VAKANTIE 2002 - Hoofdstuk 11

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Lucky Eye
Berichten: 680
Lid geworden op: za 03 jan 2009, 19:35

VAKANTIE 2002 - Hoofdstuk 11

Bericht door Lucky Eye » wo 10 jun 2015, 19:44

VAKANTIE 2002

Een verhaal van Lucky Eye

Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.



Hoofdstuk 11

Op mijn knieën zat ik op de koude tegeltjes en hoorde de deur van het huisje van de familie Walters dichtslaan en daarna opnieuw de bulderende stem van Jan. Ik sloeg de handen voor
mijn oren en begon te huilen. Grote tranen biggelden over mijn wangen en drupten op de grond. Na een tijdje verslagen op de grond gezeten te hebben, veegde ik de tranen weg, stond op en liep naar het aanrecht toe. Ik mikte al het brood in de afvalbak en spoelde koffie en thee door de gootsteen. Daarna rende ik naar boven en begon mijn spullen in te pakken. Ik wilde geen moment langer hier blijven.

Een kwartier later had ik alles ingepakt en waren de afvalbakken in het huisje leeg. Ik pakte mijn auto in en belde daarna bij de beheerders aan om hen te vertellen dat ik wegging. Ze vroegen me of er iets mis was, waarschijnlijk hadden zij het geraas wel gehoord, maar ik zei dat ik gewoon naar huis wilde. Ik rekende af en liep daarna naar mijn auto. Ineens herinnerde ik me Kens fiets. Die moest vandaag teruggebracht worden. Ik pakte een blaadje en een pen uit de auto en schreef een kort briefje: ‘Vandaag moet de fiets teruggebracht worden!’ en schoof het onder de deur bij Walters. Daarna stapte ik in en reed weg netjes uitgezwaaid door het beheerdersechtpaar. Ik reed geheel automatisch en zag alleen maar de weg en het andere verkeer voor me. Het was niet druk en nergens hoefde ik echt te stoppen. Naarmate ik verder naar het noorden kwam des te slechter werd het weer. Tweeëneenhalf uur later was ik thuis. Ik reed de auto de parkeergarage in en nadat ik mijn fietsen in het schuurtje gezet had ging ik met mijn tassen in de hand met de lift naar de hal. Daar zat Bart achter de balie en begroette mij.

“Hé? Nu alweer terug! Ik heb staan dat je zaterdag pas thuiskomt!”

“Soms veranderen plannen wel eens dus ik ben er nu al.”

“Moet ik je nog helpen met sjouwen?”

“Nee, zoveel spullen heb ik niet bij me maar bedankt.” Met de lift die vanuit de hal gaat, ging ik naar mijn appartement. Het voelde goed om thuis te zijn. Ik stapte onder de douche, zocht daarna in het medicijnkastje naar wat slaapmiddeltjes en dook met een paar pilletjes het bed in. Lang wakker lag ik niet meer en dat wilde ik ook niet. Dan zou ik alleen maar gaan denken.

Toen ik wakker werd was het pikdonker buiten. De regen kletterde tegen de ruiten en toen ik de gordijnen een eindje openschoof zag ik dat het werkelijk hondenweer was. Met bakken tegelijk viel het water uit de lucht en de straat lag vol grote plassen. Ik had enorme honger en maakte in de keuken wat te eten klaar. Geen wonder ook natuurlijk. Ik had de hele dag nog niets gehad. Met wat boterhammen en een glas melk ging ik op de bank zitten. Toen ik alles naar binnengewerkt had, begon het denken toch. Het was niet langer uit te stellen. En met het denken kwamen de tranen ook weer. Waarom was het misgelopen? Waarom had Ken niet eerlijk de waarheid kunnen zeggen? Maar het meest rotte vond ik nog wel dat ik een geliefde verloren had. Eindelijk had ik kunnen zeggen dat ik van iemand hield en toen… toen ineens viel het me allemaal uit de handen. Waarom? Waarom had het niet gewoon, romantisch af kunnen lopen? Ik in de armen van Ken? Ik had mijn gevoel terug willen hebben en dat was gelukt maar deze gevoelens had ik liever niet willen hebben! Ik stapte mijn bed weer in en met nog een paar tabletjes sliep ik zo weer in.

