BLANCO deel 3 - hoofdstuk 22

Plaats hier je eigen verhalen.
Gesloten
Lucky Eye
Berichten: 680
Lid geworden op: za 03 jan 2009, 19:35

BLANCO deel 3 - hoofdstuk 22

Bericht door Lucky Eye » do 06 feb 2014, 08:12

BLANCO deel 3

Een verhaal van Lucky Eye

Disclaimer:
Dit verhaal is niet gebaseerd op feiten. Elke overeenkomst met gebeurtenissen, personen, plaatsen en tijden berust dan ook op toeval.



Hoofdstuk 22

De nieuwe boomhut is heel erg mooi geworden. Samen met Harm-Jan en anderen uit zijn team hebben de kinderen er iets prachtigs van gemaakt. Er zit een dak op dat niet lekt. Ze hebben houten muren. Eigen meubels. Een klimtouw om naar boven te klimmen, een glijpaal om naar beneden te glijden en ook nog een trap. Spelletjes. Een klok aan een van de wanden en zelfs telefoon. Harm-Jan heeft hen een mobiele telefoon gegeven die ze altijd bij zich moeten hebben, zo zei hij, als ze naar de boomhut gaan. Elke avond ligt hij in de woonkamer aan de oplader zodat hij overdag altijd goed te gebruiken is. Ze spelen een spel met z’n vieren. Niels lijkt te verliezen en dat zint hem helemaal niet. Hij is mopperig en zegt dat hij geen zin meer heeft.

“Niet zeuren, Niels! Als je een spel begint moet je hem ook afmaken,” vermaant zijn oudere broer hem.

“Ja hoor! Doe ik ook wel! Maar ik vind het niet leuk meer!”

Ze spelen verder maar Maarten houdt regelmatig de klok in de gaten. Harm-Jan heeft gezegd dat ze om één uur in het grote huis moesten zijn omdat er onweer op komst is. Daarom kijkt hij steeds eventjes op de klok als het kan. Als ze hard rennen, kunnen ze met ongeveer tien minuten binnen zijn. Maar hard rennen door het bos kan niet altijd. Soms zijn er plassen. Misschien hadden ze niet opnieuw een spelletje moeten gaan doen, schiet het door zijn hoofd. Dan ineens rinkelt de telefoon. Snel springt Maarten op en drukt op de groene knop. “Met Maarten,” zegt hij. Aan de andere kant hoort hij de stem van Harm-Jan. Hij luistert goed en zegt dan: “Doen we! We komen eraan!” Hij drukt op de rode knop en steekt de telefoon in zijn broekzak om die daarna dicht te doen met de knoop. “We moeten meteen weg! Harm-Jan zegt dat het onweer eerder komt.” Iedereen springt in de benen maar Niels niet.

“En het spel dan? Dat moet je toch altijd afmaken?” zegt hij met een temende stem.

“Niet als Harm-Jan zegt dat we moeten komen, joh!” bits Robin terug.

“Haha,” roept Niels verrukt uit. “Dan heb ik lekker ook niet verloren!”

“Schiet nou op maar op. Hup naar beneden.”

De vier roetsjen snel van de glijpaal af naar beneden en zetten het op een lopen.

Dan ineens schiet het Maarten te binnen dat hij zijn boek heeft laten liggen. Hij draait zich om en rent terug. Hij hoort hoe Robin naar hem roept en schreeuwt over zijn schouder dat zij door moeten lopen. Bij de boom aangekomen neemt hij de trap. Die is smal maar hij heeft hem al vaak genoeg beklommen zodat hij het ook snel kan. Hij doet de deur open en loopt naar binnen. Waar is zijn boek nou? Waar heeft hij het neergelegd? Dan ziet hij het liggen. Hij raapt het van de grond op en als hij dan weg wil gaan, ziet hij door het raam de wei en de donkere onweerslucht daarboven. Ineens ziet hij echter heel iets anders. Hij ziet een zomers plaatje. Twee personen. Hij weet niet wat het zijn. Mannen? Vrouwen? Een jongen en een meisje? Het beeld is vaag. Te vaag om iets goed te herkennen. Hij kent het. Niet alles wat hij ziet is duidelijk. De mensen die hij ziet lijken plezier met elkaar te hebben. De een zit op een krukje en de ander staat achter een schildersezel, ziet hij. Hij knippert met zijn ogen en er verschijnt een nieuw beeld. Dat het jongens zijn, is nu duidelijk. Ze rennen in lange zwembroeken naar een zwembad en plonzen er in. Ze zwemmen en gooien een bal naar elkaar toe. Opnieuw een ander scherm komt tevoorschijn. Twee jongens samen, bloot onder de douche. De twee kussen elkaar. Maarten voelt hoe zijn hoofd rood begint te worden.

“Hé! Waar blijf je nou, Maarten! We moeten naar huis!”

Het is Robin die teruggekomen is om hem op te halen. “Ja, ik kom,” zegt hij maar hij blijft staan waar hij staat. Het beeld voor zijn ogen is nog niet veranderd. De jongens slaan hun armen om elkaar heen en kussen elkaar weer.

“Is er iets aan de hand? Zie je iets? Iets naars?” vraagt Robin als hij naast Maarten staat.

