MISJA - hoofdstuk 5

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Lucky Eye
Berichten: 680
Lid geworden op: za 03 jan 2009, 19:35

MISJA - hoofdstuk 5

Bericht door Lucky Eye » do 03 dec 2015, 21:28

Een verhaal van Lucky Eye

Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.

©Lucky Eye, september 2015 (gereviseerde versie)
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.



MISJA


Hoofdstuk 5

Misja is aan het skiën. Plotseling valt hij en glijdt richting de rand van de piste. Ineens springt zijn roerloze lichaam op en verdwijnt over de oranje afbakening in de diepte. Reddingswerkers doen grote moeite om hem uit het ravijn te halen waarin ze uiteindelijk slagen. Hij ligt in het ziekenhuis en zijn ouders staan naast hem. Hij sluit de ogen en dan hoor ik ineens het monotone geluid van de apparaten die aangeeft dat hij er niet meer is …

Met een luid geschreeuwd ‘Neeeeeeeee!!!’ word ik zwetend wakker. Ik zit rechtop in bed en kijk verwilderd om me heen. Waar ben ik in godsnaam! Dan realiseer ik me dat het een droom is geweest maar wel eentje die heel echt op me overgekomen is. Het gebeuren ligt nog stevig op mijn netvlies en ik durf ook niet meer te gaan slapen omdat ik bang ben meteen in dezelfde nachtmerrie terug te vallen. Met de kussens rechtop ga ik zitten lezen en blijf dat doen tot het ochtend is. Als eerste ben ik in de eetzaal voor het ontbijt. Misja’s vader is er vanochtend niet. Tenminste niet in de bediening. Maar ja, hij zal ook wel zijn vrije dagen hebben tenslotte. Opnieuw neem ik de auto naar Innsbruck. Het is me goed bevallen en de weg naar het zwembad moet makkelijk te vinden zijn. Ditmaal ben ik als eerste bij ‘Cascade’ en moet ik wachten op Misja. Om half tien als de eerste andere badgasten zich melden, is hij er nog niet. Hij zal zich toch niet verslapen hebben, vraag ik me af. Misschien is de afspraak met die vriend wel laat geworden en … Kom, spreek ik mezelf toe. Het is nog lang geen tien uur en bovendien is hij altijd op tijd geweest dus waarom nu niet? Maar als de deuren opengaan en de stroom mensen naar binnen schuifelt zit ik nog steeds op Misja te wachten. Dan doemt er ineens een heel vervelende gedachte op bij me. Het zal toch niet zo zijn dat Misja toch alleen maar uit was op seks en dat hij, nu dat eenmaal gebeurd is, me laat stikken? Nee! Meteen verwerp ik dat idee. Zoiets is onmogelijk. Enigszins onrustig blijf ik zitten wachten. Het wordt kwart over tien, half elf en uiteindelijk elf uur voor ik iets doe. Dan pak ik mijn mobiele telefoon, zoek het nummer van Misja op in het adresboek en bel hem op. Het duurt lang voordat hij opneemt.

“Helena Weber,” hoor ik aan de andere kant van de lijn. Zijn moeder? Waarom neemt zijn moeder op? Verward verbreek ik meteen de verbinding. Wat is er aan de hand? Waarom… Veel tijd om na te denken heb ik echter niet want vrijwel meteen gaat mijn mobiele over. Het is Misja! Maar??? Ik neem op maar zeg niets. “Spreek ik met Frank?”

“Ja.”

“Mijn man en ik willen heel graag met je praten Frank.”

“Is Misja ziek?”

“Daarover willen we graag praten. Ben je bij het zwembad nu?”

“Ja.”

“Ik bel nu Hans op en hij komt je zo afhalen. Je bent met je eigen auto gegaan, hè?”

“Ja.” Veel meer weet ik niet te zeggen. Het is allemaal zo vreemd. Hoe weet ze waar ik ben? Hoe weet ze dat ik met mijn eigen auto ben gegaan? En waarom neemt Misja niet zelf op? Of waarom belt hij niet zelf terug? Nog geen tien minuten later stapt Hans Weber uit een zwarte Mercedes Cabrio die meteen weer vertrekt. Hij loopt op me toe en steekt zijn hand naar me uit.

“Ik ken je al wel vanuit het Gasthof maar ik geloof dat ik me nog niet officieel aan je heb voorgesteld.”

Ik sta op en schud zijn hand waarbij we onze namen uitwisselen.

“Zal ik maar rijden?”

Daas pak ik de sleutels uit mijn broekzak en overhandig die aan hem. Inderdaad een goed idee want ik voel me absoluut niet in staat om de auto te besturen. Het lijkt alsof een mistwolk zich ineens om mij heen heeft ontvouwen en een heel akelig en onheilspellend gevoel komt over me. Hans rijdt de auto weg en door Innsbruck heen in de richting van Igls.

“Is Misja ziek?” probeer ik nu bij hem.

“Misschien is het beter als we straks in alle rust met z’n drieën daarover praten en niet nu.
Oké?”

Laat ook maar, denk ik. Ik heb wel tijd. Het is dinsdagochtend 3 augustus en de dag die zo mooi is begonnen, lijkt ineens af te stevenen op een catastrofe. Het doemdenken in mijn hoofd neemt tijdens de rit toe en iets diep in me zegt me dat ik me moet voorbereiden op iets heel ergs.