Vanaf nu zal ik het verhaal verder vertellen zonder op de exacte data te letten. Als ik alle dagen de revue zou moeten laten passeren, zou het een vreselijk vervelend verhaal gaan worden want zoveel bijzonders gebeurde er eigenlijk niet. Die vrijdag deed ik het huishouden en haalde ik de nodige boodschappen in huis. In het weekend ging ik op zaterdagavond langs bij Vincent en Casper en het was een moeilijke avond voor me omdat ik natuurlijk alles over Ken moest vertellen en dus ook …

De week daarop had ik nog vrij en deed ik mijn uiterste best om elke dag lang uit te slapen maar zo ben ik nou eenmaal niet, dus het lukte van geen kant. Wel lukte het me om nog drie boeken van die grote stapel van mij uit te lezen. Heerlijk luierend bracht ik de dagen door. Op vrijdag ging ik naar het ziekenhuis om te kijken welke diensten ik de eerste week zou moeten gaan draaien. Nachtdienst dus! Zaterdag en zondag nog rustig aangedaan overdag en toen zondag om 23.00 uur begonnen met het werk. Om 7.00 uur de volgende dag volgde de aflossing. Naar huis en dan slapen. Wel ongewoon die nachtdiensten maar zeker niet minder plezierig. Ik kan er aardig tegen om het ritme eventjes helemaal om te gooien.
Toen ik op woensdag zo tegen twee uur ’s middags uit mijn bed kwam, zag ik op mijn nummermelder dat iemand met een voor mij onbekend nummer wel drie keer geprobeerd had mij te bellen. 023-xxxxxxx. Ik pijnigde mijn hoofd maar kwam er maar niet op. Totdat ik een helder idee kreeg. Ik pakte het telefoonboek en zocht het netnummer van Heemstede op. Ja hoor! Inderdaad! Ik werd helemaal vrolijk en blij van binnen. Ken had geprobeerd mij te bellen. In jubelstemming ging ik naar de keuken en begon wat eten klaar te maken. Ineens ging de telefoon en ik rende snel naar het apparaat toe. Inderdaad, hetzelfde nummer weer.

“Met Rogier,” sprak ik, trillend van opwinding, in de hoorn.

“Met Jan Walters, sorry dat ik je stoor …” Verdomme! Jan Walters!!! Dat was wel de laatste die ik wilde spreken en meteen legde ik de hoorn op het toestel. Verdomme! Niet Ken dus maar zijn vader. Woest smeerde ik mijn boterhammen en vervloekte de durf van die man dat hij had durven bellen. Waar haalde hij de euvele moed vandaan om na wat hij me aangedaan had contact met mij te zoeken! Hoe haalde hij het in zijn kop! Toen ik met mijn maaltijd op de bank zat, ging de telefoon opnieuw over. Weer 023! Barst maar, zei ik in mezelf en liet het ding rinkelen zolang het wilde. Gedurende het eten probeerde Jan het nog drie keer maar ik was niet van plan om op te nemen. Ik pakte de stofzuiger en begon de kamer te zuigen. Druk bezig zijn was wellicht de allerbeste manier om maar niet te hoeven denken. Ik weet niet meer precies hoe vaak Jan probeerde te bellen maar hij hield lang aan. Toen ik om zeven uur net mijn warme prak ophad, belde hij opnieuw. Dit keer wilde ik hem niet langer negeren. Ik zou hem zeggen waar het op stond!

“Met Rogier!” Het was er enorm bits en hard uitgekomen en ik schrok van mijn eigen stem.

“Met Jan Walters. Het spijt me dat ik zo blijf aandringen maar ik moet gewoon met je praten.”

“Hebben wij elkaar nog iets te zeggen dan? Heb je nog meer scheldwoorden gevonden om mij je minachting te laten blijken over de manier waarop ik leef? Heb je nog niet …”

“Alsjeblieft, Rogier, ik kan me voorstellen dat je vreselijk kwaad op me bent en je hebt helemaal gelijk. Ik heb spijt van alle dingen die ik tegen je gezegd heb maar vind het niet netjes om mijn excuses te maken via de telefoon. Zo kun jij niet zien of ik wel oprecht ben. Graag zou ik je willen zien en dan zal ik je mijn excuses maken. Alsjeblieft.”

