VAKANTIE 2002
Een verhaal van Lucky Eye
Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.
Hoofdstuk 4
Maandag 22 juli:
De hele nacht van zondag op maandag sliep ik niet en dus kan ik ook niet aangeven wanneer ik die maandagochtend wakker werd. Wel dat ik het gedraai en gewoel om zeven uur spuugzat was en uit bed ging. Ik douchte me en voelde me daarna weer een beetje mens. Een nacht wakend doorbrengen is iets vreselijks! In het ziekenhuis hoor ik wel eens verhalen van patiënten met chronische pijn die regelmatig hele nachten niet slapen en ik weet nu dat zoiets vreselijk is. Normaliter heb ik altijd een goede nachtrust. Soms val ik wat moeilijk in slaap maar dat alleen maar als ik mijn denken niet kan stoppen. En dat was dus gisteravond het geval geweest en dan wel zodanig dat ik dus de hele nacht geen oog had dicht gedaan. Thuisgekomen bleef het maar malen in mijn hoofd. Wat ik ook probeerde te doen om afleiding te krijgen, het lukte niet. Er was niets bijzonders op de televisie. De door mij meegebrachte muziek kon me niet bekoren en ook het boek waarin ik die middag begonnen was kon me niet meer boeien. Er ging gewoon teveel om in mijn hoofd. Waarom had ik toch het aanbod van Bram afgeslagen! Ik wilde verdomde graag weer eens iets hebben met een vent en toch … toch had ik het niet gedaan. Waarom riepen die stemmen in mij zo hard van ‘NEE’ dat ik hen niet had kunnen negeren? Natuurlijk had ik ze wel kunnen negeren. Iedereen heeft dat toch wel eens dat alles zegt van ‘niet doen’ en dat je het dan toch doet? En waarom ik dan gisteravond met zoiets verlokkelijks niet? Ik had de kans gehad om met twee leuke, goeduitziende knapen seks te hebben en … Dat soort gedachten plaagde me de hele nacht maar uitkomst kwam er niet. Nooit zo’n heldere gedachte, als je enkel wel eens hebt, die licht biedt.
In de keuken maakte ik mijn ontbijt en at het aan de bar daar op. Drie boterhammen, een glas melk en een kom yoghurt met appel moesten voldoende zijn om de dag goed te beginnen. Terwijl ik na het brood aan mijn yoghurt begon, voelde ik ineens alles trillen! Alles bewoog om me heen! De lamp boven me zwiepte fanatiek heen en weer en er was ook een vreemd soort geruis. Een aardbeving, dacht ik meteen. Snel stond ik op van de kruk en liep naar de buitendeur toe. Ik draaide de sleutel om en stapte op sokken en slechts gekleed in een wijde short naar buiten. Ineens was het ook weer over. De deur van 6B ging ook open en Kens vader kwam in ochtendjas naar buiten.
“Verhip! Dat was eng,” zei hij toen hij mij op mijn stoepje zag staan.
“Inderdaad. Een aardbeving?”
“Ja, lijkt me wel,” zei hij.
“Ja hoor, dat was er weer eentje,” zei de beheerder die ook uit zijn huis kwam. “Komt hier vaker voor maar dit was wel een behoorlijke.”
“Nou,” zei Jan Walters, “ik ga meteen even op het nieuws kijken.” Ook ik ging weer naar binnen en zette de televisie aan. Pas aan het einde van het journaal van acht uur werd er iets over gemeld. Een meting was nog niet binnen. Ondanks de eerste schrik besloot ik toch gewoon te doen wat ik van plan was. Ik trok mijn fietskleren aan en liep met mijn fiets met dunne bandjes aan de hand naar de weg toe.
“Gaat u fietsen,” vroeg de beheerder die aan een tafeltje buiten een kop koffie zat te drinken.
“Ja, lijkt me wel goed weer voor vandaag.”
“Inderdaad het wordt niet al te warm dus prima weer om te fietsen. Hebt u goed geoefend?”
“Zeg maar gewoon ‘je’ dat vind ik prettiger.”
“Ik zal er om denken,” lachte hij.
“Mijn vader en ik fietsten vroeger heel veel. Alleen het laatste jaar is er niet zoveel van gekomen maar als iets er goed in zit, blijft er altijd iets hangen.” Hij glimlachte. “Hoop ik,” voegde ik er snel aan toe. Hij wenste me een prettige dag en ik stapte op. Het kleine stukje naar de grote weg leerde ik al meteen dat het flink schakelen zou worden hier in dat glooiende landschap.