Meteen bij het oprijden van de oprijlaan gaat de voordeur open en komt Helena Weber naar buiten. Ze blijft bij de deur op ons staan wachten. Ik heb nu de gelegenheid om haar goed in me op te nemen. Zaterdagavond heb ik haar eventjes gezien maar dat was veel te vluchtig om een goed beeld van haar te vormen. Net zoals toen bij zijn vader zie ik nu de duidelijke trekken van Misja bij haar. De ogen, mond en kin zijn die van haar. Ook zij geeft me een hand maar drukt daar meteen haar tweede overheen. Dit is niet goed, roept alles in me. Ze gaat me voor naar de woonkamer terwijl Hans de voordeur achter ons sluit. De woonkamer ziet er net zo uit als toen ik hier zaterdagavond voor het eerst binnenkwam. Nee! Toch niet helemaal! Naast de televisie staat een portret van Misja en daarnaast …. Ik loop erop toe en met bevende handen pak ik de kaart op. Ik lees zijn naam, de datum 2 februari 1985 en dan … die andere datum. Ik weet niet wat voor onheil ik precies verwacht had maar ik had me er in de auto al niet gerust op gevoeld. Ik had verwacht dat Misja ziek zou zijn, dat hij wellicht een chronische, slopende ziekte zou hebben, want had hij daar zelf niet op gezinspeeld? Maar dit … dit had ik nooit verwacht. Ik had nooit kunnen denken dat hij zomaar ineens zou kunnen sterven. En je hebt niet eens afscheid van hem kunnen nemen, galmt het door mijn hoofd. Ik heb hem in die moeilijke laatste momenten niet tot steun kunnen zijn. Ineens doet hevige schrik mijn hart een keer overslaan en daarna begint het ding als een razende te kloppen Dan dringt de werkelijke betekenis van die tweede datum pas tot me door. Er staat: 5 maart 2004. Mijn handen beginnen zo hevig te trillen dat ik de kaart op de grond laat vallen. “Dit kan niet!” fluister ik om het vervolgens keer op keer te herhalen. “Gisteren heb ik Misja nog gezien, heb ik nog met hem gesproken, heb ik nog met hem …” Een snik maakt de laatste woorden onhoorbaar voor Helena en Hans. “Het kan niet waar zijn dat hij dood is!” Ik heb dringend lucht nodig en ren de woonkamer uit, door de keuken en bijkeuken de tuin in. Radeloos kijk ik om me heen want waar moet ik heen? Dan zet ik het op een lopen en ren naar de bosrand toe. Ik loop het bos een klein eindje in zodat ik het idee heb dat het huis er niet meer is. Het huis dat alle herinneringen bergt aan Misja. Ik kan het niet bevatten. Aan Misja die volgens die vervloekte kaart al meer dan vier maanden, nee al bijna vijf maanden dood zou zijn! Het kan gewoon niet! Ergens moet een fout gemaakt zijn. Is de Misja op de kaart dezelfde als de jongen met wie ik gisteren zo heerlijk gevreeën heb. Even schiet de gedachte me door het hoofd dat er iemand een misselijk spel met me speelt maar meteen laat ik dat ook weer los. Als ik me in herinnering roep hoe serieus Helena en Hans overkomen, is dat gewoon een onmogelijkheid. Maar Misja was gisteren nog bij me en nu moet ik opeens geloven dat hij al een tijdlang dood is? Aan de voet van een grote grove den laat ik me op mijn knieën zakken. Vroeger hebben ze me geleerd te bidden en bidden zal ik nu. Ik wil een antwoord. Al de vragen die zo-even in mijn hoofd rondspookten en nog veel meer schreeuw ik luidkeels naar de bomen die boven me uit toornen. Het enige antwoord dat ik krijg is een oorverdovende stilte. Zelfs de vogels die eerder nog zongen houden nu hun snavels. Een antwoord blijft uit. Ik sla mijn handen voor mijn ogen en laat de tranen stromen.

“Het is niet te vatten, hè?” hoor ik de stem van Helena. Ik blijf geknield zitten en schud mijn hoofd. “Wij konden er eerst ook helemaal niets mee.”

“Waar niets mee,” zeg ik snikkend.

“Met hetzelfde als waar jij nu mee worstelt.”

“En? Waar worstel ik dan mee?” Want ik begrijp eigenlijk helemaal niet wat ik moet vatten.

“Met het feit dat er allerlei onmogelijkheden ineens mogelijk zijn geworden.”

“Ik snap het niet!”

“Wij ook niet, Frank.”

Dan valt er een diepe stilte. Een stilte waarvan ik begrijp dat ik uit die stilte geen antwoorden zal krijgen. Ik zal met deze twee mensen moeten praten, naar hen luisteren om mijn antwoorden te krijgen. “Sorry, dat ik zo onbeleefd reageerde,” zeg ik terwijl ik mijn met tranen bevlekte gezicht naar haar ophef. Ze loopt op me toe, legt een hand op mijn hand en trekt me tegen zich aan.

“Het geeft niet, Frank. Denk je dat Hans en ik in het begin altijd even leuk naar elkaar gereageerd hebben.”

Ze kijkt me aan maar ik heb het idee dat ze geen antwoord verwacht.

“Echt niet. Dat soort dingen gebeurt nou eenmaal omdat er verdriet is en dan … dan is het niet erg.”

Haar handen gaan strelend door mijn haar. Ik voel me goed bij haar. Ze troost me en ik wil getroost worden, heb de behoefte om getroost te worden.

“Ga je mee naar binnen? Dan kunnen we beginnen erover te praten.”

Ik sta op en pak de hand die ze me toesteekt. Binnen ga ik in het midden van de bank zitten met Hans aan de ene zijde van mij en Helena aan de andere.

“Drink eerst wat,” zegt Helena terwijl ze mij een glas water aanreikt.

Met kleine slokjes drink ik van het koude water. “Wat is er gebeurd?” vraag ik dan. Maar ik weet dat ik het antwoord al heb en zonder op een antwoord te wachten ga ik verder. “Was het dat ski-ongeval?”

Ze wisselen een snelle blik uit onderling. “Je hebt het gezien?” vraagt Hans.

“Ja.” Hun ogen zijn op mij gericht en ik merk hoe de blik daarin verandert. Meteen vraag ik hen de verandering van blik in hun ogen uit te leggen.

Helena neemt het woord. “Toen je het zo zei, schrok ik omdat het zien ervan vreselijk moet zijn geweest. Daarna voelde ik het als een soort van bevestiging. Onze dromen - waar we allang van overtuigd zijn dat het geen gewone dromen zijn - worden dus ook door anderen waargenomen.”

Nieuwe vragen rijzen op bij mij.

“Een aantal dagen na zijn overlijden, zag ik Misja voor het eerst in een droom,” begint Helena, “logisch zul je zeggen. Omdat het allemaal nog zo vers was en ik me hem graag wilde herinneren. Maar toch was de droom heel bijzonder. Het was zo vreselijk realistisch en soms gebeurde het me daarna ook overdag dat ik zomaar eventjes wegdommelde en dan … hem zag en hoorde.”

“Hoe kon het dat hij ineens viel.”