“Als dat het enige is waarvoor je belt, zie ik niet in waarom ik je zou moeten ontmoeten.”

“Nee, er is meer. Ik wil met je praten over Ken.”

“Ken? Wat is er met hem?” Zijn naam was als een rode lap en de zorg die uit zijn vaders stem af te leiden was, maakte me ongerust. Over gevoelens gesproken. Ze waren er allemaal weer.

“Hij is zo, zo anders ineens. Zo vreselijk teruggetrokken in zichzelf dat Marja en ik er gewoon bang van worden. Alsjeblieft, laten we samen praten. Je mag hier naar toe komen, we kunnen elkaar ergens halverwege ontmoeten en ik wil ook wel naar Zwolle komen als jij dat wilt als ik maar met je kan praten.”

Mijn boosheid was grotendeels verdwenen door de ongerustheid die we nu deelden over Ken. Natuurlijk had Jan mij onrecht aangedaan door mij zo te minachten als hij gedaan had maar anderzijds zag ik in dat ik dingen wellicht ook anders had kunnen doen. Misschien had ik voorzichtiger moeten zijn in de omgang met Ken. Had ik hem ervan moeten overtuigen dat hij eerst moest gaan praten met zijn ouders voor hij iets met mij begon… Hem halverwege ontmoeten was wellicht een mooi symbolisch gebaar. Al met al was ik lang in gedachten verzonken voordat Jan opnieuw mijn aandacht trok.

“Hallo Rogier? Ben je er nog?”

“Ja, ik ben er nog. Ik was even aan het denken. Het lijkt met goed om elkaar halverwege te ontmoeten. Amersfoort goed wat jou betreft? En wanneer wil je afspreken?”

“Amersfoort is prima en wat mij betreft morgen meteen maar dan moet ik wel even opzoeken hoe laat ik je daar dan zie.”

“Blijf maar even hangen, zoek ik het meteen op op de computer.” Ik legde de hoorn op het blad van mijn bureau neer en zette me achter mijn pc. De reisplanner verschafte keurig alle reisinformatie en vanaf het scherm gaf ik Jan aan welke trein hij het beste vanuit Haarlem kon nemen. “Ik ben er zo’n tien minuten eerder dan jij en zal je opwachten op het perron. Heb je een gsm?” Hij had er eentje. “Als je mij je nummer geeft dan geef ik jou die van mij en mocht er dan toch iets misgaan dan kunnen we elkaar tenminste bereiken.” En zo wisselden we onze nummers uit.

“Rogier, bedankt dat je met me wilt praten.”

“Graag gedaan.” Nadat ik neergelegd had, overviel me ineens de angst dat ik wellicht in iets betrokken raakte dat ik helemaal niet wilde. Maar … had ik die angst ook niet gehad die eerste dag met dat tafeltennis? En had dat niet goed uitgepakt? Nou ja … eigenlijk niet helemaal dus maar … ik had A gezegd en zou nu ook B moeten zeggen. Maar het grootste gevoel was nog steeds de bezorgdheid om Ken. Hoezo was hij veranderd? Wat was er met hem aan de hand? Ik nam de telefoon opnieuw ter hand en belde een collega op met de vraag of die een nachtdienst van mij wilde overnemen. Het was geen probleem. Zo hoefde ik me morgen in elk geval niet te haasten.

Woensdag op donderdag draaide ik nog mijn dienst en toen ik donderdagochtend tegen achten in mijn bed kroop, deed ik geen oog dicht. De ongerustheid vanwege Ken was alleen maar toegenomen en ik vreesde het ergste. Als hij maar niet iets stoms zou doen? Zelf de pilletjes die ik nam, brachten me niet de gewenste slaap. Met sterke koffie hield ik me op de been totdat ik op de trein kon stappen. De trein vertrok stipt op tijd en was ietsjes te laat in Amersfoort. Het wachten op Jan zou dus wat korter duren. Vanuit Amsterdam kwam de trein precies op tijd aan. Ik zag Jan al van verre en hij stak zijn hand naar me op. Toen hij bij me was drukte hij me stevig de hand, trok me naar zich toe en sloeg zijn armen om me heen. Meteen maakte hij zijn excuses en ik zag dat zijn ogen nat werden.