Thuis had ik bij wijze van voorpret al de nodige fietsroutes over de weg uitgezet en vandaag had ik gekozen voor de route richting Vaals en dan België in. Over Slenaken zou ik dan weer terugkomen in Epen. Het begin van de rit ging door de Vijlnerbossen en toen ik eenmaal het bos uitkwam, had ik een prachtig vergezicht over het dal waar Vaals in ligt. Natuurlijk fietste ik via het Drielandenpunt bij Vaals. Dat mag je natuurlijk niet missen maar zoiets is wel een flinke aanslag op je conditie en je spieren. Het viel me echter reuze mee. Natuurlijk moest ik wel flink hijgen toen ik boven was maar ik veroorloofde me niet om daar meteen al een pauze in te lassen. Kom! Ik was wel meer gewend! Manmoedig waagde ik me aan de afdaling het Vlaamse land in. Gemmenich was het eerste plaatsje dat ik tegenkwam en meteen viel mij op hoe anders hier gebouwd werd dan bij ons in Nederland. Een huis werd niet gebouwd uit één steensoort, nee hier gebruiken ze er rustig drie verschillende. Echt lapwerk soms. De wegen, hoewel die bij ons de laatste jaren ook steeds meer op lapjesdekens lijken, zijn daar helemaal erg. En dan die bovengrondse elektriciteits- en telefoondraden. Werkelijk geen gezicht! Vind ik tenminste. Het landschap buiten het plaatsje was ook ineens zo heel anders dan het Zuid-Limburgse Heuvelland. Dat straalt iets uit. Iets van … hoe moet je het noemen … voorspoed? Ja, misschien wel. En dit was soms armoe troef, leek het wel. Wel was ik enorm onder de indruk van een spoorwegviaduct dat uit keurig natuursteen gebouwd was over een dal. Een enorm bouwwerk waar ik echt voor van de fiets ging. Ik ben niet een fietser die het alleen maar gaat om een afstand zo snel mogelijk af te leggen. Ook wil ik van de omgeving genieten zoals je wellicht al begrepen hebt. Via La Chapelle, Montzen, Birken en Lontzen kwam ik uit bij Welkenraedt. Van daar af was het nog maar een klein eindje naar de plaats waar ik mijn middagpauze zou nemen: Eupen.
Het laatste stukje naar het centrum vond ik een crime: vreselijk gewoon! Een en al industrieterrein links en rechts van de weg. Ontzettend veel verkeer en stank van auto’s en fabrieken. Wat me wel opviel was dat de McDonalds in België geen ‘drive in’ hebben maar een ‘drive throu’. Kan het Belgischer??? En misschien hebben ze ook wel gelijk. Je rijdt er tenslotte niet naar binnen maar door!
Het centrum van Eupen was mooi. Duidelijk te zien dat het een oude vestingstad moet zijn geweest uit waarschijnlijk de Romeinse tijd. Grote hoogteverschillen ook en op de kleine klinkertjes was het verdraaid lastig fietsen. De stad was mij echter te druk en daarom besloot ik na een kleine stop om mijn kaart te bestuderen en door te rijden naar het stuwmeer een eindje verderop, dat zo mooi ‘Barrage de la Vesdre’ heette. Een paar kilometer extra dus nog en heuvelopwaarts maar toen ik daar aan de rand van het meer me in het gras zette, wist ik dat het de moeite waard was. Heerlijk rustig, ver weg van de drukte van de grote stad die Eupen toch was. Nadat ik mijn lunch had opgegeten, strekte ik me uit voor een dutje. De stilte maakte dat ik al snel in slaap viel.