“Misja heeft niet een gemakkelijk leven gehad,” gaat Hans verder. “Twee maanden te vroeg hebben we hem moeten laten halen omdat het anders mis zou zijn gegaan voor hem en mijn vrouw. Daarna heeft hij bijna twee jaar in het ziekenhuis gelegen. Toen we dachten dat alles goed ging en hij prima herstelde, werd hij opnieuw ziek. Lange tijd wist niemand wat er nu werkelijk aan de hand was. Hij kreeg koortsaanvallen, darmkrampen en hevige diarree en uiteindelijk stelde men de diagnose: Ziekte van Crohn. Een vreselijke darmziekte die hem heel veel pijn en kracht heeft gekost en waarvoor geen genezing bestaat. Die ziekte zette zijn hele leven op de kop.”

“Misja kon bijna nooit meedoen zoals andere kinderen dat konden,” neemt Helena het gesprek over. “En daardoor raakte hij in een soort van sociaal isolement. Maar toch vond hij ondanks alle problemen steeds weer een nieuwe uitdaging. Kon hij het op de ene manier niet bereiken dan bedacht hij wel iets anders. Hij was ontzettend sterk, dapper en moedig en legde zich er niet bij neer. Verder was hij bijna altijd goedgehumeurd en bijzonder levenslustig. Natuurlijk had hij ook wel zijn mindere dagen en waren er momenten dat hij bij ons uithuilde, hij is tenslotte gewoon een mens nietwaar? De laatste tijd was de pijn heel erg sterk en viel hij af en toe flauw. Een erg lastige bijkomstigheid waarvoor wij erg bang waren. Maar Misja wilde zich er niet door laten beperken. En zo gingen wij dus ook gewoon, zoals elk jaar, op skivakantie. En dat werd hem op die dag fataal. Iets anders kan het niet geweest zijn want hij is een uitstekende skiër.”

Beiden kijken bezorgd naar mij. Ik moet er vreselijk uitzien afgaand op hun blikken.

“Ik stel voor dat je nu eerst even gaat rusten. Dan praten we later op de dag verder. Vind je dat goed?”

“Ja.” Ik kan nu inderdaad niets meer hebben. Alleen kan dat rusten nog wel een probleem worden. Gelukkig heeft Helena er iets voor en met een nieuw glas water slik ik ook meteen een pil weg. Ze lopen met me mee naar Misja’s kamer.

“Je kunt zijn kamer wel gebruiken.”

Op zich vind ik het een vreemd idee maar ook heel vertrouwd. Hier ben ik tenslotte vaker geweest. Ik schop mijn gympen uit, haal mijn mobiele uit mijn broekzak en leg deze na hem uitgeschakeld te hebben op de ombouw van het bed. Dan strek ik me uit op het bed, Misja’s bed.

“Tot straks,” zegt Helena en ik hoor hoe zij en Hans de kamer verlaten en de deur sluiten. De tranen komen opnieuw en snikkend val ik in slaap.
* * *

Als ik langzaam weer naar de oppervlakte drijf, merk ik dat het buiten nog wel licht is maar dat het toch veel later moet zijn. Hans zit in een stoel in de hoek van de kamer.

“Ben je hier de hele tijd geweest?” vraag ik hem met krakende stem.

“Nee. Helena en ik hebben elkaar regelmatig afgewisseld maar we wilden niet dat je alleen wakker zou worden.”

Het zijn ontzettend lieve mensen. Echte ouders. De mijne zouden precies zo gedaan hebben.

“Het eten is bijna klaar. Misschien wil je eerst nog even douchen?”

Ik knik.

“Kom je dan straks naar beneden?”

“Ja, dat doe ik.” Hij laat me alleen. Alleen met mijn gedachten die ik probeer te verdringen. Eerst moet ik meer antwoorden hebben en die zullen pas komen, neem ik aan, na het eten. Ik heb gelijk. Tijdens het eten praten we weliswaar met elkaar maar is het veel meer dat Misja’s ouders allerlei dingen van mij willen weten. Ik heb nauwelijks tijd om het eten naar binnen te werken maar dat geeft niet want ik heb toch niet echt trek. Als ik mijn bord wegschuif, zegt Helena dat ik beter had moeten eten maar dat ze het wel begrijpt. Hans maakt koffie in de keuken en Helena en ik gaan vast naar de woonkamer toe. Zodra hij zich bij ons voegt, laat ik mijn eerste vraag op hen los. “Ik kan het me niet voorstellen dat Misja er alleen maar was via dromen want dat zou betekenen dat ik de afgelopen vier dagen continue aan het dagdromen ben geweest en dat is gewoon onmogelijk!”

“Nee,” licht Helena toe, “er waren ook heel duidelijk andere tekenen. De dromen kwamen het eerst bij mij en later ook die eerste echte tekenen. Na Misja’s overlijden heb ik het nooit over mijn hart kunnen krijgen zijn kamer leeg te ruimen. Ik wilde dat niet en wil dat nog steeds niet. Maar ineens vond ik kleren van hem in de was die voordien gewoon in zijn kast gehangen hadden.”

“Ze vertelde het mij en ik … ik wilde er niet aan”, zei Hans.

“Toen ik op een gegeven moment zijn bergschoenen in de bijkeuken vond onder de modder wist ik zeker dat hij op de een of andere manier terug was gekomen.”

“Ik was enorm sceptisch ondanks het feit dat ik inmiddels ook dezelfde dromen als Helena had. Toen zij een weekend weg was, besloot ik het - wat het dan ook maar wezen mocht - uit te dagen. Ik nam drie van Misja’s favoriete CD’s uit zijn kamer en legde die op diverse plaatsen neer: twee hier in huis en één in het Gasthof. Binnen twee dagen lagen ze weer netjes op zijn kamer en had ik een briefje bij mijn ontbijtbord met de tekst: ‘Foei, pap!’. Toen was ook ik overtuigd.”

“En ook jij moet denk ik wel weten dat het meer is dan alleen maar een droombeeld, toch?” vraagt Helena terwijl ze mij indringend aankijkt.

In de stilte die valt, voel ik weer wat ik met Misja mee heb gemaakt, hoe we elkaar bemind en liefgehad hebben. Hoe hij er helemaal was voor mij en ik voor hem. Zoiets kan toch niet alleen maar een droombeeld geweest zijn? Ja, natuurlijk weet ik het maar ik wilde die bevestiging van hen krijgen en leg dat zo goed als mogelijk uit. “Maar hoe is het mogelijk?” Dan valt er even een stilte die uiteindelijk door Hans verbroken wordt.