“Het spijt me zo vreselijk wat ik allemaal gezegd heb. Ik weet het, ik ben een vreselijke boer en meen altijd gelijk te hebben maar zoals op die dag ben ik nog nooit tegen iemand tekeer gegaan. Ik had beter moeten weten. Ik had …”

“Ja, het is goed zo. Ik aanvaard je excuses. We moeten nu verder zien te komen, denk ik. Lijkt je dat niet goed?”

“Ja … maar … ik wil wel dat je weet dat ik oprecht spijt heb van alles wat ik gezegd heb. En wat nog veel belangrijker is, denk ik, het is absoluut niet jouw schuld dat Ken op jongens valt. Het heeft altijd al in hem gezeten, denk ik. Hij is gewoon zo.”

“Ja, dat weet ik en echt het is goed zo.” Eindelijk liet hij me los. “Koffiedrinken ergens of thee?” En zo liepen we naar het centrum van Amersfoort omdat de stationsrestauratie er nou niet echt gezellig uitzag. In een restaurant bestelden we beiden thee. “Vertel,” zei ik hem, “wat is er met Ken aan de hand.”

“Vanaf dat vreselijke moment is hij niet meer dezelfde die hij was, die hij aan het worden was. Ken is altijd een stille jongen geweest en heeft zich altijd geschikt naar de dingen die hem verteld werden. Nooit problemen gemaakt, als je begrijpt wat ik bedoel.” Ik begreep het want ditzelfde had ik van Ken ook al gehoord. “In de vakantie begon hij gelukkig door onze afspraak wat anders te worden. Totdat ik de boel verknalde. Toen ik hem zo bij jou zag staan … toen leek het of mijn hele wereld in elkaar stortte. Mijn zoon een homo? Ik wilde het niet zien! Niet zo! Het kon niet! Het mocht niet! Ik ben in de val getrapt om voor mijn kind een wereld te creëren zonder erbij na te denken dat het zijn wereld niet zou hoeven te zijn. Ik zag hem zoals ik graag wou: studeren, vriendin, trouwen, kinderen en gelukkig. En dat was mijn wereld voor hem en die stortte die ochtend ineen toen ik hem met zijn armen om jou heen geslagen zag staan. Nooit heb ik echt rekening met zijn gevoelens gehouden noch met de jouwe maar alleen met die van me zelf. Onvergefelijk gewoon!”

“Kom, Jan! We moeten verder zien te komen dan dit nulpunt waarop we nu zitten. Te zijner tijd zal Ken je die dingen kunnen vergeven net als ik gedaan heb.”

“Ja, maar zover is hij nog niet. Lang niet! Toen we thuis waren in ons huisje ben ik opnieuw vreselijk tegen hem tekeer gegaan.” Ik had het gehoord. “En toen is hij naar boven gerend en vanaf dat moment kregen we geen woord meer van hem. Zelfs niet als we hem iets vroegen. Ik hoopte dat het over zou gaan als we eenmaal maar thuis waren maar het veranderde helemaal niets. We zien hem alleen maar bij de maaltijden en dan nog omdat ik dat geëist heb. Alleen dan is hij bij ons. Verder zit hij de hele dag op zijn kamer. En we zijn zo vreselijk bang geworden Marja en ik … bang dat hij zich iets aan zal doen, bang dat hij op een gegeven moment ineens zal zijn verdwenen uit ons leven en dat maakt ons leven tot een hel! Hij is het enige dat we hebben, Rogier!”

Gelukkig had Ken tot nu toe nog geen stomme dingen gedaan dus en ik begreep dat we alles in het werk zouden moeten stellen om te voorkomen dat hij dat zou doen maar tegelijkertijd voelde ik ook dat hij zo’n stap nooit zou nemen. Nee, daarvoor had hij die vakantiedagen met mij teveel genoten van het leven. “Jan, ik denk niet dat hij zichzelf iets zal aandoen. Ik ken hem nog maar kort maar hij zal het niet doen. Ik ben daarvan overtuigd gewoon. Hij heeft zo van de dagen die we samen doorbrachten genoten dat hij van het leven is gaan houden.”