Pas tweeëneenhalf uur later werd ik wakker. Oei, dat was nou ook weer niet echt de bedoeling geweest maar … gedane zaken nemen nou eenmaal geen keer. En ik had het waarschijnlijk nodig gehad want anders kon ik overdag nooit zo goed slapen. Wel had ik een paar muggenbulten opgelopen zag ik toen ik merkte dat mijn benen op bepaalde plaatsen behoorlijk jeukten. Thuis maar even wat op doen. Eerst echter de weg terug. Voor ik van start ging, keek ik uitvoerig op mijn kaart en las ik de route die ik op mijn lijstje had staan. Eerst ging het helemaal terug naar Welkenraedt en vandaar via een andere richting terug naar Epen. Hier kwam ik onder andere langs Henri-Chapelle waar een grote begraafplaats van oorlogsslachtoffers uit de tweede wereldoorlog is gelegen. Toen verder via de ‘beruchte’ Voerstreek naar Nederland. Regelmatig gaven leuzen geschilderd op boerderijen aan waar het hier om ging: de eeuwige taalstrijd tussen Franstaligen en Vlaamstaligen. En toen ik vlak voor Slenaken de grens overkwam, voelde ik me weer thuis. Slenaken is gewoon een prachtig dorp. Echt zo’n pittoresk plaatsje uit het Heuvellandschap. Bij een cafetaria aan het eind van het dorp stopte ik voor wat drinken. Het laatste eindje wachtte me nog en uit de autorit van zaterdag wist ik dat het geen kattenpis was dat stukje van hooguit acht kilometer. Na een flesje appelsap voelde ik me weer gesterkt en reed ik verder. En inderdaad in een auto gaat zo’n heuvel op best wel lekker maar op de fiets … valt het niet mee. In de allerkleinste versnelling ging het heel moeizaam vooruit. Maar het voordeel is dat als je eenmaal boven bent je weet dat het weer naar beneden zal gaan. En dan hoef je bijna niets te doen. En zo reed ik met een duizelingwekkende vaart Epen binnen. Recht op de supermarkt af. Hard nodig om bij te remmen want anders lig je zo tussen de groenten. De haakse bocht om naar rechts en het dorp door. Dan weer met de bekende slingers het dal door tot over de Geul en daar, daar was mijn ijscoverkoper. Zou ik? Nee, ik trapte flink door. De heuvel achter Epen op naar Camerig toe. Voorbij de camping en dan nog een klein eindje. Dan naar rechts en daar was ik weer thuis. Half vijf in de middag en ruim tachtig kilometer erop. Geen topprestatie maar ik had al gezegd dat ik daarvoor niet rijd. Met de fiets aan de hand liep ik het terrein op en het hek door. Ik zag Ken en zijn vader bij de tafeltennistafel staan. De knaap droeg de van mij geleende korte broek niet. Vrolijk werd ik begroet.
“Ging het goed,” vroeg Jan.
“Ja, prima. Uitstekend weer om te fietsen en prachtige dingen gezien onderweg.”
“Niet saai zo helemaal alleen?” vroeg Ken.
“Nee, niet echt.” Ik glimlachte naar hem.
“Zou jij ook eens moeten gaan doen, jongen. Wat fietsen. Goed voor je spieren!”
“Weet niet,” antwoordde de jongen en ging weer op zijn plek staan. Ik stalde mijn fiets en keek hem meteen na. Het grootste vuil haalde ik van de ketting en daarna liep ik naar binnen om een pak appelsap leeg te drinken. Als ik zo door zou gaan, moest ik morgen wel boodschappen gaan halen. Nadat ik wat uitgehijgd was, stapte ik onder de douche. Een ijskoude douche om dat warme lijf van mij wat te laten afkoelen. Het was heerlijk en lang liet ik de stralen over me heen komen. Uiteindelijk draaide ik de kraan dicht om mijn haren en lijf te wassen en daarna spoelde ik me met wat warmer water weer schoon. Op mijn slaapkamer droogde ik me af omdat de badkamer erg klein was. Ik trok een korte broek en T-shirt aan en ging naar beneden. Op mijn terras wilde ik verder gaan met mijn boek.
“Zin in een spelletje?” vroeg Ken.
“Awwwwww, ik zit net,” kreunde ik.
“Oké. Een andere keer dan.”
“Ik heb toch geen ‘nee’ gezegd wel?”
“Nee, dat niet maar … ik dacht …”
“Moet je niet te vaak doen, Ken. Word je alleen maar moe en moedeloos van. Neem het van een kenner aan.” Ik stond op en liep met hem naar de tafel. Natuurlijk lukte het me nu helemaal niet. Ik was gewoon te moe. Fietsen doe ik graag maar zo’n eind ging me toch wel in de benen zitten. Drie keer op rij verloor ik. “Heb je je pa ook zo vaak verslagen vandaag?”
“Nee, maar drie van de zes keer.”
“Hé, hoe had je dat nou? Niet in vorm?”
“Denken,” zei hij met een uitdagende glimlach in mijn richting.
“Ai! Ik zei het je al.”