“Een logische uitleg is er natuurlijk niet. Iedereen aan wie je dit probeert uit te leggen, verklaart je voor compleet geschift. Maar voor ons is er iets van een verklaring.” Hij haalt diep adem voor hij verder gaat. “Vlak voor zijn overlijden was hij heel helder. Zeker twee uur hebben we met z’n drieën gepraat. Op een gegeven moment vroeg Helena hem of hij gelukkig geweest was. Zijn stralende glimlach zei ons al voldoende maar heel uitgebreid verzekerde hij ons dat hij ondanks alles heel gelukkig geweest was, vooral met ons als ouders. Toen hij uitgepraat leek, betrok zijn gezicht toch iets. ‘Er is een ding dat me gelukkiger gemaakt zou kunnen hebben,’ zei hij. We vroegen wat dat was en openhartig als hij altijd geweest is, ging hij verder. ‘Ik zou nog gelukkiger geweest zijn als ik een heel lieve jongen ontmoet had met wie ik naar lichaam en geest één had kunnen zijn.’ Explicieter hoefde hij niet te worden. We wisten volledig wat hij bedoelde.” De stem van Hans is verstikt van tranen en Helena neemt het van hem over.

“Hans is altijd de rasoptimist en heeft als levensmotto ‘Zeg nooit nooit’. Toen Misja zijn laatste wens, zo hebben wij het tenminste opgevat, uitgesproken had voegde hij daaraan toe: ‘Maar dat zal nu wel nooit meer lukken.’ Hans reageerde bijna automatisch: ‘Zeg nooit nooit, Misja.’ ‘Ook nu nog niet, Pap?’ ‘Nee, ook nu nog niet’. Misja was moe en sloot zijn ogen en vrijwel meteen daarna sliep hij in. Met alle mogelijke middelen hebben ze nog geprobeerd hem weer terug te halen maar wij wisten dat het voorbij was. Maar … dat was het dus nog niet. Op de een of andere manier heeft hij kans gezien om terug te komen en wij denken dat het te maken heeft met die laatste woorden die hij met Hans heeft gewisseld. Het niet willen opgeven ook niet als alles er ontzettend slecht voorstaat.”

“Misja, kwam dus terug,” concludeer ik, “en is op zoek gegaan naar zijn laatste wens?”

Beiden knikken ze.

“Zijn er andere jongens geweest?”

“Ja, er zijn er twee geweest met wie wij, zij het in een droom, kennis hebben gemaakt,” gaat Hans in op mijn vraag. “De eerste leek heel leuk en aardig maar zodra hij met Misja alleen op zijn kamer was, veranderde hij in een op seks belust wezen. Andere woorden heb ik er niet voor.”

“Zijn er ook niet voor,” bevestigt Helena haar man, “Hij wilde meteen alles met Misja doen en je kent Misja en weet dus dat zoiets nooit zijn bedoeling is geweest.”

“En de tweede?” Misschien is het een stukje zelfbevestiging maar ik wil heel graag weten waarom het mij dan uiteindelijk wel gelukt is om zover met Misja te komen.

“Nummer twee was van het rustiger type en toen het leek alsof ze echt een relatie zouden krijgen, stelde Misja hem een voor hem heel belangrijke vraag.”

Intuïtief wist ik welke het was en citeerde hem.

“Hij heeft jou die vraag dus ook gesteld.”

“Ja.” Alleen had hij dus zijn handelswijze iets gewijzigd want hij heeft hem mij gesteld voordat hij me mee naar huis nam om zijn ouders te ontmoeten.

“De jongen was heel eerlijk en zei dat hij met zoiets niet kon leven. Dat zoiets hem te veel pijn zou doen.” Hans haalt zijn neus op en Helena strijkt met de rug van haar hand over haar ogen.

“Hoe wisten jullie van mijn relatie met Misja?”

“Toen ik zaterdag aan het eind van de middag thuis kwam,” reageert Helena, “zag ik dat de ramen van het hele huis keurig schoongemaakt waren. Er stond nog water op het terras aan de achterzijde van het huis en het meest duidelijke bewijs, ik vond kleren in mijn droogtrommel die niet van Misja waren. Ik belde meteen Hans om hem te vertellen dat Misja hoogstwaarschijnlijk een nieuw vriendje had en in dat gesprek brak hij me vrij plotseling af met de boodschap dat hij terug zou bellen.”

“Want,” zo vervolgt Hans het verhaal, “ik zat op het terras voor het Gasthof en toen er een auto aan kwam rijden, herkende ik meteen het T-shirt dat de bestuurder droeg nog voor hij goed en wel uitgestapt was: het was het T-shirt van Misja dat ik voor hem in Amerika gekocht had. Het duurde niet lang voordat ik besefte wat er gaande was. Het voelde heel bijzonder. Ik zou de nieuwe vriend van mijn zoon ontmoeten in levende lijve.”

“Dat was bij die eerste twee keer nooit gebeurd dan?”

“Nee, alles vond plaats in onze dromen. We zijn al die tijd niets anders geweest dan toeschouwers en zagen hen ook pas op het moment dat Misja hen aan ons voorstelde en nu … nu zag ik jou nog voordat Misja je officieel aan ons bekend had gemaakt. Ik probeerde je wat aan de praat te houden en bood je een glas bier aan maar jij wilde graag aan tafel en bedankte. Of voelde je jezelf ook wat ongemakkelijk misschien?”

“Ja, zeker. Ik vond het een vreemd idee omdat jij niet wist wie ik was en ik andersom wel, begrijp je?”

“Ja, dat moet raar geweest zijn.”

“Maar met die anderen was het allemaal in een droom dan? Ook op het moment dat de relatie kapot ging?”

“Ook op dat moment,” zegt Helena, “was het voor ons een droom. We zagen hoe die eerste jongen en Misja naar boven gingen en vrijwel meteen dat het mis ging. Misja moest hem letterlijk van zich afslaan en toen de voordeur met een klap dichtsloeg, zijn we naar bovengerend en hebben in onze droom Misja getroost.”

Hans neemt het woord over en vertelt het andere verhaal. “Toen moesten we alleen twee mensen troosten want Misja’s vriend was er net zo beroerd aan toe,” sluit Hans dan af.

In mijn hoofd probeer ik alles op een rijtje te krijgen. Misja’s ouders hebben zijn vriendjes dus gezien vanaf de kennismaking totdat het misging en dat was dus op zich een heel korte periode en ze hebben hen nooit in levende lijve gezien.