“Nee. Niet iets naars. Wel iets bijzonders.” Maarten begint de figuren in zijn beelden te herkennen. Hij is blij dat het Robin is die teruggekomen is. Robin is het rustigst. Robin kan net als hij heel lang bezig zijn met iets. Waar hij zelf tijden lang kan lezen, heeft Robin dat met zijn tekeningen. Niels en Sam willen vaak iets anders doen. Zijn… nou ja…anders. Robin geeft hem in elk geval de tijd om eventjes bij te komen van dat wat hij zag. Dan glimlacht hij naar Robin. “Kom we moeten gaan!”

“Ja, dat wordt nu echt rennen!” grinnikt Robin.

---

Astrid neemt die middag heel bewust de trap naar de derde verdieping. Een keuze omdat ze zo nog even wat extra tijd heeft om haar strategie door te nemen. Een plan waar ze heel zeker van i… nee was, zo corrigeert ze zichzelf. Vanmorgen had ze het nog met verve verdedigd maar nu ze steeds dichter bij A3 komt, lijkt het alsof de moed haar in de schoenen zinkt. Ze heeft vertrouwen in een goede afloop. Dat zeker. Maar toch is het nog verrekte moeilijk. Ze zal een weg moeten bewandelen met Jasper. En daar gaat het nou juist om. Is haar manier van benaderen de juiste? Zal ze erin slagen zelf de regie in handen te houden? Als ze de trappenhal verlaat, ziet ze dat Jennie op haar wacht. Eventjes gaat ze nog bij haar zitten in het zitje bij het raam dat uitkijkt op de tuin van het ziekenhuis. “Moeilijk?”

“Ja. Heel erg moeilijk,” zo begint Jennie. “Tot nu toe kon ik steeds contact met hem krijgen. Vaak moest ik dan wel aandringen maar dan liet hij dat ook gebeuren. Nu… nu is alles anders, zo lijkt het. Heeft het voor mij ook geen zin meer om aan te dringen. En jij?”

“Net zo goed moeilijk. Met een patiënt werk ik volgens een bepaald protocol. Maar met iemand waar ik van houd, is dat toch anders zo heb ik het idee. Natuurlijk werk ik ook met een patiënt naar een bepaald einddoel en misschien moet ik dat wat ik met Jasper van plan ben ook wel niet zien als een einddoel maar meer als een stap in de goede richting. Zijn vragen zullen niet zomaar verdwenen zijn. Nou ja… gewoon lastig.”

“Ik snap het.”

“Maar er is ook een voordeel,” zegt ze dan en kijkt Jennie met een brede glimlach en stralende ogen aan, “hij is familie.”

“Nou ben ik je kwijt.”

“Ik bedoel hij is geen cliënt van me. Ik hoef aan niemand verantwoording af te leggen over de methode die ik ga gebruiken. Ik kan doen wat ik wil zonder nadien een uitvoerige rapportage te moeten schrijven. Het lijkt een beetje op… tja… hoe zeg ik dat nou … “

“Freewheelen?”

“Ja, dat is het wel. Doen wat ik wil zonder belemmerd te worden door regels en gedragscodes en noem maar op.”

“Maar… “

“Wees gerust, Jennie. Natuurlijk zal ik voorzichtig met hem omgaan maar het is wel wat gemakkelijker dan anders. En tegelijkertijd ook weer niet omdat ik van hem houd!” Een tijdje zitten ze dan nog stil bij elkaar totdat hun stilte verbroken wordt door een kuchje. “Ah, daar ben je al Hans.”

“Ja, ik heb het pakket voor je uit de auto gehaald. Hier zijn je sleutels. Zal ik nog even met je meelopen want het is best zwaar?”

“Dat is heel mooi, Hans. Bedankt.” En dan lopen ze met z’n drieën afdeling A3 op.

Jennie blijft bij de receptie staan en kijkt de twee na. Ze weet inmiddels dat het pak een cadeau voor Jasper bevat en onderdeel is van Astrids plan. Meer heeft ze er niet over gezegd.

