De maandagmorgen stond hij me op te wachten langs het fietspad.
'Ik dacht, hij komt hier toch voorbij en dan kunnen we samen rijden.' zei Steven.
Dat verraste me aangenaam. Veel meer dan een terugblik op het tornooi had ik niet te vertellen. 'De belevenissen op school', een belangrijk deel van ons leven, zou veel toekomstige onderwerpen opleveren.
We reden vanaf toen 's morgens meestal samen naar school. Op woensdagmiddag kreeg ik vaak het gezelschap van zijn 2 vrienden. Dirk bleef me hardnekkig met 'ajuin' begroeten. Ik wist me geen raad met zijn spottende houding. Toch had ik geen hekel aan hem. Toen hij me weer eens ajuin noemde, beet Steven:
'Het wordt tijd dat je iets originelers bedenkt dan ajuin, het wordt storend. Wat dacht je van Pieter?'
Ik voelde me rood worden. Ik kon zelf scherp uit de hoek komen maar meestal won mijn verlegenheid. Ik apprecieerde het dat Steven het voor me opnam maar schaamde me dat ik weer eens niet voor mezelf opgekomen was.
Sinds dan noemde Dirk me gewoon Pieter. Hij liet ook het vervelende treiterende toontje achterwege.
Op school mocht ik er bij zijn. Dat wilde zeggen: ik werd getolereerd door de haantjes van de klas. Door mijn schuchterheid zou ik een dankbaar slachtoffer kunnen geweest zijn voor pesters. Ik weet waarom dat zelden gebeurde. Je kon van mij een raak antwoord verwachten, iets wat me spontaan ontglipte. Zo'n guerilla aanval van mij veroorzaakte vaak hilariteit in de klas. Ik kon mensen in verlegenheid brengen en tegelijk tot mijn spijt ook mezelf. Ik had iets heel dubbels. Goed zijn in sport, over voldoende hersens beschikken... het waren eigenschappen waar je in een groep jongens respect mee kon afdwingen. Het ging beter met me in het laatste jaar, meer zelfvertrouwen had ik gekregen, meer volwassenheid waarschijnlijk ook. Maar ik bleef een gesloten boek dat zich door niemand liet lezen.
We waren wat meer vrijgevochten als laatstejaars. De school ontgroeide ons zo goed als, dat gaf een speciale sfeer. En zoals altijd bleven we sterk in groep, dat had je op een jongenscollege. Met z'n allen tegen één, meestal werd die ene een leerkracht.
In deze klasgroep voelde ik me goed. De echte vrienden waren niet de haantjes van de klas. Jan beschouwde ik als een echte vriend, niet zomaar iemand waar ik gewoon mee kon opschieten. Ik herkende me in hem. Ja, hij gedroeg zich ook nogal timide maar vocht er tegen. Ik kon heel goed met hem praten. Hij had nonchalant krullend bruine haren en lichte ogen, speciaal.
Niet dat hij de adonis was waar ik achterover van viel maar in de eerste plaats was Jan mijn beste schoolvriend. Voor hem had ik respect. 'Fysiek' viel ik voor Chris. Chris was de perfectie in mijn ogen. Mijn ogen dwaalden in de klas dikwijls naar hem af. Hij was donkerder van huid dan de meesten onder ons zonder van vreemde origine te zijn. Mooie zwarte ogen ook. Chris behoorde niet tot mijn groepje vrienden. Onmogelijk om tot hem door te dringen. Iedereen bleef tenslotte onbereikbaar. Iedereen had de schijn hetero te zijn. Ik had een meer dan vaag vermoeden dat ik anders was. Maar hoe kan je zoiets nu wéten? Weten!
De Peter in mijn klas had prachtig gladde armen en was een fijn gebouwde jongen. Ik zat hem al eens stiekem te bekijken in de klas, hij zat schuin voor mij. Dat hij rookte vond ik een afknapper. Ik zou zelf nooit roken.