“Ik hoop het want anders vergeef ik het mezelf nooit!”

Even waren we stil en keken we elkaar aan. Ineens wist ik waar de clou van deze onmogelijk relatie tussen vader en zoon lag. “Maar waarom praten jullie nooit eens fatsoenlijk met elkaar?” vroeg ik Jan. Want dat was volgens mij het grote probleem tussen deze twee: twee stijfkoppen die niet met elkaar in gesprek kwamen.

“Natuurlijk praat ik wel met hem. Dat doe …”

“Nee, Jan, dat doe je niet. Je praat niet met hem maar tegen hem. Zojuist zei je nog ‘ik heb hem gezegd dat ik spijt heb …’ Alles wat ik in de vakantie aan gesprekken tussen jullie gehoord heb, ging op diezelfde manier langs elkaar heen. Je hebt nooit echt naar hem geluisterd, denk ik en hij heeft jou nooit echt iets durven zeggen. Zo durfde hij bijvoorbeeld niet te zeggen dat hij het vreselijk rot vond dat jullie opbleven op de avonden dat wij uit gingen. Nee, daar werd ik voor gebruikt. Eerst werd ons plannetje gesmeed en pas toen lieten jullie hem zelf dingen doen.”

“Ja. Ik snap je. Maar het is ook zo moeilijk om dat te doen?”

“Nee, dat is het niet! Je zult het moeten leren en Ken ook!”

“Zodra ik thuis ben zal ik hem zeggen dat ik het goed vind dat jullie met elkaar omgaan.”

Het hoge woord was eruit bij Jan en hij zuchtte diep. Jan gaf zijn toestemming en eigenlijk had ik moeten juichen en jubelen en misschien wel mijn indianenoverwinningsdans moeten opvoeren maar nee … ik deed geen van die dingen. “Nee, dat wil ik niet Jan!” Zijn ogen werden groot van verbazing.

“Maar je wilt toch wel iets met hem? Je was toch verliefd op hem?”

“Dat ben ik nog steeds. Ik houd nog steeds heel veel van hem maar ik wil dat hij de eerste stap zelf zal zetten. Als jij je toestemming geeft, is het weer opgelegd, Jan. Vader vindt het goed dus ga ik met Rogier om. Ik wil dat hij zijn eigen verantwoordelijkheid durft te nemen en zich niet langer verschuilt achter jou.”

“Dus moeten we afwachten tot hij iets gaat doen?”

“Ja, ik denk dat het goed is. De bal ligt nu bij Ken. Ik weet dat het een tijdlang heel rot voor jullie kan zijn maar misschien neemt Ken zijn beslissing eerder dan jullie denken. Laten we dat hopen.”

“Wat doe je als hij bij jou voor de deur staat?”

“Ik zal hem binnenlaten maar als voorwaarde stellen dat hij jullie laat weten waar hij is. En als tweede zal ik erop aandringen dat hij het contact met jullie herstelt door eindelijk eens te gaan praten. Maar of hij dat op dat moment aan kan weet ik niet. Misschien heeft hij wat tijd nodig en zullen jullie geduld moeten hebben.”

“Dat zou vreselijk zijn, Rogier,” snikte Jan en zijn tranen vloeiden overduidelijk.

“Jan, geloof me ik weet dat het vreselijk zijn zal maar het is wel de enige manier om te zorgen dat jullie eindelijk eens met elkaar gaan praten. Van man tot man zonder een tussenpersoon. Dat jullie eindelijk je gevoelens voor elkaar tegenover elkaar gaan uiten. Gebeurd dat niet dan blijft er altijd iets van onrust sluimeren. Die barrière moet eindelijk eens uit de weg geruimd gaan worden. Denk je ook niet?”

“Ik denk … nee, ik weet dat je gelijk hebt maar als hij weggaat, hoop ik dat het niet al te lang duurt voor hij weer thuiskomt om te praten. Ik ben er klaar voor en zal luisteren en niet alleen dat maar ook praten.”