---

De hele ochtend is Jasper op zijn kamer gebleven. Fysiotherapie had hij door Jennie laten afzeggen. Hij voelde zich er nog niet fit genoeg voor vanwege de eerdere koorts. Ze waren echter wel gekomen voor de dingen die hij in bed kon doen. En de massage van zijn nek en schouders was prima geweest. Gezellig kletsen, zoals hij anders altijd wel deed, had er echter niet in gezeten. Er waren te veel gedachten geweest. Steeds weer was hij uit het hier en nu verdreven door alles wat zich aan hem opdrong. Hersenspinsels over het verleden en de toekomst leken steeds weer en meer de overhand te krijgen. Ze beperken zich niet meer tot de nacht. De hele ochtend is hij aan het vechten geweest om… ja, om wat? Het vechten er tegen lijkt zo verdomde zinloos! Steeds weer komen ze terug. En met dat alles wordt hij er niet vrolijker op. En wordt het er ook niet beter op. Een gevoel van spijt kwam omhoog. Spijt omdat hij Jennie niet fair heeft behandeld. Jennie die de afgelopen weken steeds voor luisterend oor heeft gespeeld. Meteen in de eerste week al en later ook nog heel vaak. En toch… toch wil hij niet praten maar hij had het anders moeten doen. Zijn excuses maken heeft hij echter niet gedaan omdat hij bang is dat ze dan bij hem gaat zitten en weer met hem wil praten. Hij wil niet praten! Toen ze hem vroeg of er nog bezoek kwam die ochtend, had hij gezegd dat hij liever even alleen wilde zijn. Ze had hem gezegd dat het prima was. Dat het zijn keuze was. Ja, dat was. Hij wilde even niemand zien en niemand spreken. Vanmiddag zou er bezoek komen natuurlijk. Daar kon hij niet omheen. Vlak voordat het eten zou komen hadden ze hem uit zijn bed gehaald en in de rolstoel bij het tafeltje bij het raam neergezet. Toen het eten werd binnengebracht en voor hem neergezet, had hij het vervelende gevoel in zijn maag meteen gevoeld. Opnieuw misselijk en dat alleen al vanwege de geur. Manmoedig had hij het deksel van de schaal gehaald en hem er ook meteen weer opgezet. Hij was nog misselijker en kon maar met moeite voorkomen dat hij moest overgeven. Het was begonnen te ontweren. Eerst waren er alleen maar bliksemschichten en gerommel geweest. Daarna was er ook regen bijgekomen. Hij moest terugdenken aan het verhaal dat mevrouw Van Heijningen hem had verteld. En ook, hoe hij toen had vermoed dat ze begon te dementeren omdat het verhaal zomaar uit de lucht leek te vallen. Er was geen enkele aanleiding voor geweest. Zijn moeder had hem echter verzekerd dat mevrouw Van Heijningen nog enorm helder was en absoluut geen last had van dementie. Haar lichamelijke gezondheid werd wel een steeds groter probleem. Thuiszorg deed wat ze kon en ook zijn moeder, tante Afie en Astrid waren de laatste tijd heel vaak bijgesprongen om ervoor te zorgen dat ze thuis kon blijven wonen. Dat was haar grote wens en hij kon zich dat heel erg goed voorstellen. Terwijl hij alles wat er de afgelopen ochtend is gebeurd overdenkt, en dat is niet echt leuk, wordt er op de deur geklopt en zwaait de deur open.

Als Astrid de kamer van Jasper binnenkomt, ziet ze dat hij in zijn rolstoel bij het tafeltje voor het raam zit en naar buiten kijkt. Het is behoorlijk donker in de kamer. Buiten regent het flink na de onweersbui van eerder die middag. “Hé, broertje van me! Hoe is het er mee?”

“Ik dacht dat Tante Afie en Jan zouden komen om foto’s te laten zien van Parijs.”

“Die konden nog geen genoeg krijgen van de stad der liefde en hebben er nog een paar dagen aan vast geplakt. En dus, ben ik maar gekomen.” In haar achterhoofd noteert ze het feit dat hij geen antwoord op haar vraag heeft gegeven. “Maar hoe gaat het met je?” doet ze een tweede poging.

“Prima, zoals al een hele tijd en eigenlijk wil ik hier gewoon weg.”

“Je ziet er niet echt heel erg goed uit, vind ik.”

“Met mij gaat het goed.”

Astrid zegt tegen Hans dat hij het pak wel op het tafeltje tegen de muur mag zetten en als dat gedaan is bedankt ze hem voor zijn hulp. Ze krijgt de verzekering dat als ze even een belletje doet hij terug is om het voor haar op te hangen.

“Ophangen?” vraagt Jasper terwijl Astrid haar jas uittrekt en over de stoel hangt.

“Ja, ik heb iets mee genomen om je kamer nog wat meer aanzien te geven.”

“Ben benieuwd! Laat maar eens zien dan!”

“Even geduld nog, Jasper. We hebben elkaar nog niet eens begroet.” Ze drukt haar lippen tegen zijn wangen en voelt die van hem tegen die van haar. Zijn lippen voelen droog en gebarsten aan. “Dat uitpakken komt straks wel. Laten we eerst eens rustig praten, jij en ik.”

“Kun je me even helpen.”

“Tuurlijk.”

“Ik wil weer in mijn bed. Ben moe.”

Even is er twijfel bij Astrid. Niet of ze Jasper kan helpen in bed te komen of niet, maar of ze, als hij moe is, wel door moet gaan met haar plan. Snel zet ze die gedachte echter ook weer van zich af. Het moet en zal nu gebeuren. Ze duwt de rolstoel naar het bed. Dan zet ze bed en rolstoel op gelijke hoogte, zoals ze het de verpleging eerder heeft zien doen, haalt de armleuning van de rolstoel weg en draait de bedheffer in Jaspers richting. Als hij de handgreep beet heeft en zich optrekt, tilt zij zijn benen op en beweegt deze in de richting van het bed. Het gaat prima. Het is duidelijk dat het Jasper vreselijk veel moeite kost want hij heeft het zweet op zijn voorhoofd staan en hijgt als een oud stalpaard. “Gaat het wel?” vraagt ze hem bezorgd.

“Ja. Even wat bijkomen en dan kunnen we praten zoals je graag wilt.”

Ze kijkt naar hem en merkt dat hij langzamerhand weer rustiger begint te ademen. “Heb je lekker gegeten vanmiddag?”

“Nee, niet echt.”

“Vond je het niet lekker?”

“Lasagne vind ik heerlijk maar… ik werd van de geur alleen al misselijk. De laatste dagen kan ik niets meer eten zonder misselijk te worden. En dan… nou ja… dan eet je niet zoveel.”