“Maar ja, toen had ik je waarschuwing nog niet gehoord, natuurlijk!” verdedigde hij zich. Op dat moment werd er heel luid ‘KEN’ geroepen. “Ik moet gaan eten. Ben je vanavond ook nog beschikbaar voor een spelletje of kun je je dan helemaal niet meer bewegen.”
“Maak dat je wegkomt, aap van een jongen!” En plagerig haalde ik naar hem uit. Hij rende weg. Ik moest lachen om hem. Hij was leuk. En als hij zo doorging, zou hij binnenkort een stuk vrijer met me omgaan en dat stond me wel aan.
Een uitgebreide maaltijd maakte ik die avond voor mezelf klaar en met recht kan ik je zeggen dat het me uitstekend smaakte. De afwas daarna vond ik minder en ik was dan ook heel blij toen er op de deur geklopt werd. Het was Ken die door alleen maar het batje omhoog te houden aangaf wat hij wilde. Blij toe dat ik de afwas kon laten voor wat hij was, liep ik met hem mee. Het grapje van de knaap was werkelijkheid geworden want het bewegen ging nog minder soepel dan die middag. Ik begon stram te worden. En die rotzak maar lachen als ik me weer eens flink moest rekken wat steevast leidde tot een geweldig gekreun. Ik vertel je de setstanden maar niet want het was desastreus. “Wat ga je verder doen vanavond,” vroeg ik hem.
“Er komt zo een film op tv. Denk dat ik die ga zien.”
“Welke zender?”
“RTL4 geloof ik. Hij heet ‘Suzie Q’.”
“Oké, ga ik zo ook kijken na het Journaal dan hebben we morgen in elk geval iets om over te praten als we elkaar zien.” Hij lachte. “En hoe vond je die aardbeving?”
“Niets van gemerkt hoor.”
“Wat???” riep ik niet-gelovend uit. “Helemaal niets van gemerkt???”
“Nee, ik lag nog op een oor. Had ik er wakker van moeten worden dan?”
“Je bent me er eentje, Ken! Kun je dergelijk natuurgeweld van dichtbij meemaken en dan slaap je erdoorheen. Ongelofelijk gewoon! Dat je daar niet wakker van geworden bent!”
“Ik slaap waarschijnlijk erg goed. Maar ik ga, anders klinkt straks die yell weer.” Verbaasd keek ik hem aan. Hij zette zijn handen aan zijn mond en riep: “KEN”. Natuurlijk heel zachtjes maar ik begreep zijn bedoeling. Met een snel ‘c ya’ was hij verdwenen.
De film was onderhoudend en daarmee was dan ook alles wel gezegd. Slap verhaal en ook qua acteerprestaties niet bijster goed. Tien uur was hij afgelopen en omdat de temperatuur nog heel behoorlijk was, ging ik nadat ik binnen nog een stukje gelezen had op mijn terras zitten. De vermoeide en stramme benen uitgestrekt op een stoel. Opa zat! De vleermuizen vlogen in het donker heen en weer tussen de bomen en lang keek ik naar hun wilde vluchten. Het leken net kamikazepiloten die zich doldriest op een boom stortten maar toch net op tijd dan, en dat in tegenstelling tot die Japanners, voor het obstakel uitweken. Prachtig om van zo dichtbij gade te slaan.
Ineens werd mijn aandacht getrokken door een klein lichtje links in de tuin. Eventjes dacht ik aan een vuurvliegje maar al snel concludeerde ik dat het om het lichtende puntje van een sigaret ging. Een stiekeme roker? Ik stond op en schuifelde voorzichtig naar het lichtje toe.
“Nee, niet uitmaken, joh! Ik ben het maar,” zei ik toen ik zijn schrikreactie merkte.
“Ik had je niet horen aankomen.”
“Zielig voortschuifelen zoals ik doe, heeft ook nog zijn voordelen dus.” Ik zag zijn blinkende tanden in het schaarse licht van de maan.
“Wil je dat ik hem uitdoe?”
“Jouw keuze, Ken. Maar ik zeg je wel dat roken hartstikke ongezond is maar dat hebben waarschijnlijk al heel veel mensen tegen je gezegd.” Hij nam nog een trekje. “Waarom rook je eigenlijk?” Na nog een paar trekjes antwoordde hij pas.
“Omdat ik het niet mag. Reden genoeg?”
“Voor mij wel.”
“Vind je me saai?”
