Een nieuw begin (Deel 18)

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
jeroen0107
Berichten: 64
Lid geworden op: za 23 nov 2013, 00:25
Vul het getal in: 123
Locatie: Deventer

Een nieuw begin (Deel 18)

Bericht door jeroen0107 » ma 02 jun 2014, 14:10

Hoofdstuk 18
Matthijs doet een stap naar achteren. Ik probeer iets te zeggen. Maar het lukt niet. Ik ben te verbaasd. Hij kijkt me ongemakkelijk aan en loopt langzaam richting mijn bed. Hij zegt niets, pakt een krukje en gaat aan de rechterkant van mijn bed zitten. Matthijs zijn blik kruist die van mij. Hij ziet aan me dat ik niet blij ben met deze onverwachte gast.
“Zal ik gaan?” fluistert hij voorzichtig, zonder te vragen wie deze man is.
Ik kijk hem snel en doordringend aan en schud nee.
Mijn vader kijkt naar mij en dan naar Matthijs. “Wil jij ons even alleen laten?”
Ik frons mijn wenkbrauwen. Die toon waarop hij dat zegt, ongelooflijk weer.
“Matthijs gaat helemaal nergens heen”, zeg ik kort.
“Thomas, ik denk dat het beter is dat ik ga. Bel me straks maar even op, oké?”
Eigenlijk wil ik niet dat Matthijs me nu alleen laat met mijn vader. Maar goed, ik snap wel dat dit voor hem ook niet de ideale situatie is. Matthijs loopt met een boog om mijn vader heen naar de deur. Zonder om te draaien loopt hij de gang in. Ik sluit mijn ogen, zo probeer ik mijn emoties te onderdrukken.
“Hoe gaat het met je?” vraagt mijn vader voorzichtig na een poosje.
Door het verbreken van de stilte gaat mijn knop om. De vraag die hij stelt, maakt me kwaad. Natuurlijk, op dit moment kan hij eigenlijk niets zeggen wat goed valt. Ik kijk hem boos aan.
“Hoe denk je dat het gaat?” vraag ik kwaad. “Jouw soort heeft me in elkaar getrapt, maar verder gaat het prima natuurlijk!”
Ik voel mezelf rood worden.
Mijn vader kijkt me met geschrokken ogen aan. “Thomas, ik…”
“Hou toch op man! Wat doe je hier?”
“Ik maak me zorgen om je, ik hoorde wat er was gebeurd.”
Ik kijk hem ongelovig aan. “Van wie?”
“Je moeder heeft me gebeld, ze vond dat ik het moest weten.”
Waarom? Waarom heeft ze dat gedaan? Ze had natuurlijk kunnen weten dat hij dan ineens wel zou opdraven. Ik baal er van dat ze me niet even heeft gewaarschuwd van te voren. Dan had ik het wel uit haar hoofd gepraat.
“Thomas, ik heb spijt van de dingen die ik gedaan en gezegd heb.”
Dit is iets wat ik mijn vader al die tijd heb willen horen zeggen. En toch, nu het zover is, doet het me niets.
“Waarom nu ineens wel? Omdat ik in elkaar getrapt ben? Omdat ik zielig ben? Hou op man! Jij bent geen steek beter dan die gasten die dit hebben gedaan. Zij haten homo’s, net als jij!”
Mijn ogen spuwen vuur en ik merk dat ik met mijn vinger in zijn borst zit te prikken. Gewoon om duidelijk te maken dat ik hem bedoel, mijn vader.
Ik kijk opzij en zie Toon geschrokken kijken. In zijn rechterhand heeft hij het alarmknopje en boven zijn bed brandt een rood lampje. Hij heeft de verpleging opgeroepen. Mooi.
“Thomas, ik wil graag met je praten”, probeert hij nog een keer.
Ik schud mijn hoofd. “Ik niet met jou. Je kunt de deur vinden, neem ik aan?”
“Thomas…”
“Hou op met je ‘Thomas’, ga gewoon weg als ik dat vraag!”
Mijn hoofd doet vreselijk pijn. Ik ben moe. Langzaam zak ik terug in mijn kussen en begin te huilen. Niet van verdriet, maar omdat de kracht gewoon uit me stroomt. Ik kan niet meer. Net op dat moment komt de verpleegster binnen.
“Wat is er, Toon?”
Toon wijst naar mijn vader. “Die man moet weg hier, hij maakt Thomas van slag.”
De verpleegster knikt begrijpend. “Meneer, wat is er aan de hand?”
“Er is niets, Thomas is mijn zo…”
“Rot op!” roep ik half huilend en met de laatste energie die ik in me heb.
“Meneer, ik ga u nu dringend vragen te vertrekken”, zegt de verpleegster streng.
Mijn vader zucht en staat op. “Beterschap, jongen.”
Ik hoor de deur dichtslaan. Stilte.