“Maar hebben jullie dan ook kennis met mij gemaakt in een droom?”

“Ja. Op zondagavond stelde Misja je aan ons voor.”

Ik zie hen voor me, slapend op de bank. Meteen haak ik erop in. “Dat kan dus niet! Toen Misja en ik de woonkamer binnenkwamen, lagen jullie beiden te slapen op de bank.”

“Als we niet met elkaar gepraat hebben,” zegt Hans, “hoe kan het dan dat ik weet dat je in Dalfsen (hij sprak het bijzonder beroerd uit) woont?”

“Registratie van het hotel?” kaats ik terug.

“Je bent slim maar alsjeblieft geloof ons,” verzucht Helena.

Ik wil het heel graag maar alles lijkt zo verdomde onmogelijk!

“Je moeder heet Trees, je vader heet Jan. Je hebt geen broers en zussen en je volgt de opleiding tot leraar basisonderwijs. Je hebt nog maar een paar maanden je rijbewijs …” en zo gaat Hans een tijdje verder. Heel puntsgewijs geeft hij een opsomming van het gesprek zoals dat volgens hem heeft plaatsgevonden.

“Het was een heel gezellige kennismaking. Al heel snel wisten we veel van je omdat je zo heerlijk open bent,” probeert Helena de toon van ons gesprek te veranderen.

Ik begin te blozen en voel me behoorlijk rot maar wil het nog niet opgeven en blijf stuurs voor me uit staren. Dan gaat Hans verder met zijn opsomming en als hij de naam van mijn teddybeer noemt en vertelt dat Brom op de tweede boekenplank van boven zit zodat hij de tuin in kan kijken, vraag ik hem te stoppen. Er is geen enkele reden meer om deze twee mensen nog langer te wantrouwen. Al mijn argwaan is verdwenen. Op zich kan het niet dat ik met hen heb zitten praten maar … het is ook onmogelijk dat zij al dit op een andere manier te weten zijn gekomen. “Het spijt me dat ik me zo vervelend gedragen heb en jullie niet vertrouwd heb,” begin ik.

“Dat geeft helemaal niets,” zegt Hans. “Als ik in jouw schoenen had gestaan, zou ik ook zekerheid willen hebben. Het is niet zomaar iets dat we jou vertellen.”

Helena pak tactisch de draad van het gesprek weer op en vertelt nog het één en ander over de kennismaking op zondagavond. ”Uiteindelijk zijn jullie naar boven gegaan en zijn wij dicht tegen elkaar aangekropen met een heel goed gevoel.”

Dan is er ineens een ander soort onrust dat zich van mij meester maakt. Hebben ze dingen gezien die niet voor hun ogen bestemd waren. Hebben ze gezien hoe wij … Mijn onrust is kennelijk opgevallen en meteen bezweert Hans me dat er verder niets te zien is geweest. Ik bloos en zucht tegelijkertijd. Maar toch zit me nog iets dwars. In een droom hebben ze dan wel niets gezien maar … “Jullie wisten van mijn bestaan. Hans had me niet alleen in een droom maar ook in het echt gezien. Toen kwam de kennismaking in een droom en hebben jullie, toen jullie wakker waren, niet de neiging gehad om even op Misja’s kamer te gaan kijken?”

“Nee,” is het snelle antwoord van Helena. “Ten eerste omdat Misja en jij recht hebben op privacy en ten tweede omdat wij er een ontzettend goed gevoel over hadden dat het nu - de derde keer - echt goed zou komen.”

“We wilden niet het risico lopen dat we ook maar iets zouden verstoren,” zegt Hans met een glimlach.

Heel even is het stil. Ik zie dat ze met een brandende vraag worstelen maar het lijkt alsof ze die niet durven te stellen.

Dan verbreekt Hans uiteindelijk toch de stilte. Haast fluisterend neemt hij het woord. “Mag ik je iets heel persoonlijks vragen?”

“Ja.”

“Heb jij Misja gelukkig kunnen maken?”

Ik sluit mijn ogen en kijk even naar de grond. Natuurlijk is zoiets ontzettend privé maar in dit geval weet ik dat ik gewoon antwoord zal geven en hen, als ze dat willen, zelfs de details zal onthullen. “Ja. Ik heb Misja gelukkig kunnen maken maar dat is niet alles. Hij heeft mij ook heel gelukkig gemaakt.”

Ik zie op beider gezichten een glimlach verschijnen.

Er volgt een gigantisch lange knuffel waarbij we elkaar nat maken met onze tranen. Tranen van verdriet maar ook van vreugde omdat Misja’s allerlaatste wens dan toch in vervulling is gegaan. Als we het lijfelijke contact verbreken, haalt Hans de koffie.

“Maar,” ga ik dan verder, “het was niet die avond hier in huis. We hebben wel iets gedaan maar hebben geen gemeenschap gehad. We waren gewoon te moe.” Daarna vertel ik hen van Misja’s bijzondere plek op de Patscherkofel. Ze luisteren geïnteresseerd en blijven dat doen ook als ik hen vertel over ons intieme samenzijn. Ik lijk zelf op een waterval en blijf maar praten. Mijn hele gevoel stort ik bij hen uit, iets dat ik nog nooit zo gedaan heb maar het voelt ontzettend goed. De stilte die daarna volgt is heerlijk. Alledrie zitten we waarschijnlijk met onze eigen gedachten en het is Helena die dan de stilte verbreekt.

“Nog één vraagje, als het mag.”

“Tuurlijk, je mag me alles vragen wat je wilt.”

“Stel dat je een nieuwe vriend krijgt, iets wat je nu nog onmogelijk zal lijken misschien maar stel … zou je dan zeggen dat hij je eerste vriend is?”

Hier hoef ik niet lang over na te denken. “Nooit! Misja is mijn eerste geweest en zal dat altijd blijven. Ook al weet ik nu dat er een bijzonder spel met mij, met ons, gespeeld is, is het toch werkelijk genoeg geweest om ervoor te zorgen dat ik me vanaf gisteren man kan noemen. Misja heeft daarvoor gezorgd en daarvoor zal ik hem altijd dankbaar zijn. Hij is mijn eerste vriend en komt er een ander, dan komt die altijd na Misja.”

Hans en Helena huilen opnieuw en ik leg het uit als tranen van dankbaarheid, wat ze even later ook bevestigen. Dankbaarheid omdat ik hun zoon nooit zal vergeten.