“Natuurlijk niet.”
“Dus wel!”
“Hé! Ik zeg ‘natuurlijk niet’. Moet ik nog duidelijker zijn. Je bent niet saai, Ken. Ook al vind de hele wereld je saai, ik niet. Je bent een leuke aardige vent! Duidelijk!”
Hij bromde wat en vervolgde toen met: “Waarom vindt bijna iedereen me wel saai dan en jij toevallig niet?”
Ja, daar stond ik dan met mijn mond vol tanden. Goede raad was duur en ik nam bewust lang tijd om te overdenken wat ik zou moeten zeggen. Uiteindelijk wist ik het. “Waarom anderen zo over jou denken weet ik natuurlijk niet. Ik weet alleen wat mijn oordeel over jou is.”
“En dat is?”
“Ik zie je als een heel leuke jongen die door omstandigheden het nog niet helemaal aandurft om zichzelf te zijn.” Met opgetrokken wenkbrauwen keek hij me aan en maakte zijn sigaret uit. “Er zit iets van een rem op je, Ken. Zodra je die eraf haalt, en heel af en toe zie ik dat gelukkig, ben je een prachtknul.”
Hij glimlachte. “En wat zijn die omstandigheden?”
“Wil je dat ik ze voor je benoem?”
“Nee, laat maar. Ik weet het wel en dat is genoeg.” Zwijgend zaten we daar in die donkere tuin naast elkaar.
“Waarom draag je je korte broek niet?”
“Mijn ouders wilden het niet hebben. Vonden het te koud vandaag voor een korte broek en bovendien willen ze dat ik hem aan je teruggeef. Ze houden niet van geleende spullen.”
“Shit,” antwoordde ik kort.
“Ja, dikke shit!” We lachten beiden en hoorden toen voetstappen op het pleintje.
“Kom je binnen, Ken?” hoorde ik zijn moeder zeggen.
“Ik kom er zo aan, mam.”
“Wacht niet te lang, jongen, want het begint erg koud te worden.”
“Nee, mam!” De voetstappen gingen weer terug en langzaam stond Ken op. “Ik moet gaan. Je hebt het gehoord.”
“Ik heb het gehoord maar moet je echt gaan?” Hij keek op me neer en glimlachte.
“Lijkt me wel het beste. Tot ziens maar weer.”
Ik keek hem na terwijl hij het trapje op liep en hoorde zijn sloffende voetstappen. Vreselijk zoiets te moeten horen. Geheel in gedachten verzonken bleef ik zitten en schrok me halfdood toen ik ineens een hand op mijn schouder voelde. “Hier!” zei de jongen. “Je korte broek. Ik moest hem meteen terugbrengen van mijn ouders.”
“Oké.” Zonder verder iets te zeggen nam ik hem aan en Ken draaide zich om en liet me weer alleen achter. Lang bleef ik niet meer zitten. Ik ging naar binnen en naar bed. Had nergens zin meer in. Het was een leuke dag geweest maar die leuke dag was rot geëindigd.
Dinsdag 23 juli:
Dinsdagochtend was ik voor mijn doen laat op en toen ik tegen negenen in mijn keukentje stond om mijn ontbijt te maken hoorde ik de familie Walters vertrekken. Alledrie met een rugzak op liepen ze het terrein af. Ken liep achter zijn ouders: het hoofd gebogen. Ik voelde een steek in mijn borst. Had ik medelijden of misschien beter gezegd medeleven met hem? Ja! Ik vond het doodzonde dat zo’n leuke, jonge vent zo onder de plak bij zijn ouders zat. Dat hij met ze op vakantie ging was helemaal niet erg. Hij was tenslotte nog maar zestien maar ze konden hem toch verdorie wel dingen zelf laten beslissen. Met woeste kauwgebaren werkte ik mijn ontbijt naar binnen. Daarna deed ik wat rek- en strekoefeningen om mijn stramme been- en armspieren weer wat in conditie te krijgen na die fietstocht van gisteren. Eenmaal wat opgewarmd, stapte ik in de auto om in Vaals inkopen te doen. Natuurlijk had ik voordien een lijstje gemaakt met dingen die ik in elk geval nodig had.