Direct daarna moet ik in slaap gevallen zijn. Als ik mijn ogen open doe, is het nacht. Ik kijk om me heen. Ik kan Toon zien. Hij slaapt. De andere jongen in de hoek zie ik niet. Die is er bijna helemaal nog niet geweest. Ik zou niet eens weten hoe hij heet. Misschien is het aardig om morgen eens een gesprek met hem aan te knopen. Ik denk even terug aan mijn vader. Ondanks alles voel ik me toch een beetje rot. Had ik hem een kans moeten geven? Ik weet het niet. Hij heeft toch genoeg kansen gehad om ons op te zoeken? Nu ik in het ziekenhuis lig, kan het ineens wel. Ik zucht diep. Ik heb geen zin meer om er over na te denken.

“Thomas? Thomas? Word eens wakker!”
Ik hoor een onbekende stem. Langzaam open ik mijn ogen. Ik zie een donkere verpleegster, die me vriendelijk aankijkt.
“Er zijn hier twee mensen voor je”, knikt ze naar de andere kant van mijn bed. Ik draai mijn hoofd om. Het doet pijn. Ik herken de mensen niet. Als ik nog eens goed kijk, zie ik dat de twee vrouwen die voor me staan, politieagenten zijn. Ik zucht. Hier heb ik nu helemaal geen zin in.
“Ik heb pijn…” zeg ik kortaf.
De verpleegster knikt. “Ik weet het, Thomas. Het duurt niet lang. Als het echt niet gaat, druk je maar op de bel.”
Ik knik met tegenzin. De verpleegster loopt naar de deur en verdwijnt naar de gang.

Een van de vrouwen komt naast het bed staan. Ze ziet er vriendelijk uit. “Dag Thomas, ik ben rechercheur Van de Brink. Hoe gaat het met je?”
Ik kijk haar een beetje een beetje loom aan. Een retorische vraag natuurlijk. Als het goed zou gaan, dan lag ik hier niet.
“Beter dan gisteren”, zegt ik zacht.
Ze glimlacht een beetje ongemakkelijk. “Ik wil je graag een paar vragen stellen over wat er is gebeurd. Kun je je iets herinneren?”
Ik denk weer na en schud dan mijn hoofd. “Nee, bijna niets. Ja, dat ik met mijn vrienden bij het zwembad was.”
De andere agente gaat aan de andere kant van het bed staan. Het is een brede, grote, strenge vrouw. “Berends is de naam. Hebben anderen je al verteld wat er gebeurd is?”
“In grote lijnen,” zeg ik, “ze zeggen dat het beter is als ik me zelf herinner wat er is gebeurd.”
De vriendelijke agente knikt. “Dat is heel goed.”
Even is het stil. Dan begint de strenge agente weer. “Wij hebben gisteren drie jongens opgepakt. We willen graag dat je naar hun foto’s kijkt.”
Ik zucht. “Ik herinner me niets, zei ik net toch al?”
Ondanks dat ik probeer om het netjes te zeggen, klinkt het onbeleefder dan de bedoeling was.
“Soms herinner je je weer nieuwe dingen na het zien van foto’s”, zegt de vriendelijke agente. “Zullen we het we het gewoon proberen?”
Ik haal een beetje onverschillig mijn schouders op. Voor mijn gevoel heeft dit totaal geen zin. De vriendelijke agente pakt een paar foto’s uit haar jaszak en geeft er één aan mij. Ik pak de foto aan en kijk er naar. Geschrokken kijk ik de agenten aan.
“Ik…ik…dat is…” stamel ik.
“Rustig maar Thomas, ken je deze jongen?” stelt de vriendelijke agente me gerust.
Ik knik. “Hij…hij deed Matthijs pijn!”
Ineens zie ik het voor me. Een kleinere jongen die op Matthijs afkomt en Joris die wordt vastgegrepen door een grote jongen. Ik voel angst in me opkomen.
“Volgende foto…”, zegt de strenge agente droog.
Ze knikt naar de andere agente en voor me verschijnt weer een foto. Het kost me geen moeite om ook deze jongen te herkennen. Ook de derde foto is raak. De agenten vertellen dat ze binnenkort weer contact opnemen met me over wat er verder gebeurt. Ik moet nog een volledige verklaring afleggen. Ze bedanken me voor de medewerking en verdwijnen door de deur naar buiten. Ik had helemaal niet door dat Toon ondertussen ook mee aan het luisteren was.
“Gaat het met je?” vraagt hij bezorgd.
Ik knik. “Ik begin me wel het één en ander te herinneren. Dat is wel fijn natuurlijk. Maar wel confronterend.”
Toon knikt begrijpend. “Je zult wel moe zijn.”
“Ja,” zeg ik zacht, “beetje wel ja…”
Ik kijk opzij. Die ene jongen naast Toon ligt er weer. “Wie is dat?”
Toon kijk me onwetend aan. “Ik heb geen idee. Of hij slaapt, of hij is er niet. De verpleging mag niet zeggen wat hij heeft. Iets met beroepsgeheim en zo.”
Ik haal mijn schouders op. “Vaag…”