Ik zit met nog heel veel vragen waarop ik nog geen antwoord heb maar hoop dat ze mij met eentje nog kunnen helpen. “Waarom is Misja ineens weggebleven? Waarom heeft hij het mij niet zelf uitgelegd?”

“Het is giswerk van mijn kant maar ik denk dat het de bedoeling van de regisseur van dit geheel geweest is dat jij en wij met elkaar in contact zouden komen zodat we het enorme verdriet dat we alledrie voelen, kunnen delen.”

Ik denk er even over na en realiseer me dat ik met die verklaring kan leven. “En,” zo vul ik aan vanuit mijn eigen gedachten, “zijn extra tijd zat er na onze gemeenschap echt op.”

“Ook dat zou een mogelijkheid kunnen zijn,” volgt de reactie van Helena.

Tijdens mijn slaap heeft Hans mijn spullen uit het hotel gehaald en als ze mij vragen of ik de rest van de week hun gast wil zijn, heb ik dan ook eigenlijk weinig meer in te brengen. Maar ik had sowieso niet geweigerd. Ik vind het hartstikke fijn om bij hen te zijn. Het is al na middernacht als ik op Misja’s slaapkamer terugkom. Ik poets mijn tanden in de badkamer en ga naar bed. De slaap wil niet komen. Het is allemaal te emotioneel geweest en ik blijf maar piekeren over de twee grote onmogelijkheden in dit geheel. Is het dan toch mogelijk dat je terug kunt komen na je dood? Of heb ik de laatste dagen toch als een slaapwandelaar hier rondgelopen? Geen van beide mogelijkheden houd ik voor reëel en toch … toch heb ik op maandag nog met Misja hier rondgelopen. Werd ik hier naast hem in bed wakker. Hebben we samen gedoucht en ga zo maar verder. Ik herhaal alle handelingen van die dag. Dan ineens grijp ik mijn telefoon die op de ombouw van het bed ligt. Verdorie! Ik heb helemaal vergeten mijn ouders te bellen. Ze zullen inmiddels dodelijk ongerust zijn. Ik zet hem weer aan en zodra ik weer verbinding heb zie ik op het apparaat dat ze al diverse keren geprobeerd hebben te bellen. Snel kies ik hun nummer.

“Gelukkig, dat je belt, jongen,” hoor ik mijn vader aan de andere kant. “Je moeder en ik begonnen ons al ongerust te maken. Helemaal toen je maar niet terugbelde.”

Wat moest ik nu? Vertellen wat mij overkomen was vandaag? Hen zoiets onwerkelijks mededelen? Nee, ik besluit er maar wat van te maken en vertel hen dat ik uit geweest ben en dat het heel laat geworden is. Hij gelooft me op mijn woord, de goeierd. En ik voel me heel rot dat ik hem de waarheid niet durf te vertellen. Misschien zal dat ooit nog eens komen.

“Ga maar gauw slapen dan nu, jongen,” zo sluit hij af. “Je klinkt erg moe, weet je!” Daarmee nemen we afscheid.

Nog val ik daarna niet in slaap. Er is iets dat me maar niet te binnen wil schieten. Iets dat ik eerder al op had moeten merken, zo praat ik tegen mezelf. Ik baal ervan dat het ergens klem lijkt te zitten maar … ook dat helpt niets. Pas tegen vijf uur in de ochtend schiet het ineens door mijn hoofd. Ik heb zo hard gebeden, zo van pure frustratie en totale ontreddering geschreeuwd dat ik gedacht had geen antwoord gekregen te hebben maar … het was er wel degelijk geweest. Was het mezelf niet opgevallen dat zelfs de vogels stil waren geweest! Het antwoord was die stilte geweest en nu … nu weet ik hoe ik het antwoord uit moet leggen. Ikzelf ben aan zet! Ik zal onder ogen moeten zien dat niet altijd alles rationeel uit te leggen is. Ikzelf moet ermee uit zien te komen dat een onmogelijkheid wel degelijk een mogelijkheid kan zijn! Niets is onmogelijk! Maar … dan wil ik nog wel een ding zeker weten en met die gedachte val ik nog een paar uurtjes in slaap.

Woensdagochtend gaan we gedrieën meteen na het ontbijt op pad. Met de cabinelift gaan we de Patscherkofel op waar ik hen naar de bijzondere plek van Misja leid. Ik weet nu waarom die stem in me zei dat ik me moest blijven oriënteren want ik weet nu - met de kennis van nu - dat heel veel dingen voorbestemd waren. Als we het dichte struikgewas uitkomen en de open plek betreden, kijk ik naar hun gezichten. Hun monden vallen open van verbazing over de schoonheid van deze goddelijke plek. Terwijl ik dat zo denk, weet ik ineens ook dat Misja zich helemaal niet vergiste en zich helemaal niet herstelde toen hij eerst zei ‘dank u’ en meteen daarna ‘dank je, Frank’. Hij wist precies wat hij deed en dankte allereerst degene die hem de kans gegeven had om zijn laatste wens uit te voeren. En terecht! Want die verdient veel meer dank dan wie dan ook. Dan loop ik naar de plek naast de rots waar we eergisteren elkaar zo heerlijk hebben bemind. Het laatste stukje loop ik bewust met de ogen gesloten. Ik voel met mijn handen vooruit en voel de koelte van de grote steen. Het is alsof het me sterkt en zegt: ‘Doe wat je moet doen! Kijk!’ Ik open mijn ogen en zie overduidelijk de plek waar Misja en ik eergisteren gelegen hebben. Twee nachten en een volledige dag hebben de contouren van ons intieme samenzijn niet kunnen wegwerken. Het lijkt alsof deze plek zelf het zich heeft willen herinneren. Ik sla mijn ogen op naar de hemel en prevel: “Dank u.”

Samen met Hans sla ik een houten kruis in de grond waar het volgende ingebrand staat: Misja, Ruhe und Frieden, 02-08-2004. Drie van die kaarsen in rode potten zoals je zo vaak op kerkhoven in Duitsland en Oostenrijk ziet, completeren het gedenkteken. Op de terugtocht spreekt geen van ons. We zijn te zeer onder de indruk.