Dan had je Ludwig, min of meer het zwarte schaap van de klas. Ik heb het nooit voor hem opgenomen, een beetje laf van mij. Hij bleef lang een heel mager jongentje, wat te laat aan zijn puberteit begonnen. Ik herinner me zijn sprietige beentjes van het eerste, tweede, derde en zelfs vierde middelbaar... Wonder boven wonder had hij zich toch nog ontwikkeld tot een behoorlijk uitziende jongeman. Zoals gezegd deed hij dienst als het zwarte schaap. Je mag nooit onmondig zijn, hij kon zich niet verweren. Onder jongens gelden bepaalde regels. Je kan beter geen kneusje zijn. Homo noemden sommigen hem. Ik heb het nooit aangedurfd Ludwig te verdedigen. Nooit werd mijn vermoeden bevestigd dat Ludwig 'een verkeerde' was. Je kent dat, op de speelplaats worden praatgroepjes gemaakt. Ludwig stond daar wel ergens op de achtergrond bij. Ik herinner me dat hij zijn kin, achter me staand, op mijn sleutelbeen liet rusten en het bevreemdende gevoel dat dat bij me achterliet. Een stap naar voor zetten of hem laten begaan?
Maar Ludwig interesseerde me niet, te weinig persoonlijkheid.
Steven had een broer waar hij goed mee overweg scheen te kunnen. Hij bekloeg het zich altijd het kleine broertje te zijn geweest. Zijn broer was 4 jaar ouder. De laatste jaren zat die op kot.
'Ik ben intussen ook enig kind, net als jij en het bevalt me.' lachte Steven.
'Ik vind het maar niks enige zoon te zijn.'
Mijn ouders voedden me nogal streng katholiek op. Het is geen verwijt. Voor alles moest ik verantwoording afleggen.
'Is er iets gebeurd op school?'
Dat controlerende, ik haatte dat. Als ik al eens uitging kwam gegarandeerd vooraf de vraag: 'Om hoe laat ben je thuis?' Als ik 12 uur voorstelde, probeerden zij er 11 uur van te maken. Brave ouders heb ik, ze meenden het heel goed met me, dat was nog het meest ergerlijke van het 'enig kind' zijn. Daar kan je als zoon niet tegen op of je moet een serieuze rebel zijn.
's Woensdags bleef ik soms met Steven napraten op de plek waar hij linksaf moest. Ik wilde liefst zo veel mogelijk in zijn gezelschap vertoeven. Je kon heerlijk met hem praten. Maar ik lette altijd op de tijd. Mijn ouders mochten niet ongerust worden als ik te lang zou blijven plakken.
Ook in de winter gebruikte ik de fiets, mijn oude fiets dan wel om de betere koersfiets de nattigheid en het slijk te besparen. Ik nam af en toe de bus bij te gortig weer. Als hij dan ook het openbaar vervoer nam, had ik de populaire Steven nooit voor mij alleen.
Ineens was hij verdwenen. Ik wachtte 's woensdags een paar keer op de vrienden. Die waren telkens al gepasseerd of met de bus gekomen. Het werden lange weken, bijna drie. Dan zag ik Steven eindelijk terug.
'k Heb de mazelen gehad. Zo ziek ben ik nog nooit geweest.'
'Ik was ongerust.' gaf ik toe. 'Ik had er geen idee van wat gebeurd was. Als ik wist waar je woonde, had ik eens aangebeld.'
We wisselden onze telefoonnummers uit, verstandig voor onverwachte gebeurtenissen zoals zijn ziekte of om ooit eens iets af te spreken.
Het schooljaar kabbelde verder. Steven verwierf een plek in mijn leven. Wij konden super goed met elkaar overweg. Met Stevens vrienden klikte het ook.
Over Peter viel weinig te vertellen maar Dirk vond ik een toffe kerel nadat ik me eerst onwennig voelde in zijn nabijheid.
Mijn ouders vonden het wat raar dat ik contact had met jongens van een andere school als ik over het drietal vertelde. Ze hadden geen reden tot klagen: ik kwam altijd netjes op tijd thuis van school. En ik rookte niet stiekem sigaretten onderweg of dronk nauwelijks alcohol als ik eens uitging.