“Dat begrijp ik. En het is je aan te zien.”

“Dat valt wel mee.”

“Nee, dat doet het niet. Het is duidelijk te zien dat je gewicht aan het verliezen bent en dat kan niet de bedoeling zijn. Je mag weer alles eten en dan zou het prettig zijn als je ook lekker kunt eten. En dat doe je dus niet.” Ze ziet hoe Jasper alleen maar met zijn hoofd beweegt. Als ze hem vraagt wat hij in plaats van de lasagne heeft gegeten, vertelt hij haar dat hij een cracker naar binnen heeft kunnen krijgen. Dat lukt nog net. Beschuit lukt hem niet. Hij wil zijn moeder vragen of hij een hekel heeft aan beschuiten. “En je wilt naar huis.” Hij knikt. “Ze laten je gaan als ze denken dat het goed voor je is, Jasper. Niet eerder.”

“Waar is het wachten op dan?” Een brede glimlach volgt.

“Tja… ik ben niet je arts, hè? Je zult het Gerald moeten vragen,” luidt haar conclusie.

Jasper geeft aan dat de arts niets anders doet dan dat soort vragen ontwijken. Dat hij bij de eerste vraag hierna wel een antwoord heeft gegeven maar nu niets anders doet dan het antwoord van toen herhalen.

Dat is dan iets waar Jasper het mee zal moeten doen, zo zegt ze hem. Ze trekt een stoel aan en gaat naast het bed zitten. Indringend kijkt ze naar haar zwager in spe en stelt hem dan een heel directe vraag: “Gaat het echt goed met je?”

“Ja. Hoezo?”

Dan begeeft ze zich op glad ijs, weet ze. Nu moet zij met iets komen om dat positieve antwoord te torpederen en misschien… misschien zit zij er wel helemaal naast en gaat het toch beter met hem dan de verpleging denkt. Misschien zijn het slecht slapen en niet goed eten symptomen van iets anders dan zij vermoedt. “Nou ja… gewoon omdat jij steeds jezelf blijft herhalen. Altijd gaat het goed met jou. Je lijkt wat dat betreft net op Gerald. Die herhaalt ook steeds wat hij eerder zei, volgens jou.”

Jasper vraagt of daar iets mis mee is.

“Nee. Als het echt goed gaat niet. Maar je ziet er niet echt goed uit. Je slaapt slecht heb je me gisteren nog gezegd. En je kunt niets eten zonder misselijk te worden, begrijp ik. En misschien… misschien lijkt het alleen maar goed te gaan met jou. Of wil je zelf dat het goed gaat met jou.”

“Je bedoelt dus eigenlijk of het wel echt is wat ik laat zien.”

Beginnend met een verontschuldiging zegt Astrid dat ze dat inderdaad bedoelt. En dan gaat ze verder. “Je zegt steeds dat het goed met je gaat en toch lijkt het me toe dat je ogen iets heel anders zeggen. Die stralen niet meer zo als in het begin toen ik je leerde kennen. Toen was er altijd een fonkeling in die mooie kijkers van je maar de laatste dagen lijkt het alsof je innerlijke vuur gedoofd is. En… ik vraag me af hoe dat komt. En daarom zou ik zo graag willen weten wat er in dat hoofd van je omgaat. Als mij dit overkomen zou zijn, dan zou ik op z’n minst vreselijk balen! Maar het zou veel groter zijn dan balen,” zegt ze met duidelijke stemverheffing en heftige handgebaren. “Ik zou totaal overstuur zijn. Niet weten wat ik moest beginnen. En jij… jij ligt daar in je bed en je glimlacht. En… is dat echt… of… of speel je een rol. Wat speelt er zich werkelijk in je hoofd af, Jasper?”

“Wauw, het lijkt wel of ik bij een psycholoog op consult ben.”

“Heb je iets tegen psychologen?”

“Nee. Zo bedoel ik het niet. Wat ze doen is heel erg goed. Maar van een schoonzus die zich druk bezig houdt met de beslommeringen van een multinational en allerlei andere dingen die ze leuk vindt, had ik dergelijke vragen niet verwacht.” Een tijdje is het stil. “Stel je ze op eigen initiatief of is het iets van een samenzwering? En dan bedoel ik het absoluut niet negatief en zou ik eigenlijk een ander woord moeten kiezen maar… daar kom ik niet op zo snel.”

Heel kalm en rustig legt Astrid uit dat het een gezamenlijke zorg is. Dat zijn naasten en ook zijn arts en de medewerkers op de afdeling allemaal heel erg graag zien dat het hem goed gaat.

“En mijn glimlachen helpt daarbij niet?”

“Natuurlijk wel. Maar… niet als je ogen niet mee glimlachen. Niet als het alleen maar een beweging van je mond is. En ook niet als er nooit eens iets is van een… een aanvechting. Van een hardop gestelde vraag waarom jou dit nou allemaal moet overkomen. Of hoe het nu verder moet. Die categorie van vragen heeft nog niemand uit jouw mond vernomen en… dat vinden wij bijzonder. Vandaar mijn rechtstreekse vraag ernaar.”