Ik legde mijn hand op zijn schouder en kneep erin. “Het komt goed, Jan. Zeker weten!” We bleken nog lang niet uitgepraat te zijn. In elk geval Jan niet. Nu het grootste struikelblok tussen ons geslecht was, praatten we de rest van de middag over allerlei zaken en ook over liefde tussen mannen. Hij was opmerkelijk liberaal en kon zich best voorstellen dat een man verliefd werd op een andere man. Het maakte eigenlijk helemaal niet uit, zo zei hij, op wie je verliefd werd. Maar toen kwam de grote vraag van zijn kant.

“Hoe doen mannen het nou eigenlijk met elkaar?”

Ik kon niet anders dan lachen toen hij de vraag bijna fluisterend stelde en legde hem het een en ander uit. Aan het eind van de middag aten we samen en pas tegen acht uur braken we op. “Rogier, ik ben nu niet meer bang om deze stap te gaan zetten. Wel een beetje angstig nog maar ik denk dat alles goed gaat komen. Ik ben gewoon hartstikke blij dat Ken nu duidelijk is over wat hij voelt. En zijn gevoelens voor jou, daar kan ik alleen maar blij mee zijn. Het eerste vertrouwen dat ik in je had, toen ik je vroeg Ken wat te helpen, daaraan had ik nooit moeten twijfelen. Het was goed! En daarom ben ik blij dat hij wat voor jou voelt.” Nu was het mijn beurt om sentimenteel te worden en moest ik een traantje wegpinken. “Tenminste ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik af en toe wat overbezorgd ben?”

“Jan, het is goed zolang je maar blijft praten!”

We stonden nu op een goed uitgangspunt. Een beginpunt waar we elkaar begrepen. Terug op het station en het perron waar Jans trein zou vertrekken, verzocht hij mij ons gesprek geheim te houden maar daar wilde ik niet aan. “Als Ken mij ernaar vraagt of als ik het nodig vind, zal ik hem vertellen dat we met elkaar gepraat hebben. Ik wil geen geheimen voor hem hebben eigenlijk. Lijkt me niet zo’n goed begin van een relatie. Wel dan?” Hij begreep het volkomen. Ik zette hem op de trein richting Amsterdam en ging zelf weer terug naar Zwolle.

Met elke dag die verstreek nam de spanning toe. En halverwege mijn tweede week werk nam ik in overleg met mijn directe baas veertien dagen verlof op. Ik had nog genoeg dagen staan en ze had alle begrip voor de situatie - die ik haar uitlegde - waarin ik verkeerde. Heel af en toe belde Jan op en liet me weten dat ook in Heemstede de spanning te snijden was. Uiteindelijk kwam op een vrijdagmiddag het verlossende telefoontje. Maar met de verlossing begon ook de eigenlijke spanning pas.

“Met, Jan. Hij is zojuist de deur uitgegaan om bij een vriend te gaan logeren, aldus zijn eigen zeggen.”

“Je denkt dat het iets anders is?”

“Zeker weten. Hij is met geen van zijn vrienden zo close dat hij er zou gaan logeren. Tenminste niet tot nu toe.”

“Oké. Laten we dan maar afwachten wat er gaat gebeuren. Heeft hij zijn mobiele telefoon bij zich zodat jullie hem zouden kunnen bellen?”

“Nee. Hij heeft er geen. Wilde ik niet hebben.”

“Heeft hij een ander telefoonnummer achtergelaten dan?”

“Ja.”

“Bel dan over een uur of vier met de een of andere onnozele vraag.”

“Zoals?”

“Bijvoorbeeld of hij zijn medicijnen wel bij zich heeft. Goed excuus niet waar?”

“Ja.” Zijn antwoorden waren kort maar dat gaf niet. Ik snapte dat hij vol van spanning en zenuwen zat.

“Laat me weten wat er dan gebeurt. Akkoord?”

“Ja.” We legden neer.

Eerst liep ik een tijdje te ijsberen door de woonkamer maar al snel hield ik het tussen de muren van mijn woning niet meer uit. Ik schakelde mijn telefoon door naar mijn mobiele, liep naar mijn auto toe en reed naar Dalfsen. Twintig minuten later draaide ik bij Vincent de oprit op. Casper opende de deur voor mij.

“Zeg …” Wat hij ook had willen zeggen de woorden stierven op zijn lippen toen hij mijn gezicht zag. “Problemen?”