Aan het eind van de middag word ik wakker door het geluid van de telefoon. Verbaasd kijk ik naar mijn nachtkastje en zie daar zo’n oude telefoon staan met nog zo’n snoer er aan. Ik pak de telefoon op en leg hem tegen mijn oor.
“Hallo?” kraak ik.
“Hoi schatje!”
Die stem herken ik uit duizenden.
“Hee! Wat leuk dat je belt!”
“Ja,” zegt Matthijs, “er stond een telefoonnummer naast je bed, ik dacht, zal het eens proberen.”
Ik glimlach. “Lief van je.”
“Maar er is ook iets wat ik even met je moet bespreken, Thomas.”
Het klinkt serieus. Onbewust word ik een beetje zenuwachtig van de manier waarop Matthijs dat zegt.
“Oh?”
“Weet je Thomas, mijn ouders stellen vragen. Ik heb gezegd dat de vechtpartij zomaar begonnen is, maar dat geloven ze niet. Ook al ben ik hier nog niet klaar voor, ik moet het ze gaan vertellen. Ik kan niet anders.”
Even ben ik stil. Inderdaad een lastige situatie. Ik ken zijn ouders natuurlijk niet en heb geen idee hoe ze gaan reageren.
“Ben je er nog?” klinkt het aan de andere kant van de lijn.
“Eehm… ja! Sorry! Ik was even aan het nadenken.”
“Thomas,” zegt Matthijs, “kunnen we eventueel vanavond langskomen tijdens het bezoekuur? Ik wil het samen met jou vertellen.”
“Is goed.”
We bespreken nog wat details en hangen dan op. Matthijs wil eerst nog met mij praten, voordat hij zijn ouders binnen laat. Hij wil vast en zeker een strategie bedenken om het zo mooi mogelijk in te pakken. Ik zucht. Lastig allemaal.