Lange tijd blijft Jasper dan stil. Zijn blik heeft hij verplaatst naar het raam maar zien doet hij niets. Een sluier heeft zich opgetrokken tussen zijn ogen en de buitenwereld, zo lijkt het. Een waas van duisternis die alles lijkt te absorberen.

“En die tekenen, het slecht slapen en het niet goed kunnen eten, zijn van de laatste tijd. Volgens Gerald ging alles heel erg goed. Je had minder slaap nodig. Je werd sterker. At goed. En zodoende kwam het balletje aan het rollen. Ik ben gekomen om met je te praten. Ik sta wat verder van je af. Ben maar iemand van de koude kant, van de aangetrouwde ellende, maar een schoonzus en… “

“Verkeerde opmerking!” klinkt het ineens fel. “Je staat niets verder van me af dan mijn vader of moeder. Je bent heel erg belangrijk voor Pieter en wie voor hem belangrijk is, is dat ook voor mij! Flauwekul wat je zegt!”

“Sorry. Desalniettemin ben ik nu hier.” Na deze opmerking valt er opnieuw een stilte. Ze weet dat ze nu haar troef zal moeten uitspelen. Maar… is dat te vroeg? Had ze het later gepland? Ze weet het niet meer. Het voelt heel natuurlijk om het nu te doen en dus… “Ik speel open kaart me je, Jasper. Ik ben gekomen omdat ik naast alles wat ik je genoemd heb ook nog drie dagdelen per week hier in dit ziekenhuis werk als psycholoog.”

“Echt?”

Jaspers opmerking klinkt Astrid als oprechte verbazing in de oren en niet als een verwijt. Niet bitter omdat zij het voor hem verborgen heeft gehouden. “Ja. Ik ben psycholoog. Heb ervoor gestudeerd en beoefen het nu al weer heel wat jaren met groot plezier.”

“Ik heb je eerder al gezegd dat ik me niet kan voorstellen hoe je alles kunt combineren maar die vraag wordt nu alleen maar groter.”

“Alles wat ik doe, doe ik met heel veel plezier. Ik denk dat dat het antwoord is op jouw vraag. Ik wil ook niets afstoten. Misschien ooit wel eens iets wat minder gaan doen maar helemaal stoppen. Nee, daar moet ik niet aan denken.” Even is er wat afleiding en Astrid laat het zo. Die verstrooiing is niet erg. Afleiden van haar doel zal het haar niet. “En nu weer terug naar jou, als je het niet erg vindt. Kun je mij vertellen, je schoonzus die toch heel belangrijk is voor jou, wat er nu echt in je omgaat?”

Hij wil het niet. Hij kan het niet. Hij wil niet dat zijn familie verdriet om hem heeft en als… als hij wel praat dan… dan komt die pijn vast en zeker. En… Hij wil Astrid niet aankijken, bang als hij is dat hij dan wel gaat praten. Dat zij hem, als psycholoog, toch aan het praten krijgt. Opnieuw staart hij naar het raam. Hij hoort de regen tikken tegen het glas maar ziet niets. Helemaal niets. Hij is helemaal alleen met het geluid van de regen en zijn gedachten. Die verdomde gedachten die hem zo’n pijn doen! Eerst kon hij die gedachten nog af en toe pareren met leuke dingen die de afgelopen tijd gebeurd waren maar vanaf woensdag lukt ook dat niet meer. Zijn er alleen maar die malende gedachtespinsels die hem moe en ziek maken. Letterlijk ziek maken. Vanmiddag toen hij het deksel van de schaal met zijn eten optilde en de lasagne rook had hij bijna moeten overgeven. Geen hap had hij kunnen eten. En hij had het toch echt een paar keer geprobeerd om de deksel van de bak te halen. Hij voelt hoe het nu steekt achter zijn ogen. De tranen die opkomen, probeert hij te verbijten door hard op zijn onderlip te bijten en zijn vuisten te ballen. Hij voelt hoe zijn onderlip begint te bloeden en er een spoortje bloed naar beneden loopt. Hij wil niet huilen.

“Ik zie aan je dat je je probeert te verzetten, lieve Jasper. Je lichaamstaal is duidelijk. Gebalde vuisten, bijten op je onderlip, de spieren in je hals die zich spannen als kabels. Probeer het verzet op te geven, Jasper. We houden van jou. We zouden graag willen dat je ons laat zien wat je dwars zit. We willen je helpen als het kan, Jasper. Laat alles los.”

Astrids woorden die haast fluisterend werden uitgesproken, dringen wel tot hem door maar er is nog steeds verzet. Waarom zou hij huilen? Geen enkele reden toe! Hij wil niet zwak zijn! Sterk! Dat moet hij zijn. Alleen als hij sterk is kan hij de problemen die er zijn aan! Helemaal alleen!

Maar als Astrid haar woorden herhaalt, kan hij het niet langer tegenhouden. Hij voelt hoe een traan aan zijn rechter oog ontspringt en langzaam naar beneden loopt. Heel langzaam. Maar hij wil het niet. Nog steeds niet.

“Geef je eraan over, Jasper, en geef me inzicht in dat wat je voelt. In dat waar je mee worstelt. Je bent geen held als je je gevoelens verdringt. Het mag dan nog zo macho lijken maar dat is het niet. Iedereen heeft emoties en ook jij. Hoezeer je ze ook probeert tegen te houden. Alles wat jou is overkomen, doet je iets. Vertel het me alsjeblieft.”