Daaropvolgend resten mij nog twee dagen voor ik op zaterdag weer naar huis zal vertrekken. Net als mijn ouders zijn Hans en Helena heel trots op hun kind en hebben ze fotoalbums en videobanden vol met opnamen van hem. Ze laten me alles wat ze hebben zien en wat echt heel tof is, uit hun enorme collectie foto’s stellen ze een verzameling samen voor mij die ik in een album mee naar huis mag nemen. Ik weet niet hoe ik ze hiervoor moet bedanken. Het is teveel!

Op vrijdagavond nemen we alvast het eerste afscheid van elkaar. Uit eigener beweging beloof ik hen plechtig dat ik in de herfstvakantie terug zal komen en dat ik in de tussentijd regelmatig wat van me zal laten horen.

“Wel doen hoor!” zegt Helena. “We hebben een zoon verloren en zouden het heel vervelend vinden als we zijn vriend ook nog zouden verliezen.”

Slapen doe ik die nacht slecht want het is me gewoon allemaal te emotioneel. Ik ga morgen terug naar Nederland en ben dan ineens echt weg van Misja, echt weg van Helena en Hans en weg van Oostenrijk waar het zich allemaal heeft afgespeeld.

Op zaterdagmorgen tegen acht uur sta ik naast mijn auto op de oprijlaan van de Webers. Hans en Helena staan bij mij. Ineens vraagt zij me of ik in toeval geloof.

“Misja vroeg me dat op de tweede dag dat ik hem zag ook en ik heb toen gezegd dat ik het niet wist. Dat ik er nog niet echt over nagedacht had. Omdat ik toen het idee had dat er soms dingen toevallig gebeuren maar dat het soms ook wel lijkt alsof dingen gewoon op een bepaalde manier moeten gebeuren. Ik heb er nu ondertussen wel over nagedacht en in dat laatste idee van dingen die op een bepaalde manier moeten gebeuren, ben ik enorm bevestigd. Ergens heeft iemand aan de touwtjes getrokken en ik ben een van zijn marionetten geweest.”

“Geeft dat een rotgevoel?”

“Nee. Want het gaat om het resultaat toch?”

“Dank je, Frank, dat je ons zo ontzettend gelukkig hebt gemaakt.”

“Ja, Frank. Dankzij jou is Misja gelukkig en wij ook. En,” zegt Hans met een knipoog, “mijn levensmotto is weer eens bevestigd.”

Een aantal kussen volgen en dan stap ik in om naar huis te rijden.

Ik ben nog maar net over de grens tussen Oostenrijk en Duitsland als ik me bewust word van zijn aanwezigheid. In helder wit T-shirt, witte bermuda en witte sportschoenen zit hij naast me en staart voor zich uit.

“Kijk me eens aan,” zeg ik hem. Even kijken we elkaar recht in de ogen omdat ik me al snel weer moet concentreren op het verkeer. Maar ik heb genoeg gezien. De blik in zijn ogen is dezelfde als die vrijdagochtend toen ik hem trof bij het zwembad: verdriet. En … ik snap het niet. Als hij wil beginnen te praten, onderbreek ik hem. “Nu nog even niet, Misja. Ik zoek een parkeerplek op en dan kunnen we rustig met elkaar praten want dat blijkt nodig te zijn. En ik heb ondertussen geleerd dat ik meteen door moet vragen.”

Bij de eerstvolgende gelegenheid stop ik en stappen we uit. Ik kies een picknicktafel ergens tegen de bosrand en ga met de rug naar de parkeerplaats toe zitten omdat ik niet weet of andere mensen Misja ook kunnen zien of horen. “Waarom die blik, Misja?” vraag ik hem.

“Hoe bedoel je?”

“Waarom ben je verdrietig? Ik heb precies dezelfde blik in je ogen gezien toen ik je voor het eerst trof bij het zwembad. Toen heb ik er niet naar durven vragen en toen ik het wel wilde, was het inmiddels te laat. Met de uitleg van je ouders heb ik het nu een plek kunnen geven maar nu, nu snap ik er even helemaal niets meer van.”

“Nee?”

“Nee, echt niet!”

“Jongen, ik heb verdriet omdat ik jou moet missen. Ik heb zoveel enorm leuks met jou mogen meemaken en nu ben ik je ineens weer kwijt. Nu weet ik wat ik allemaal moet missen doordat ik er niet meer ben. Als ik dit niet had meegemaakt, zou het verlies minder groot geweest zijn.”

“Bullshit, Misja! Dit is niet terecht! Dit is complete waanzin! Je lijkt op een klein, mokkend kind dat zijn zin gekregen heeft en dan weer een volgende eis op tafel legt!”

“Oh ja!”

“Ja!”

“Leg me dat eens uit als je wilt!”

Zijn toon is fel maar dat was de mijne ook. “Nadat je overleden bent, heb je iemand ervan kunnen overtuigen dat je nog wat extra tijd nodig had. Die tijd heb je niet alleen gekregen maar bovendien heeft men een zodanige regie gevoerd dat de een of andere idioot vanuit Nederland naar Oostenrijk is gekomen om in jouw extra tijd jouw laatste wens uit te laten komen. En nu je wens is vervuld, jouw eigen ouders blij zijn dat die wens is vervuld, ga jij lopen mokken als een klein kind?”

“Maar …”

“Nee, niks maar, Misja. Hier zul je het mee moeten doen. En als je dat niet kunt dan heeft het allemaal geen zin en waarde gehad en maak je de plaats waar jij nu bent voor jezelf tot een hel.” Het wordt stil. Erg stil. Ik houd mijn blik strak op zijn hoofd gevestigd maar zie zijn ogen niet. Als hij eindelijk dan zijn ogen opslaat, zie ik dat het kwartje is gevallen. Een voorzichtige glimlach verschijnt om zijn lippen.

“Maar het was ontzettend goed tussen ons, toch?”

“Dat was het zeker, Misja. En ik had het niet graag willen missen. Het is allemaal zeer zeker de moeite waard geweest.”

“Mis je mij?”

“Heel erg, Misja. Ik heb nog nooit zoveel van iemand gehouden en ik mis je ontzettend. Toen ik me realiseerde dat je voorgoed weg was en ik nooit afscheid van je kon nemen, was het alsof mijn hele leven instortte. Nog nooit heb ik zoveel verdriet in mijn leven gekend.” De tranen beginnen uit mijn ogen te rollen en hij veegt ze met de rug van zijn hand af. “Gelukkig waren je ouders er met wie ik het verdriet kon delen en die me wisten te troosten.” Hij glimlacht naar me en dan stel ik toch nog de vraag die me op het hart ligt. “Waarom was je ineens verdwenen? Waarom was er geen tijd voor afscheid? Ik zou het begrepen hebben!”