Het stoorde me dat ze een zweem van wantrouwen koesterden . Ze hadden het goed met me voor maar overbeschermden me. We waren katholiek thuis, kerkelijk zelfs. Ik paste helemaal in dat verhaal: misdienaar geweest, katholieke school... Maar ze hadden thuis iets conservatiefs in zich waar ik me niet in herkende.
Op een zondag in februari, ik verveelde me, besliste ik om toch naar de veldloopwedstrijd te gaan kijken die Steven die dag liep. Hij had het langs zijn neus weg verteld. De mist was langzaam opgetrokken en tegen de middag vroor het nog licht, grijze rijp bedekte het gras. Het werd me thuis uiteraard afgeraden om met zo'n weer te vertrekken. Ze konden me niet overtuigen.
Het was best een eind fietsen, verder dan naar school. Veel te vroeg stond ik langs het parcours. Ik zou straks supporteren voor Steven maar wilde niet vooraf door hem opgemerkt worden. Dus stelde ik me buiten de drukte van de start en aankomstplaats op. Hij liep om half drie. Ik keek eerst naar enkele jongere reeksen. Ik was echt veel te vroeg. Er werd gezwoegd op het parcours dat er deels slijkerig bij lag.
Mijn zenuwen stonden gespannen van het moment dat ik hoorde dat zijn leeftijdscathegorie vertrok. Bij de eerste passage zag hij me gewoon niet, de groep liep nog samen. Bij de tweede doortocht zat hij goed vooraan en zag hij me zwaaien. Een glimlach veranderde zijn door inspanning getekende gezicht. Ik werd er warm van. Tegelijkertijd stonden mijn voeten onaangenaam af te koelen op de drassige grond. Ik schreeuwde het uit toen duidelijk werd dat Steven met twee andere jongens voor de winst ging. Zijn hoofd was rood aangelopen en zijn met slijk bespetterde benen kleurden rozerood van de kou. Brr. Ik stond te verkleumen terwijl de lopers enkel een kort broekje en een shirt droegen.
Ik begaf me naar de aankomst en zag Steven als tweede in een slopende eindspurt verwikkeld. Mijn hart bonkte in de keel van de spanning. Hij werd tweede. Ik stond onmiddellijk bij hem aan de finish. Hij viel me ademloos op de schouder.
'Proficiat.' feliciteerde ik hem terwijl het me spijtte dat hij tweede werd. Mijn koude handen voelden de warmte van zijn lichaam door zijn loopshirt heen. Iemand reikte Steven een vest aan.
'Goed gelopen' zei de man die de vest aanreikte en: 'Niet blijven staan hier, het is te koud.'
'Bedankt om te komen, wat een verrassing.' zei Steven tegen mij toen hij terug adem gevonden had, 'Dit is mijn vader.'
Ik stelde mezelf voor.
'Hij heeft het vaak over jou. Ga je mee iets drinken? Steven kan zich intussen gaan omkleden.' nodigde Stevens' vader me uit. Ik volgde de man naar de kantine. 'Wat drink je?'
'Een pintje.' antwoordde ik impulsief. Eigenlijk had ik beter een warme chocomerk gedronken bij dit kille weer. Stevens vader vroeg me wat over school en mijn studies en over wat ik volgend jaar van plan was. Dat wist ik nog niet.
'Voor mij ook een pintje.' klonk het van achter mij. Steven had een snelle douche genomen, zijn haren waren nog nat.
'Geen alcohol na een wedstrijd.' antwoordde zijn vader gespeeld streng. Hij stopte Steven wat geld toe en die haalde zich toch een biertje.
Ik bleef nog heel even voor de prijsuitreiking.
'Zal ik je naar huis brengen, je fiets kan in de koffer?' stelde Stevens vader voor.
Ik bedankte. Er vielen fijne mistdruppeltjes uit de grijze lucht die je op den duur nat maakten. Ik had nog een hele trip voor de boeg. Gelukkig had ik handschoenen aan. Het schemerde toen ik thuis kwam.