Opnieuw komt er een traan. Nu links. Er volgen er meer. Geen grote hoeveelheden maar het lijkt of hij ze niet meer kan tegenhouden. Hij moet het vertellen. Kan het nu niet langer binnen houden. Maar voordat hij dat doet, moet hij nog één ding zeker weten. Hij kijkt Astrid aan en ziet dan waar hij naar zoekt. Ze bekijkt hem niet als een cliënt. Hij ziet hoe haar onderlip trilt en zoiets zou ze toch nooit doen met iemand in haar praktijk? Nee. Nooit. Hij voelt zich veilig en dan komen de woorden. “Ik voel me zo vreselijk stom! Ik vind het hartstikke fijn als ik bezoek heb. En ook als ze me verhalen vertellen over wie ik ben en wat ik allemaal met iedereen meegemaakt heb maar… het zegt me allemaal niets. Ik weet er niets van. Het is zo vreselijk frustrerend soms. En ook zo dubbel. Ik wil graag dat ze verhalen vertellen en tegelijkertijd doet het pijn.”

“Waarom?”

“Omdat ik het niet terug kan halen. Ik hoop nog steeds dat er een verhaal bij is waardoor er een luikje opengaat en ik weet dat het waar is. Ik twijfel aan niemand maar toch zou ik het me zo vreselijk graag willen herinneren. Het zelf voelen. En ik voel niets bij al die verhalen. Het lijkt alsof ik een niet goed werkend computersysteem ben. Stekkers in het stopcontact. Computer en printer staan aan. Met elkaar verbonden. Papier in de printer. Cartridges vol met inkt. Ik hoor de verhalen aan. En als ik dan alleen ben wil ik die verhalen vergelijken met dat wat er op mijn harde schijf staat. Zoek het verhaal op, druk op de juiste knop om het te laten printen en… alle pagina’s die uit de printer rollen zijn blanco! Alles blanco! Op geen enkel blad staat ook maar één letter! Blanco! Zo voelt het. Blanco! Helemaal niets!”

“Ja, dat is vreselijk.”

Jasper kijkt haar aan en begint ondanks zijn tranen te glimlachen. “En toch moet ik verder. Toch zal ik het ermee moeten doen.”

“Ja.” Even gunt ze hem en haar zelf rust. Stilte. Maar dan gaat ze toch verder omdat er volgens haar meer moet zijn. “Maar er is meer. Nietwaar?”

“Ik kan niets!” Klinkt het dan als een schreeuw terwijl hij zijn armen in de lucht gooit en zijn vuisten balt. “Ik kan helemaal niets.” Zijn armen vallen terug op het laken. “Ze zetten me af en toe in die verdomde rolstoel en dan zit ik daar maar. Naast het bed of bij de tafel zodat ik stom naar buiten kan zitten kijken. Af en toe rijden ze me de afdeling rond maar… het is allemaal zo nietszeggend. En ik heb het heus wel geprobeerd hoor! Geprobeerd of ik vooruit kan komen met dat stomme ding! Een klein eindje lukte het me! Toen stond ik ergens heel onhandig in de kamer en kon ik niet meer bij de bel. Moest ik wachten tot er iemand kwam. Nou houden ze me wel heel goed in de gaten en dus duurde dat niet zolang. En daarna heb ik een bel gekregen waarmee ik ook vanuit mijn rolstoel contact kan maken als het moet maar dat heb ik niet meer nodig gehad. Ik kan toch helemaal niets! Je hebt het zelf gezien. Mij terug in bed krijgen, kost me zo verschrikkelijk veel moeite dat ik er doodop van ben. Dat ik zweet als een otter en hijg… alsof ik de marathon gelopen heb. En het lijkt allemaal helemaal niets te verbeteren. Ik lig hier nu al weken en kan nog helemaal niets.”

Astrid laat opnieuw even een moment van rust vallen. Niet omdat ze niets weet te zeggen maar om hem duidelijk te maken dat ze zijn woorden serieus neemt. Ze wil het er op laten lijken dat zij niet meteen een oplossing of het goede antwoord voor handen heeft. Maar dan begint ze toch weer te praten in de hoop zijn wanhoop weg te kunnen nemen. “Tuurlijk wel. Je overdrijft nu heel erg, broertje.”

“Je hebt het zelf gezien toch!” klinkt het fel.

“Ja. Ik heb het gezien.”

“Nou dan!” Nog steeds is er die felheid in Jaspers stem.

“Welke periode vergelijk jij?”

Even weet Jasper niet wat ze bedoelt. De vraagtekens op zijn gezicht moeten duidelijk zijn want meteen komt Astrid met een verduidelijking.

“Je vergelijkt het nu, dit moment, met een beginpunt. Wat is dat beginpunt voor jou?”

“Het moment dat ik wakker werd. Dat is het enige moment dat ik verdomme ken!” Het kwam er feller uit dat zijn bedoeling was en daarom laat hij het meteen volgen door: “Sorry.”