“Ja.” Nu was ik degene met de korte antwoorden. Casper ging me voor naar de woonkamer en ging even weg om Vincent op te halen die in de tuin bezig was. Even later zaten we met z’n drieën in de woonkamer en stortte ik mijn hart uit.

“Shit man!” verzuchtte Casper als eerste nadat ik uitgepraat was, “Dit moet gewoon vreselijk zijn! Gewoon ondragelijk die spanning!”

“Ja, dat is het ook.”

Vincent stond op en liep naar de keuken toe. Even later kwam hij met een glas water en wat tabletjes terug. “Hier drink op!”

“Nee, ik hoef niets te hebben. Ik wil het niet.”

“Jongen, het kan geen enkel kwaad. Je kunt straks gewoon weer naar huis rijden maar het maakt alles eventjes gemakkelijker.”

“Het is homeopathisch bovendien,” lichtte Casper toe. “Zelf gebruik ik het ook af en toe als de studielast me boven het hoofd dreigt te groeien.” Hen nog eens een voor een aankijkend nam ik het glas en de pilletjes aan en slikte ze door.

“God, ik hoop dat het werkt want mijn hart klopt als een bezetene.” Het gesprek met mijn vrienden en de werking van de pilletjes kalmeerde me duidelijk maar af en toe kon ik het niet nalaten op mijn horloge te kijken. Op hun uitnodiging bleef ik eten. We stonden net gedrieën in de keuken aan de afwas toen mijn gsm piepte. “Ja?” Het was Marja.

“Ik bel maar even omdat Jan het even niet meer aan kan.”

“Het is goed Marja. Laat hij zich rustig houden, alsjeblieft.” Moest ik zonodig zeggen! “Het komt allemaal goed dat heb ik hem toch beloofd?”

“Ja, en daar gaan we ook van uit, Rogier, maar het is niet makkelijk voor ons … en ook niet voor jou.”

“Nee, maar we moeten hier met elkaar doorheen. Blijf hoop houden Marja!”

“We hebben gebeld naar het nummer van zijn vriend en kregen een zekere Frans aan de lijn. Hij zei dat Ken onder de douche stond en later terug zou bellen.”

“Goed laten we het daar eerst op houden. Ik denk dat hij zo dadelijk wel terugbelt.”

“Maar hoe kan hij ons terugbellen als hij niet bij die Frans is?”

“Hij is slim genoeg om iets geregeld te hebben, Marja! Als hij belt, stel dan gewoon je vraag over de medicijnen en probeer niets te laten blijken van je onrust. Oké?”

“Ik zal mijn best doen, Rogier. Rogier? Het spijt me zo ontzettend over wat er is gebeurd en dat we ook nog je vakantie verpest hebben. Ik houd van je, Rogier.” Marja begon te huilen.

“Dank je Marja, ik ook van jullie.” En ik meende wat ik gezegd had. Die gezamenlijke spanning over wat er te gebeuren stond had van mijn kant in elk geval een gigantische band tussen ons gesmeed. Gezamenlijk gedragen leed en verdriet schept zo’n band nou eenmaal, denk ik. Ik kon het niet meer houden toen en moest terug naar huis. Het goot onderweg en dus durfde ik door het vlakke land en over de kleine dijkjes niet te hard te rijden. Het was acht uur toen ik mijn auto in de parkeergarage zette. Opnieuw bliepte mijn gsm.

“Met Marja. Ken heeft zojuist gebeld en gezegd dat hij zijn medicijnen bij zich had. Hij vermaakte zich prima, zo zei hij.”

“Oké, Marja. Iik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat ik hem straks hier in de hal zal aantreffen. Tenminste ik hoop dat de portier hem binnengelaten heeft want het is noodweer hier.” Ik nam afscheid en verbrak het gesprek. Ik zuchtte eens diep en stapte uit mijn auto. Ik nam de trap naar de hal en nam bewust alle treden. Normaal vlieg ik de trap altijd op met twee, drie treden tegelijk of ik neem de lift maar nu nam ik alle treden een voor een en uiterst langzaam, bezig me op te laden voor wat me te wachten zou staan. Toen ik de deur naar de hal openduwde, zag ik hem al zitten. Hij draaide zijn hoofd naar me toe en keek me aan. Alsof ik hem niet gezien had, liep ik naar de balie en vroeg Bart of er nog post voor me was gekomen.