“Mijn tijd was op. De afspraak was dat ik de tijd had totdat mijn laatste wens vervuld was. Ik was al hartstikke blij dat ik daar op mijn plekje naast je wakker werd en dat ik je niet toen al alleen hoefde te laten. Maar ik was ook in paniek. Ik wist niet wanneer ik zou verdwijnen en wilde dat niet doen waar jij bij was vandaar dat ik je die smoes vertelde over die oude vriend waarmee ik een afspraak had en niet wilde dat je me naar huis reed. En uitleggen … dat durfde ik niet. Ik wist gewoon dat je vreselijk veel verdriet zou hebben en dat … dat is nooit mijn bedoeling geweest.” Nu huilt Misja ook. Als ons snikken ophoudt, kijkt hij me aan en stelt zijn volgende vraag. “Ben jij er nog iets mee opgeschoten?”

Hierover moet ik even nadenken.

“Je noemde mij iemand die voordeel heeft gehad bij mijn blessuretijd en mijn ouders maar niet jezelf.”

“Ja, ik heb er wel degelijk wat aangehad. Ten eerste weet ik nu dat ik als ik iets meen te lezen in iemands ogen ik er meteen naar moet vragen en het risico moet nemen er volledig naast te zitten. Ten tweede moet ik leren aanvaarden dat niet altijd alles met het verstand te beredeneren is. Ten derde moet ik mijn ideeën over God nog eens grondig onder de loep nemen. Het idee dat ik de laatste jaren aanhang dat hij er helemaal niet is, dat er helemaal niets is, kan niet meer kloppen. Er is meer, veel meer dan ik ooit had kunnen vermoeden en daarom moet ik het allemaal nog eens heel goed bekijken en er een nieuwe weg mee leren gaan.” Na enig nadenken, voeg ik nog een punt aan mijn lijstje toe. “Ten vierde weet ik nu zeker dat ik niet de enige serieuze vent op deze wereld ben. Jij bent precies zoals ik ben en dus zullen er ook nog wel meer zijn die niet meteen voor de seks gaan maar vooral belang stellen in het innerlijk van hun partner.”

Hij grinnikt.

“En als laatste heb ik de allerliefste jongen van de hele wereld mogen ontmoeten, vier prachtige dagen met hem mogen meemaken en met hem de liefde bedreven op een ongelofelijk goede manier.”

Hij pakt mijn handen beet en knijpt er zachtjes in terwijl we elkaar diep in de ogen kijken.

“Ik ben zo ontzettend blij dat ik toch nog afscheid van je heb kunnen nemen.”

Zijn hand voelt verdomme net zo echt alsof er iemand van vlees en bloed tegenover me zit. Door wat ik nu in zijn ogen lees weet ik, dat zijn verdriet volkomen verdwenen is.

“Je hebt mooi gesproken, Frank.”

“Dank je, Misja.”

“En, Frank?”

“Ja.”

“Als je ooit een ander ontmoet wil je me dan een ding beloven?”

“Hangt ervan af …” Ik maak hetzelfde grapje als dat ik eerder deed. Toen begreep hij me niet maar nu onderbreekt hij me en gaat, verstandig als hij is, verder.

“Beloof me dat je hem nooit zult vergelijken met mij?”

“Dat zal moeilijk zijn, Misja, omdat jij mijn eerste bent geweest en ik het met jou zo vreselijk goed heb gehad.”

“Zo heb ik het ook beleefd, Frank, maar beloof het me toch maar want een vergelijking trekken met de allerliefste jongen van de hele wereld is gewoon onmogelijk. Je zou hem tekort doen.”

Ik lach.

“En mocht het voorkomen dat je er wel eentje treft die met kop en schouders boven mij uitsteekt … “

“Iets dat onmogelijk is!”

“Houd je mond en luister naar mij!” zegt hij quasi streng. “Mocht dat toch gebeuren en jij zou gaan vergelijken, dan zou je herinnering aan mij een deuk oplopen en ook dat kan niet de bedoeling zijn.”

“Oké, ik beloof het je, Misja.” Onze hoofden neigen zich naar elkaar toe en onze lippen raken elkaar. “Kom je af en toe nog eens langs?”

“Ik weet het niet, Frank. Heb het idee dat dit echt wel mijn laatste bezoekje hier op dit aardse is. Maar ik beloof je dat ik je altijd in de gaten zal blijven houden. Van daarboven gaat dat heel gemakkelijk, weet je.” Hij geeft me een knipoog en dan voel en weet ik dat ik daar helemaal alleen zit. De tranen biggelen opnieuw over mijn wangen. Als ik uitgehuild ben, moet ik dit keer mijn ogen zelf droog maken en sta ik op.

“Alles goed met u,” vraagt een mevrouw die ineens achter me staat.

“Ja hoor, mevrouw. Beter kan haast niet.” Merkwaardig kijkt ze me aan. Misschien denkt ze wel dat ik gek ben maar wat zou het. Wat ik gezegd heb is waar. Ik voel me ondanks de zojuist geplengde tranen goed. De afgelopen dagen zijn de allerbeste van mijn hele leven geweest. Ik ben voor het eerst van mijn leven verliefd geworden en … heb mijn geliefde ook weer moeten afstaan, zo som ik in mezelf op. Het verdriet daarover heb ik kunnen delen met Helena en Hans en tegelijkertijd ook de vreugde kunnen beleven dat Misja’s laatste wens is uitgekomen en dat heeft heel veel verzacht. Elke herinnering aan Misja is goed en geeft me kracht om verder te gaan. Ik loop naar mijn auto en rijd de parkeerplaats af de toekomst tegemoet.

EINDE



Reacties zijn van harte welkom op de site waar dit verhaal legaal geplaatst is maar ook via mijn e-mailadres: lucky_eye2@yahoo.co.uk



Mijn grote dank gaat uit naar EP die ook dit verhaal heeft gescreend en zodoende de schrijver dezes heeft behoed voor allerlei fouten die tijdens het schrijven in een verhaal sluipen. Ook zijn andere nuttige aanbevelingen, tekstvoorstellen en reflectie heb ik enorm op prijs gesteld.


©Lucky Eye, september 2015 (gereviseerde versie)
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.

Gesloten