“Niet nodig, Jasper. Ik heb je gevraagd me te laten zien wat je voelt. En als dat ‘verdomme’ er bijhoort, is dat geen enkel probleem. Ik vind echter dat je vanaf dat moment grote vorderingen hebt gemaakt. Je kunt echt al heel veel meer. Je slaapt veel minder. Valt tijdens het bezoek bijvoorbeeld niet meer in slaap.” Ze glimlacht naar hem. “Je fysiotherapeut is uitstekend tevreden over de krachttoename in je armen… “

“Stomme spelletjes met een bal zittend op de grond in allerlei variaties! Maar die benen doen het verdomme nog steeds niet!”

“Je armen zijn sterker geworden, de spieren in je bovenbenen ook. Je bent weer wat zwaarder geworden. En geloof me, er zit wel meer dan 500% meer leven in je dan toen ze je van de straat aflepelden en op de brancard legden om naar het ziekenhuis te brengen.” Het klinkt behoorlijk dramatisch. Ook haar bedoeling. Ze wil dat Jasper het positieve benadrukt. “Je vader dacht dat je aan de kant van de weg dood zou gaan, Jasper! Je moeder en Pieter hebben je op de operatietafel zien liggen toen je zo goed als dood was! Toen diverse operatieteams uur na uur vochten om jou in leven te houden! Toen ze uren lang achtereen er alles aan deden om dat kleine vonkje dat nog in je brandde aan het branden te houden! En… als je dan terugkijkt naar die eerste uren dat je hier lag en nu… dan is er een wereld van verschil. Dan is er een wonder gebeurd.”

“Maar die benen, ze doen het niet! Ze zullen het waarschijnlijk nooit meer doen!” De tranen komen nu sneller achter elkaar en Jasper neemt een tissue aan die Astrid uit die enorm grote handtas van haar heeft gehaald.

Als Jasper weer iets rustiger geworden is, gaat ze verder. “Ik zou je graag een verhaal willen vertellen uit mijn praktijk. Het is anders dan jouw situatie maar er zit toch wel… toch wel iets in dat gelijk is, volgens mij. Vind je het goed?”

Een knik. Daar moet ze het mee doen, vind Jasper. Hij is echt moe. De vrijgelaten emoties hebben hem vermoeid en hij is blij met de onderbreking. Even hoeft hij niets meer te zeggen. Even hoeft hij alleen maar te luisteren.

“Jaren geleden alweer, kwam er een jongen bij mij in de praktijk. Of beter gezegd, ik kwam bij hem aan bed hier in ditzelfde ziekenhuis. Hij was ziek geweest. Had gezweefd op het randje van de dood. Hij was ziek geworden van het leven.” Dan ontvouwt ze hem zijn eigen verhaal waarvan ze weet dat hij het zich absoluut niet zal kunnen herinneren. Niet met de bedoeling om eindelijk dat luikje, zoals Jasper het zelf noemde, te doen openen maar gewoon om een vergelijk te kunnen maken met dit huidige moment. “Na alle ellende die hij meegemaakt had, de moeilijke herstelperiode, slaagde de jongen erin om weer op te krabbelen. Hij zag het weer zitten. Natuurlijk was het niet gemakkelijk. Eerst nog wel. Hij bleef thuis om aan te sterken maar na de zomervakantie moest hij toch weer naar school. Wel een andere school maar… best lastig. Hij werd voorzichtiger maar dat gaf niet want het was op die school ook niet nodig om zijn vrienden en andere brugklassers te beschermen tegen pesters. Hij keek de kat uit de boom en toen alles hem goed toe leek, kroop hij uit zijn schulp. Werd hij langzamerhand weer zichzelf. Trok hij zijn mond open als er onrecht plaatsvond volgens hem. Hij deed het echter niet alleen. Zorgde ervoor dat hij back up had. Dat anderen hem steunden in een protest. Ook daarvoor was moed nodig. Op zijn andere school had hij die steun gezocht bij leidinggevenden, van wie je zou mogen verwachten dat ze hem gesteund hadden, en die hadden hem in de kou laten staan. Moed. Dat was het sleutelwoord voor hem. Hij wist dat hij het aan kon boren en gebruiken. Door een boekje dat ik hem gegeven had, was hij nieuwsgierig geworden naar meditatie. Hij oefende. Heel erg goed. Ging naar een meditatiegroep. Oefende ook daar. Een goede leerling. Het hielp hem. Hij wilde heel erg graag naar een retraite van een bekende Zenleraar toe maar… hij had last van heimwee. Ook daar vond hij een moedige oplossing voor. Hij nam zijn moeder mee.” Ze ziet hoe er bij Jasper een glimlach doorbreekt op zijn gezicht. “Ja, dat noem ik moedig! Hij kende zijn probleem en wist een oplossing te bedenken om dat voor elkaar te krijgen wat hij graag wilde.” Bewust wacht ze even. Benieuwd of hij dat ook zo kan zien.

“Je hebt gelijk. Sorry.”

“Op de laatste dag van die retraite nam hij deel aan een groot ritueel. Alle deelnemers kregen daar een boeddhistische naam. Die van hem werd ‘Perfecte Moed van het Hart’. Hij vond het wat overdreven, vertelde hij mij later, want zo moedig was hij niet. Ik vertelde hem dat hij het niet hoefde te zien als een etiket maar dat hij het misschien kon gebruiken om mee te oefenen. Te blijven oefenen. Dat vond hij een mooi gedachte. Die jongen,” zegt ze terwijl ze opstaat en naar het ingepakte schilderij toeloopt, “heb ik op dit doek geschilderd. Ze noemen me een kunstenaar en natuurlijk zit er heel veel vrije expressie van mijn kant in maar toch vind ik dat het heel duidelijk die jongen is. Wil je het zien?”