De rit leidde langs dezelfde weg die ik gisteren genomen had. Alleen ging ik nu vlakbij Vaals niet naar rechts maar naar links in de richting van het centrum. Vlak voor de Edah vond ik een parkeerplaats. Gelukkig straks geen gesleep met de boodschappen dus. In korte broek en T-shirt was het best koud in de supermarkt en zo snel mogelijk sloeg ik dan ook de dingen in die ik nodig had. Toen ik mijn auto vollaadde zag ik dat het weer aan het veranderen was. Dikke, donkere wolken gleden langs de eerder die morgen nog blauwe lucht en dat beloofde niet veel goeds. Ik liep de hoofdstraat nog even in en kocht bij een kiosk een krant. Zo bleef ik toch wat op de hoogte van het nieuws. Bij een restaurant dronk ik een kopje koffie en toen ging ik weer op huis aan. Net thuis en de auto leeg, begon het te regenen. Met een versgezet kopje koffie nestelde ik me op de bank en kroop ik in mijn boek.
De rest van de dag, slechts onderbroken door een lunch en een snel gemaakte warme maaltijd, las ik. Het boek werd met de bladzijde boeiender en tegen zeven uur sloeg ik de laatste pagina op. Een paar minuten later had ik hem uit. Geweldig goed geschreven en de rest van de stapel die ik meegenomen had, zou ook zeker gelezen worden. Ik rekte me uit en zag ineens Ken voor het raam staan. Hij tikte tegen het glas en net als gisteren hief hij een batje in de lucht. Ik knikte.
Even later was ik bij hem buiten. Voordat we echter konden gaan spelen, moesten we de tafel droogmaken. Snel haalde ik een droogdoek op en daarmee veegde ik de grootste plassen van de houten tafel. Toen dat eenmaal gedaan was, konden we beginnen en warempel … je zult het haast niet geloven … ik versloeg Ken! Zij het met het kleinst mogelijke verschil maar het lukte me om met 23-21 van hem te winnen. Wild danste ik om de tafel heen en ging zowat uit mijn dak. Ken bulderde van het lachen maar ineens … ineens verstarde hij. Vanuit mijn ooghoeken zag ik waarom … zijn vader stond vlakbij ons en keek mij merkwaardig aan. Ik besloot te doen alsof ik niets gezien had en danste mijn indianen-overwinningsdans luid lachend.
“Gewonnen?” vroeg Walters senior en ik stopte.
“Ja, geweldig nietwaar!” zei ik met een stralende lach. “Voor de allereerste keer heb ik hem,” en daarbij wees ik nadrukkelijk naar Ken, “verslagen!” En nogmaals liet ik een luide kreet horen. De man mocht van mij denken wat hij wilde. Ik was vrolijk en wilde dat laten merken ook en hoopte dat ik zo misschien Ken iets uit zijn schulp zou kunnen krijgen. “Nog een spelletje?” vroeg ik gretig.
“Wij zouden nog even een wandelingetje maken,” zei Jan, “dus dat kan niet helaas.”
“Maar Ken zou toch wel hier kunnen blijven?” probeerde ik.
“Denk dat het beter is dat Ken met ons meegaat.” Ik zag het hoofd van de jongen tussen zijn schouders inzakken maar ik was nog niet verslagen.
“Maar ik ben nu juist in de ‘winning mood’, Jan. Alsjeblieft, laat hem hier blijven en door mij ingemaakt worden.” Eventjes zag ik een glimlach om Jans lippen glijden.
“Ik weet het niet. Ik vind dat hij veel te veel beslag op jou legt en dat vinden mijn vrouw en ik niet goed. Bedankt, maar nee. Kom, Ken!” De discussie, zo die er al was geweest, was gesloten want hij draaide zich om en liep weg. Ken haalde moedeloos zijn schouders op en sjokte op zijn gebruikelijke wijze weg. Daar stond ik met het batje en een balletje nog in de handen maar zonder een tegenspeler. Ongelofelijk vond ik het gewoon. Eerst betrok de man me zelf bij iets waar ik toen nog helemaal geen behoefte aan had en nu … nu dankte hij me zomaar weer af!!!
Een tijdje bleef ik nog staan en denken maar omdat er toch niets wezenlijks uitkwam, besloot ik er maar het beste van te maken. Ik trok andere kleren aan en reed met de auto naar Valkenburg. Een stad waar altijd wel wat te beleven valt en ook in de avonduren wel. Cafés en bars volop en ook genoeg leuks om naar te kijken.
Wordt vervolgd …
Reacties zijn welkom op de site maar ook op mijn e-mailadres: lucky_eye2@yahoo.co.uk