“Hoe lang gaat het duren voordat hij naar huis mag?”
Ik hoor mijn moeder op de gang met de arts praten. Wat de arts zegt, kan ik tot mijn ergernis niet verstaan.
De deur gaat open en mijn moeder komt binnen. Ze kijkt me bezorgd aan en loopt richting mijn bed, gevolgd door Mark. Stiekem ben ik ook wel blij hem weer te zien. Mijn moeder knuffelt me kort en Mark geeft me een vriendschappelijk klopje om mijn schouder. Als ze aan de rand van mijn bed gaan zitten, kijk ik mijn moeder vragend aan. Ze begrijpt het.
“De dokter zegt dat het goed met je gaat. Je mag waarschijnlijk morgen of overmorgen al naar huis.”
Ik knik tevreden. “Dat is mooi.”
“Ja,” zegt mijn moeder, “en ik heb nog meer goed nieuws.”
Ik kijk haar weer vragend aan haal mijn wenkbrauwen op.
“Joris is uit zijn coma. Het gaat naar omstandigheden redelijk goed met hem.”
Ik voel een een traan over mijn wang rollen. Gewoon door de opluchting voel ik mezelf emotioneel worden. Mijn moeder ziet het en aait even zachtjes over mijn wang.
“Mam?”
“Ja, jongen?”
“Matthijs komt met zijn ouders langs vanavond. Hij wil ze de waarheid vertellen.”
Voor mijn moeder kan antwoorden, zegt Mark: “Is dat wel zo verstandig?”
Ik kijk verbaasd zijn kant op.
“Die mensen zijn zo christelijk als wat!”
“Hoe komt je daar nou weer bij?” vraag ik verbaasd.
“Dat hoorde ik op school. Iemand uit mijn klas heeft met Matthijs op de basisschool gezeten. En niet een beetje gelovig, nee, gewoon die heftige shit!”
Ik moet eigenlijk een beetje lachen om de manier waarop Mark dat weer brengt. Maar ik had hier niet op gerekend. Misschien is dit wel de reden dat Matthijs zo vreemd deed als het om thuis ging of om zijn grootouders?
“Ik heb het er nooit met hem over gehad”, zeg ik kort.
“Het zal vast wel goed komen,” zegt mijn moeder, “anders zou Matthijs niet zomaar de beslissing nemen om het te vertellen.”
“Daar ben ik niet zo zeker van,” zeg ik, “Matthijs was er niet klaar voor, zei hij, maar omdat zijn ouders vragen blijven stellen, heeft hij het gevoel alsof hij niet anders kan.”
Mijn moeder knikt begrijpend. “Meer dan hem steunen, kan je niet doen, Thomas.”
Ik knik.
“Ik snap wel dat dit moeilijk voor je is, je kent die mensen niet eens”, zegt Mark.
Ik zucht. “Dat is nog extra vervelend. Als ik nou zou weten wat voor mensen het zijn, dan kan ik me er op instellen. En nu? Nu is het zo van: Hoi, ik ben Thomas, je zoon is homo. En oh ja, ik ben zijn vriendje.”
“Jup, daar komt het wel op neer”, zegt Mark.
Mijn moeder grinnikt. “Jullie zijn weer lekker optimistisch.”

“Wat wil je eten?” vraagt de verpleegster vriendelijk. Mijn moeder en Mark zijn al weer twee uur weg. In de tussentijd heb ik alleen maar liggen nadenken over Matthijs, zijn ouders, Joris, school en examens.
Ik zucht. “Doe maar iets, ik heb eigenlijk geen honger.”
“Je moet wel aansterken, Thomas. Zal ik twee boterhammen voor je maken?”
“Is goed”, probeer ik zo vriendelijk mogelijk te zeggen.
De verpleegster zet het brood op mijn nachtkastje neer en gaat weer verder. Ik zie enorm op tegen het bezoek van Matthijs met zijn ouders. Dat doet mijn hoofdpijn geen goed, heb ik al gemerkt.

Toch ben ik blij verrast als ik het lieve koppie van Matthijs om de hoek van de deur zie verschijnen. Hij begroet Toon, geeft me een kus op mijn mond en komt dan naast me zitten.
“Mijn ouders zitten al op de gang. Ze hebben wel door dat er iets aan de hand is, want ze vonden het vreemd dat ik eerst met jou wilde praten.”
Ik knik. “Matthijs?”
“Ja, Thomas?”
“Zijn je ouders gelovig?”
Hij knikt een beetje terneergeslagen. “Hoe weet je dat?”
“Van Mark, had ie op school gehoord.”
Matthijs knikt begrijpend. “Thomas, je moet weten, het gaat niet makkelijk worden. Ik denk dat ze boos worden. Daarom durf ik het niet alleen te vertellen. Ik heb jou daarbij nodig.”
Ik knik. “Ik ben er voor je, dat weet je!”
We knuffelen elkaar nog even kort. Dan loopt Matthijs naar de deur en doet hem open. “Pap, mam, jullie kunnen binnen komen.”

Gesloten