn had… maar hij heeft acht minuten lang iedereen vervloekt en voor sukkel uitgemaakt…’, vervolgde ik.

‘Goh?’, zei hij, met zijn duim nu over mijn harder wordende penis duwend, wat me bijna naar adem deed happen.
‘.. en dat de Luit op zo’n onderkoelde rustige… zeg!, zit je me dubbel te stangen, blondje?’ zei ik.
‘Interessant. Kunnen we niet e’s ruilen?’, vroeg hij.
‘Ik ruil nooit weer,’ glimlachte ik, ‘één keer was meer dan genoeg,’ en sloot mijn ogen in mijn heerlijke ontspanning, in dit ongedwongen plagen, de lijfelijk opwinding door zijn handen, de innerlijke omdat hij me even zoende toen hij zijn hand terugtrok.

‘Wat is er?’, fluisterde hij
‘’k Weet het niet. Sinds wij samen zijn…… Jij bent zo open… En dat anderen het van me weten ben ik niet gewend. De Luit. Jouw ex slapie Ruud. En Joachim die er zo gewoon over doet…’
‘Hmm… hierom houd ik van je.’, fluisterde hij, die stoere asblonde Thom.
‘Houd op… ‘k ga zo janken,’ zei ik.
‘Doe maar… kan me niks verdommen… je moest e’s weten hoe ik in de rats zat vannacht toen de kogels ons om de oren vlogen,’ fluisterde hij.
‘Echt?’
‘Ja tuurlijk. Wat denk jij dan! Wat we vroeger e’s meegemaakt hebben… ik zou me geen raad weten… godverdomme Giles… als jij gaat, ga ik met je mee. Ik zweer het je.’

Ik knikte. Ik begreep het. Ik voelde het. Ik voelde het zoals Thom het voelde. Ik sloot hem in mijn armen en zoende hem, streelde hem. Om dat rare, dat zo perfect was en gelijk pijn deed.
‘Thom… Wil jij echt een ander beroep?’, vroeg ik fluisterend
‘Nee.’
Gelukkig, dacht ik. Ik zuchtte.
‘Jij?’, vroeg hij.
‘Nee.’
‘Maar we kunnen toch wel samen ergens één flatje huren?’

Ik knikte. Dat op z’n minst. Maar er was nog zoveel meer
buiten de deur van onze cabine. Ik klemde me aan hem vast, drukte mijn gezicht in zijn hals.
Hij streelde me.
‘Ik houd van je Giles,’ fluisterde hij.
We verstrengelden op de harde vloer. Stil. Onbeweeglijk. Ik voelde zijn hart kloppen. Ik zoende even zijn wang. Zo maar om niks en om alles.

Later vielen we midden op de dag op mijn bed in slaap, het middageten waren we intussen vergeten.

© Wisse

Gesloten