“Nee, dat niet maar er zit iemand op je te wachten. Ik hoop dat je het goed vindt dat ik hem binnengelaten heb want het is zulk slecht weer!”

“Natuurlijk. Geen probleem, Bart.” Ik liet het volume van mijn stem dalen en vroeg: “Heeft hij nog telefoontjes gepleegd misschien?” Bart knikte, liet me twee vingers zien en wees naar het toestel op zijn balie. Ik wist voldoende en knipoogde naar hem. Met een nieuwe diepe zucht liep ik in de richting van Ken. Ik liep om hem heen en plofte op het bankje tegenover hem neer. Ken liet zijn hoofd hangen en keek me niet aan. “Wat kom je doen?” vroeg ik zo nonchalant mogelijk.

“Ik heb problemen thuis,” mompelde hij. “Ik kon het gewoon niet meer uithouden daar.”

“Wil je het hier allemaal bespreken of zullen we naar boven gaan.”

“Lijkt me beter,” zei hij terwijl hij een glimlach op zijn gezicht toverde. Ik pakte zijn rugzak op en slingerde die over mijn schouder. Hij droeg de andere tas en zo liepen we naar de lift.
In mijn flat aangekomen, sloeg hij zijn armen om me heen en begon hard te huilen.

“Ik heb zo vreselijke spijt van alles wat ik verkeerd gedaan heb. Ik had die ochtend …”

“Kom op, Ken, niet huilen. Je bent nat genoeg.” En inderdaad. Vanwege zijn lijf dat hij strak tegen me aangedrukt hield, bemerkte ik hoe kletsnat hij was. Met zachte hand leidde ik hem naar de badkamer toe. “Kleed je uit en neem een warme douche. Ik breng je zo een handdoek en een badjas daarna kunnen we nog lang genoeg praten als je dat wilt.”

“Ja, dat wil ik. Echt!” Ik liep van hem weg en wachtte net zolang met het opnieuw binnengaan van de badkamer tot ik het water hoorde stromen. Ik legde een grote handdoek en de beloofde badjas op het krukje neer en ging naar de keuken toe om wat eten warm te maken voor hem. Ook zette ik een pot sterke koffie. We zouden het nodig hebben, had ik het idee. Terwijl ik wachtte tot de koffie doorgedruppeld was, kwam hij bij me.

“Ik wil heel graag praten maar het kost me zo’n moeite. Ik weet nooit precies wat ik zeggen moet en als ik dan toch mijn mond opentrek dan … dan … dan klinkt het altijd zo stom.”

“Een vooroordeel, Ken. Waarom zou wat jij zegt stom zijn en dat wat ik zeg niet?”

“Ik weet de theorie allemaal, Rogier, dat is het probleem ook niet maar het oefenen dat lukt nog steeds niet!”

“Je hebt tijd nodig, jongen.”

“Ja, maar ondertussen maak ik mooi allemaal brokken. Ik heb jou verdriet gedaan en mijn ouders de laatste tijd ook … en … en als ik het zo moet leren dan wil ik het niet eens leren!” Met mijn wenkbrauwen hoog opgetrokken keek ik hem aan. “Ah, shit … natuurlijk wil ik het wel. Ik zal wel moeten maar …”

“Het is zo moeilijk,” vulde ik aan.

“Ja! Vreselijk moeilijk!” Waar had ik dat eerder gehoord.

“Kom, de koffie is klaar we gaan naar de woonkamer. Ik heb een pan met erwtensoep voor je op tafel staan want ik neem aan dat je nog niet veel gegeten hebt.”

“Ik heb honger als een paard.” En dat was te merken. Drie keer schonk ik een bak vol voor hem en het deed hem goed maar ook mij om te zien dat hij in elk geval zijn eetlust nog niet verloren had. Na het eten dirigeerde ik hem naar de bank waar hij zich knus nestelde door zijn benen onder zijn achterste te leggen terwijl ik de koffie ophaalde.

Wordt vervolgd …



Reacties zijn welkom op de site maar ook op mijn e-mailadres: lucky_eye2@yahoo.co.uk

Gesloten