“Ja, graag.”

Astrid haalt het papier er voorzichtig af en doet dan een stap opzij. Het is het schilderij waarop zij Jasper heeft afgebeeld. Het schilderij dat Pieter op hemelvaartsdag in alle vroegte aan Martin heeft laten zien. Niet helemaal Jasper maar toch heel goed te herkennen.

Met ogen die wijd open gaan van verbazing kijkt Jasper naar het doek. Het is een schok. Hij ziet zichzelf. Niet zoals hij er nu uitziet maar wel zoals hij zichzelf gezien heeft op foto’s van een aantal jaren terug. Het zijn vooral de ogen. Die lijken nog steeds sprekend. Het is alsof hij in een spiegel kijkt. “Maar… maar… dat ben ik!” stamelt hij dan.

“Ja, Jasper, dat ben jij. Die jongen van toen dat ben jij. Je was nog geen dertien en wist leeuwenmoed te verzamelen om door te gaan met leven. Met het leven. En ik, en ook anderen, zijn ervan overtuigd dat je dat ook nu weer kunt. Ondanks alles wat er aan je mankeert, ondanks alles wat er niet goed is, heb jij het in je om door te gaan. Je kunt het en je zult op een gegeven moment merken dat het niet nodig is om nog langer te vechten. Vechten brengt je vaak niet dichter bij je zelf maar juist veel verder ervandaan.”

Dan breken de sluizen open bij Jasper.

Astrid rent naar het bed, slaat haar armen om hem heen en drukt hem dicht tegen zich aan. Ze hoort hoe de deur open gaat en als ze over haar schouder kijkt, ziet ze het betraande gezicht van Jennie. Ze knipoogt naar haar waarop de deur zich weer sluit. Ze laat Jasper huilen. Zijn lijf schokt tegen dat van haar en er lijkt geen eind aan de stroom van water te komen. Het maakt niet uit. Hij moet alle tijd nemen die hij nodig heeft om die tranen die hij wekenlang heeft verdrongen eindelijk te laten stromen. Als hij dan na geruime tijd weer wat rustiger wordt en ze van hem de verzekering heeft gekregen dat het goed met hem gaat, praat ze verder. “De herkomst van het woord ‘held’ is niet helemaal duidelijk. Je hebt Grieks gehad op school en het schijnt banden te hebben met het Griekse ‘hairetikos’. Dat betekent ‘in staat tot kiezen’. Je bent een held Jasper omdat je echte keuzes hebt moeten maken in het verleden en zult moeten blijven maken in je leven. Niemand kan je vooraf zeggen of het wel of niet goed zal aflopen. Zonder enige zekerheid ging je destijds toch door. Niemand kon je garanderen dat het op je nieuwe school wel goed zou gaan en toch ging je ervoor! Toch deed je dat wat je wilde doen! En ik ben er zeker van dat dat nu opnieuw zal gebeuren.”

De tranen blijven nog heel lang komen. Ze zorgen er echter ook voor dat de mist, die Jasper steeds had gezien als hij in gedachten verzonk, verdwijnt. Zijn keel doet pijn en zijn ogen branden maar dat geeft allemaal niets. Het zal wel weer goed komen. “Ik voel me niet een held,” zo komt het er onduidelijk uit tegen de borst van zijn grote zus.

“Dat hoeft ook niet. Geloof me nu maar als ik zeg dat je het bent. En dan bedoel ik dat je moed hebt in dat lijf van je. Dat je voor jezelf mag weten dat het er is. Al heel lang. Je had het jaren geleden nodig en hebt het gebruikt maar niet verbruikt. Er is nog voldoende voorraad aanwezig om de problemen van nu, want die zijn er natuurlijk, te kunnen accepteren. Ik zeg niet meer ‘vechten tegen’ want dat is iets wat alleen maar aan je vreet. Diep in je weet je dat je het beste kunt overgaan op acceptatie. Wetend dat de papieren die uit jouw printer zullen rollen, waar het mensen en gebeurtenissen betreft, waarschijnlijk altijd blanco zullen blijven. Wetend dat je waarschijnlijk de rest van je leven van een rolstoel gebruik zult moeten maken. Wetend dat je energiehuishouding soms echt slecht zal zijn. Maar ook wetend dat je ondanks dat nog een prachtig leven voor je hebt.” Ze laat het even op hem inwerken. Hopende dat dat wat ze gezegd heeft, zal landen. Een vaste grond zal vinden. Dan neemt ze weer het woord. “Bovendien, is er een andere optie?” Ze ziet hoe Jasper zijn hoofd schudt. “Helemaal met je eens. Aan de problemen die er nu zijn, zul je niet dood gaan. Even was er bij ons allemaal de angst dat dat wel zou gebeuren maar jij wilde dat op de een of andere manier niet. Of je had nog voldoende kracht in je om er doorheen te komen. Jij gaf niet op!”

“Bijna wel,” klinkt het dan.

Wordt vervolgd…



Reacties zijn welkom op de site maar ook via mijn mailbox: lucky_eye2@yahoo.co.uk

©Lucky Eye, januari 2013.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.

Gesloten